Helikon. Jaargang 1(1931)– [tijdschrift] Helikon– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 81] [p. 81] [Nummer 6] Vampier Daar bleef een iets zonder gelaat, Dat ongemoeid in de aard vergaat Onder een naam in vlammend schrift Naast duistre namen ingegrift; Het raakt allengs gewend alleen, Binnen de schaduw van zijn steen, En vindt maar zelden nog de kracht Om uit te breken in den nacht En als een vormeloos sarkoom Te schimmen door den morgendroom - Een tweede droggelijkenis Die levenleêg geboren is, Staat in der dagen drukken dool, Een tijdlijk openbaar idool, Tusschen een vloek en een gebed In naarstige eendracht opgezet, Als pop van sneeuw, dien kindren wel Beginnen in toevallig spel, En bij het duren van de kou Opvoeren tot al machtger bouw, Nooit stoer en hoog genoeg en mooi, En flink bestand tegen den dooi, De komende vergetelheid Van ander spel en nieuw jolijt. [pagina 82] [p. 82] Elk brengt er met gestichte grijns Zijn wijgeschenk en offercijns, En alle deugden die een man Bij dooden best besteden kan, Omplooien met haar bonte stool Het kostelijk volmaakt symbool... Maar verder is er met dit land Geen spoor of schaduw van verband, En niet éen kans op storenis, Nu ieder zoet en bezig is, Voor dit volledige vergaêr, Dit wonen met en in elkaêr Van twee die over moeders schoot Erkenden in den zoetsten dood, - Het tegelijk ontsterven aan De wereld en haar schoonen waan In de' éenen kus die mond aan mond En bloed en hart en ziel verbond, - Hun oorsprong, eenig en gemeen, In Gods bezielden kus alleen, En sinds, gespeel met zijn gespeel, Leven en dood in zulk bedeel Vierden als heilige armoê leert, Waar geen wat de ander mist, begeert. P.C. Boutens. Vorige Volgende