Helikon. Jaargang 1(1931)– [tijdschrift] Helikon– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] Drie grafschriften Voor een ouden man Het mannetje was oud, zijn handen staarden al vele jaren angstig langs de dingen heen, en met de pijnen, die hij stil bewaarde, liet hem de nacht meedogenloos alleen. maar eens, toen kinderen lachten voor zijn raam, vergat hij plotseling dat hij ouder was. hij zag het najaar naar een winter gaan, die hem verwachtte en vertrouwder was. o, alleen kinderen gaan het eeuwig zingen glimlachend, sterk en zonder angsten in, want in hun stemmen ruischen schemeringen: het groote licht is een nabij begin. - en 's avonds ging hij slapen, hunkerend, moe. hij bad luidop, zijn moeder keek ernaar en dekte stil zijn kleine lichaam toe - de engelen speelden met zijn witte haar. [pagina 47] [p. 47] Voor een meisje De man, die over mij gebogen, de kleine bloemen bloeien ziet: heeft hij gevonden in mijn oogen de lichte weerschijn van dit lied? hij weet alleen een teeder stoeien, mijn handen, die zijn haren streelden... maar niet hoe dit uit mij ontbloeide, opdat ons kind er ééns mee speelde... Voor een jongen soldaat God weet hoe ik hier wilde strijden: het verre vaderland kwam naderbij, sla neer dit lijf, en eisch van mij, ik zal mij eeuwig in de pijn verblijden! en ik zal juichen in het felste lijden: uw lichte teederheden wenken mij. breek op mijn hoofd uw blinkende getij, ik kàn uw komst niet langer beiden! gij weet hoe de geheimen van uw taal mij altijd riepen tot veroveringen - waarom dan sloegen valsche geeselingen mijn trage sterven in een hospitaal? maar als gij roept, een allerlaatste maal, dan zal ik opstaan en hun harten dwingen! Gabriel Smit Vorige Volgende