Helikon. Jaargang 1
(1931)– [tijdschrift] Helikon– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
TsjirakDe stroom Tsjirak
Kronkelt door donkere bergen.
Als een tentdak
Grauw, laaghangend
Valt de hemel rondom de steppen.
De storm bewoont het woeste grasvlak
Van het land Tsjirak
Waar schaarsche kudden in de verten zwerven.
(Al Toen)
| |
[pagina 28]
| |
In het Zuidland zingen vogels schril,
De meeste steden zijn ontwald.
Roovers trekken rond, de markten worden stil.
Bergdorpen heeten naar verdwenen stroomen,
Ze zijn gebouwd van schelpkalk en bazalt.
Giftige misten dampen uit het zand.
Vijands vuren glimmen door den regennacht.
Er zeilt geen schip, alleen de parelvisscher
Ziet men zijn boot door 't laag stil water boomen;
Eenmaal per jaar gaat hij heen van het Zuidland.
*
Zoolang ik als vreemdling in Hsien Yang woonde,
Beleefde ik geen dag zonder regenstroomen
De zon brak zelden die grijze vloek,
In zware slaap bracht ik mijn tijd te zoek.
Het meer reikt tot de kim en wil niet slinken,
De wolken zakken, dreigen te verdrinken.
Ik hoor den wind de oeverwilgen wringen,
Achter de mist onzichtbare visschers zingen,
'k Zie witte spoken in de grauwe wijlen.
Wat zijn 't? Verdoolde vogels? Natte zeilen?
(Po Sju I)
Lieveling, schooner ben jij dan de heilige Foedsi,
Die maar één welvende sneeuwige top heeft,
Alleen bij het vroegrood één rozige spits toont.
(Anoniem)
|
|