Helikon. Jaargang 3(1933)– [tijdschrift] Helikon– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 36] [p. 36] Strophen Nu geurt de bloem. - De schoone dieren glanzen In al te weeldrig vel. Doch gij, Ge zijt nog schooner dan de dieren, Dan het lichte dansen van de hinde, Dan het ruischen van den stroom. Uw stem. - De zilvren rimpling van het diepe water. De zeilen zijn zoo wit En zeilen naar de zee. Ge zijt nog zachter Dan het weelde-spelend water; Ge zijt nog blanker Dan de zeilen langs de reê. En toen, verrukt toch Heb ik U gezegd: Ge zijt nog koeler, schooner dan een beeld Van marmer, wit zich spieglend in 't water. Witter echter is Uw dier gebeent, In somber hout voorgoed gekist. F.J.H. Lousberg Vorige Volgende