Helikon. Jaargang 1(1931)– [tijdschrift] Helikon– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] Nachtlied 1 De donkere dennen gebaren en buigen en fluisteren samen in den nacht voor het open venster. Daarbinnen gaat nu het langzaam neuriënd, suizend, deinend rythme van adem en slaap. Langs de vloer en de wanden wandelt de maan, een blinkende engel; zijn koele, opalen handen ontsluiten, bij het beroeren der trillend geloken leden, nimmer betreden gebieden: oerwouden, rivieren, prairiën, bergtoppen, meren, poolzeeën... 2 Slaap nu, mijn teeder leven, sluimer, mijn uitgebloeid zaad; de nachtlijke wateren komen en verstrooien u wijd en zijd en de langzame, grijze golven ruischen vergetelheid en zij mengen het duizendvoudig levend geheim van den nacht tot een lied zonder slot of zin, zonder einde of begin, oceaan, die de dageraad wacht. G.A. van Klinkenberg Vorige Volgende