Helikon. Jaargang 3
(1933)– [tijdschrift] Helikon– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
SolearesSalaz y GomezHet heet: ‘Het eiland door de zee bezeten’.
'n Chileensche schoener komt er eens per jaar.
Men is - voor alles veilig - in gevaar
Het vasteland voor eeuwig te vergeten.
Meestal vertoef ik waar het hoogland glooit,
Stille omgang houdend met de steenen goden,
Van hun gelaat is iedre groef en plooi
Mij welbekend, van leven uit den doode.
Een jaar geleden kwam de schoener aan,
Maar ik lag lezende voor hieroglyphen
En bleef verdiept; 't schip is teruggegaan,
Met levensmiddelen, wapens, boeken, brieven.
Want leeftocht heb ik nimmer meer van noode:
Gestorven, ik weet niet wanneer, ik werd
Langzaam veranderd in een verre doode,
Versteend, in stof gevallen of versterd.
| |
[pagina 146]
| |
AndinaDe zon werd door de tanden van de Sierra
Tot bloedig avondrood uiteengezaagd
En een corymba blies het Miserere,
Om Christus niet, om de Inca werd geklaagd.
Voor de oude hutten kwamen kleine vlammen
Zoo flakkrend als te sterven neergezet.
Daarop weeriepen quena's van de kammen
Voor 't avondrood, nu donkerviolet.
En andren antwoordden, diep uit het dal,
De Indianen bogen stug de hoofden
Tot zwijgend teeken dat zij nog geloofden
Dat met de zon eens de Inca keeren zal.
| |
[pagina 147]
| |
Amor'k Heb haar ontvoerd; zoolang ze mij behoort
Zal ze ook mijne zijn, door mijn genade
Geniet ze de vrijheid, leven; 't is mijn gade,
Voor eeuwig zijn wij door elkaar bekoord.
Ja, innig saamgesnoerd als door een koord.
Ik gaf haar alles, sieraden, gewaden,
Weer van haar teeder wezen iedre schade
En wreek elk krenkend oneerbiedig woord.
Slechts bij den kerkgang laat ik haar alleen,
Daar mag ze knielen op den killen steen,
Bidden en droomen dat Maria haar hoort,
- Een innig vrome is een wellustige vrouw. -
Ik fluister als ze thuiskomt: ben je trouw?
Dan wordt je een heilige als ik je vermoord.
| |
[pagina 148]
| |
Amor de diosNeen God, voor U voel ik geen liefde, al
Hebt Gij den hemel om hen te beloonen
Die U aanbidden, en vlak daarnaast de hel
Om de heidnen in te roostren die U hoonen.
Ja Jezus, U, U heb ik lief en zal
Altijd gewond zijn door 't afzichtlijk schoone
Van 't lichaam lijdend op het palenstel.
Dàt noem ik troostend boven 't leven troonen!
Van U houd ik, mijn liefde is zoo groot
Dat gij geen hemel hoeft te laten winnen,
Geen hel te laten vreezen als ik het niet doe,
Niets te beloven om U te doen minnen,
Ik heb geloof noch hoop, slechts liefde, als ik zie hoe
Gij lijdt en 'k minde U al waart Gij werklijk dood!
(Vertaald, anoniem)
| |
[pagina 149]
| |
Aan een maagdZie mij niet zoo aan.
Wat heb ik je gedaan?
Dat ik je heb gekust
Heeft niet de minste beteekenis.
Ach, roofde ik je rust
En ontstak ik in jou de lust,
Dan is alles zooals het geweest is.
Zie mij niet zoo aan,
Je hebt het meer gedaan,
En niet alleen gekust.
Je kent ook de lust des vleesches.
En verloor je door mij je rust
Dan komt het doordat die lust
Nooit uit je gedachten geweest is.
| |
[pagina 150]
| |
OdetteO dette, dat beduidt: O schuld, en schuld
Beken ik, die haar schoonheid niet wou schenden,
Al hunkerde ik, van haar loom lijf vervuld,
Van 't oogenblik af dat haar blik mij trof.
Zij kwam vlak langs mij, glimlachte, maar dof
Staarde ik haar aan, zonder mij toe te wenden.
Toen kwam zij 's avonds om mij te verzoeken.
Niets was er tusschen ons, toch bleef ik staan,
Haar adem streelde mij, haar boezem zwoegde.
Zij was mij teeder willoos toegedaan,
Wat hield mij tegen? 'k raakte haar niet aan,
Keerde mij om, keek door het raam en vloekte.
Waarom? Hoe komt het dat de eene vrouw
Die men vrij koel beziet toch wordt bezeten,
Terwijl daarna 't genot verkeert in haat,
En dat een andre keer een andre vrouw
Waarop men levenslang zou zijn gebeten
Onaangeroerd langs de begeerte gaat?
Zij was gewillig - ik heb niet gewild,
Haar beeld zal mij mijn verder leven plagen,
Verwijtend dat ik niet meer van haar had
Dan van 't spookbeeld der onbetreden stad
Dat in de verte van de hitte trilt,
Terwijl wij ver op stroom te laden lagen.
J. SlauerhoffGa naar voetnoot*
|
|