Helikon. Jaargang 1(1931)– [tijdschrift] Helikon– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] Ik weet, als ik zal liggen in den dood Ik weet, als ik zal liggen in den dood, Gebonden in zijn eerste roerloosheid, Dan zult gÿ rijzen in uw lichtst gezag Gelijk de nieuwvervulde zomermaan In 't Oosten opvaart vóor de dag verglimt. En iedere andere aanspraak en verband, Al wat den schijn van vaste sterren won Aan onzen aardschen hemel, deinst terug Binnen den wijden opgedrongen ring Waarin de wereld-en-haar-kindren stuwt Vrees, afgunst, haat, verhuicheld zelfbehoud, Tot gaafverbijsterde aandacht overstomd Rond de eenzaamheid en d'ongenaakbren nood Van die langs treden van geluk en leed Uitstijgen naar den opperstschoonen stand Van nooit meer te vergeten sterflijkheid En eeuwgen naroem. Op mijn wrangen mond Zullen uw warme lippen zegelen Onze afspraak die dit leven overduurt Naar alle kanten als Gods kiemend wonder Breekt uit zijn tijdlijke verduisterdheid. Dan voor uw oog zal mijn geloste ziel Verschieten haar rechtstreeksche helle baan Naar waar zij in de oneindigheid ontvlamt De nieuwe vaste-lamp van haar geduld. En voor het blinde hart dat ziet en weet, Ligt heel de duur en de afstand die ons scheidt, Als éene vaste schrede, éen ademtocht... Zoo kuste Konradijn den dooden mond Van Frederik van Baden. Andries de Hoghe Vorige Volgende