Helikon. Jaargang 1(1931)– [tijdschrift] Helikon– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 9] [p. 9] Rekenschap O hoe deerlijk gekwetst, achter het hooge Voorhoofd, het doffe en al te snelle denken, Onafgemaakt en richtingloos verhavend, Dat de wenkbrauwe' in op- en neergang houdt, En niet kan doorbreken in bliklooze oogen, De in hunne kassen diep verdokene, Maar somtijds worden ze even van een ver, Vaag vuur doorlicht; moeheid en twijfel zijn Dat niet alleen, en ongeloof, die hare Stem doen verstikken tot een ingehouden Glansloozen toon, gebroken en versmoord; En wat doet dan de mond? een scherp gewelfde Mond die eenzaam gekerfd staat in 't verstilde Gelaat; de mond die, wetende, heel kort maar, Aan één zijde met oud misprijzen optrekt, Soms, als door een wijze en milde deceptie: De mond, wat is die dan weer plotseling Vastbesloten en fel zooals een booze Jongen kan kijken? ja kijkt niet de mond Meer dan de oogen, en heviger? maar alle Lijdelijkheid is gevlucht in de ronding Der schouders, (o weet gij het dan niet meer, Mijn hart?) zoo weerloos en zoo brekelijk, (Voorzichtig dan!); en heel de rijzige Hoogheid van 't teeder lijf is wankelbaar In zichzelve verzwakt, - door welken droom, Onwereldsch en onverwelkbaar, verslagen? - En door een eenig, giftig referein, Dreinende deun in 't te bewust gevoel, Bezeerd en tot broosheid verbleekt: alleen [pagina 10] [p. 10] Een enkel hopen, een flitsend beroep Op een ander bestaan, zoodat een vreemde Wijziging - welke? - van het eigen daaglijksch Zelf haar steeds voortdwingt tot het zoo bekende Overgaan in de moeizaam overwogen Houding van een nieuw niet-zich zijn, dat ze, eenmaal Gevonden, in werktuiglijkheid 't herhalend, Verbeeldt, een willoos ontzind wegslapen In 't andere, o ontoereikend genot En nimmermeer volkomene vervoering, Te smartelijk dan dat ìk het zou kunnen Afkoopen met mijn bloed. Jan. '27; Apr. '30. Victor E. van Vriesland Vorige Volgende