De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XV.
|
1. Nicanor autem, ut comperit Judam esse in locis Samariae, cogitavit cum omni impetu die sabbati committere bellum. I Mach. VII 26. | 1. Toen nu Nicanor vernam, dat Judas zich in de streken van Samaria bevond, besloot hij, met alle geweld een gevecht te leveren op den sabbatdagGa naar voetnoot1). |
2. Judaeis vero, qui illum per necessitatem sequebantur, dicentibus: Ne ita ferociter, et barbare feceris, sed honorem tribue diei sanctificationis, et honora eum, qui universa conspicit: | 2. Toen daarentegen de Joden, die hem uit noodzakelijkheid volgdenGa naar voetnoot2), zeiden: Ga niet zoo woest en barbaarsch te werk, maar geef eer aan den dag der heiliging, en eer aan Dengene, die alles ziet, |
3. Ille infelix interrogavit, si est potens in coelo, qui imperavit agi diem sabbatorum. | 3. vroeg die ongelukkige, of er een Machtige in den hemel is, die bevel gegeven heeft den sabbatdag te vierenGa naar voetnoot3). |
[pagina 452]
4. Et respondentibus illis, Est Dominus vivus ipse in coelo potens, qui jussit agi septimam diem. | 4. En toen zij hem antwoordden: De levende Heer, machtig in den hemel, is het, die bevolen heeft den zevenden dag te vieren, |
5. At ille ait: Et ego potens sum super terram, qui impero sumi arma, et negotia regis impleri. Tamen non obtinuit ut consilium perficeret. | 5. zeide hij: En ik ben een machtige op aarde en ik geef bevel de wapenen te nemen en den dienst des konings te vervullen. Intusschen slaagde hij er niet in, zijn plan ten uitvoer te leggenGa naar voetnoot4). |
6. Et Nicanor quidem cum summa superbia erectus, cogitaverat commune trophaeum statuere de Juda. | 6. Nicanor dan, die zich in overgrooten trots verhief, had gedacht een algemeen zegeteeken over JudasGa naar voetnoot5) op te richten. |
7. Machabaeus autem semper confidebat cum omni spe auxilium sibi a Deo affuturum: | 7. De Machabeër daarentegen hoopte steeds met alle vertrouwen, dat hem van Godswege hulp zou verleend worden, |
8. Et hortabatur suos ne formidarent ad adventum nationum, sed in mente haberent adjutoria sibi facta de coelo, et nunc sperarent ab Omnipotente sibi affuturam victoriam. | 8. en hij spoorde de zijnen aan om niet te vreezen bij het aanrukken der heidenen, maar om aan den herhaalden bijstand te gedenken, die hun uit den hemel geworden wasGa naar voetnoot6), en nu te hopen, dat de overwinning hun zoude verleend worden door den Almachtige. |
9. Et allocutus eos de lege, et prophetis, admonens etiam certamina, quae fecerant prius, promptiores constituit eos: | 9. En terwijl hij hun over de Wet en de profeten sprak en hun de gevechten in herinnering bracht, die zij vroeger geleverd hadden, maakte hij hen stoutmoediger. |
10. Et ita animis eorum erectis simul ostendebat gentium fallaciam, et juramentorum praevaricationem. | 10. En nadat hij zoodoende hunne gemoederen had opgebeurd, wees hij tevens op de arglist der heidenen en het schenden der eedenGa naar voetnoot7). |
11. Singulos autem illorum armavit, non clypei, et hastae munitione, sed sermonibus optimis, et exhortationibus, exposito digno fide somnio, per quod universos laetificavit. | 11. En hij wapende ieder van hen, niet met een uitrusting van schild en lans, maar met uitmuntende woorden en aansporingen, en door het verhalen van eenen geloofwaardigen droomGa naar voetnoot8), waardoor hij allen met vreugde vervulde. |
[pagina 453]
12. Erat autem hujuscemodi visus: Oniam, qui fuerat summus sacerdos, virum bonum et benignum, verecundum visu, modestum moribus, et eloquio decorum, et qui a puero in virtutibus exercitatus sit, manus protendentem, orare pro omni populo Judaeorum: Supra III 1. | 12. Het droomgezicht nu was van dezen aard: Onias, die hoogepriester geweest was, een man, goed en zachtzinnig, statig van voorkomen, zedig van levenswandel en deftig van taal, en die zich van kindsbeen af in de deugden geoefend had, bad met uitgestrekte handen voor het geheele volk der JodenGa naar voetnoot9). |
13. Post hoc apparuisse et alium virum aetate, et gloria mirabilem, et magni decoris habitudine circa illum: | 13. Daarna was nog een andere man verschenen, bewonderenswaardig door ouderdom en heerlijkheid en door de groote statigheid, die hem omgafGa naar voetnoot10). |
14. Respondentem vero Oniam dixisse: Hic est fratrum amator, et populi Israel: hic est, qui multum orat pro populo, et universa sancta civitate, Jeremias propheta Dei. | 14. Onias nu had tot bescheid gezegd: Dit is de vriend der broeders en van het volk Israël; dit is degene, die veel bidt voor het volk en de geheele heilige stad, Jeremias, de profeet Gods. |
15. Extendisse autem Jeremiam dextram, et dedisse Judae gladium aureum, dicentem: | 15. En Jeremias had de rechterhand uitgestrekt en aan Judas een gouden zwaard gegeven, zeggende: |
16. Accipe sanctum gladium munus a Deo, in quo dejicies adversarios populi mei Israel. | 16. Ontvang het heilig zwaardGa naar voetnoot11) als een geschenk van God, waarmede gij de vijanden van mijn volk Israël zult nedervellen. |
17. Exhortati itaque Judae sermonibus bonis valde, de quibus extolli posset impetus, et animi juvenum confortari, statuerunt dimicare et confligere fortiter: ut virtus de negotiis judicaret, eo quod civitas sancta, et templum periclitarentur. | 17. Aldus aangespoord door de uitstekende woorden van Judas, die geschikt waren om de geestdrift te verheffen en den moed der jongelingen te versterken, besloten zij kloekmoedig te vechten en slag te leveren, opdat de dapperheid over de zaken zou beslissen, aangezien de heilige stad en de tempel gevaar liepen. |
18. Erat enim pro uxoribus, et filiis, itemque pro fratribus, et cognatis minor sollicitudo: maximus vero et primus pro sanctitate timor erat templi: | 18. Want er bestond minder bezorgdheid voor echtgenooten en kinderen en insgelijks voor broeders en bloedverwanten, daarentegen een overgroote en eerste vrees voor de heiligheid des tempelsGa naar voetnoot12). |
[pagina 454]
19. Sed et eos, qui in civitate erant, non minima sollicitudo habebat pro his, qui congressuri erant. | 19. Maar ook hen, die zich in de stad bevonden, hield geen geringe zorg bevangen voor degenen, die handgemeen gingen worden. |
20. Et, cum jam omnes sperarent judicium futurum, hostesque adessent, atque exercitus esset ordinatus, bestiae, equitesque opportuno in loco compositi, | 20. En toen reeds allen hoopten, dat de beslissing ophanden was, en de vijanden aanwezig waren, en het leger in orde geschaard en de dierenGa naar voetnoot13) en ruiters op een geschikte plaats waren opgesleld, |
21. Considerans Machabaeus adventum multitudinis, et apparatum varium armorum et ferocitatem bestiarum, extendens manus in coelum, prodigia facientem Dominum invocavit, qui non secundum armorum potentiam, sed prout ipsi olacet, dat dignis victoriam. | 21. en de Machabeër acht gaf op het aanrukken der legerscharen en op het verschillend wapentuig en op de woestheid der dieren, verhief hij de handen ten hemel en riep den Heer aan, die wonderen verricht en die niet naar gelang van de kracht der wapenen, maar zooals het Hem behaagt de overwinning schenkt aan die het verdienen. |
22. Dixit autem invocans hoc modo: Tu Domine, qui misisti Angelum tuum sub Ezechia rege Juda, et interfecisti de castris Sennacherib centum octoginta quinque millia: Supra VIII 19. | 22. Bij zijn gebed nu sprak hij in dezer voege: Gij, Heer, die uwen engel gezonden hebt ten tijde van Ezechias, koning van Juda, en honderd vijf en tachtig duizend man van het leger van Sennacherib gedood hebtGa naar voetnoot14), |
23. Et nunc dominator coelorum mitte Angelum tuum bonum ante nos in timore, et tremore magnitudinis brachii tui, | 23. zend ook nu, Heerscher des hemels, uwen goeden engel voor ons uit met schrik en vrees voor de grootheid van uwen arm, |
24. Ut metuant qui cum blasphemia veniunt adversus sanctum populum tuum. Et hic quidem ita peroravit. | 24. opdat zij ontzet worden, die onder lastertaal oprukken tegen uw heilig volk. Zoo voleindigde hij dan zijn gebed. |
25. Nicanor autem, et qui cum ipso erant, cum tubis et canticis admovebant. | 25. Nicanor daarentegen en die bij hem waren, rukten aan met trompetten en gezangen. |
26. Judas vero, et qui cum eo erant, invocato Deo, per orationes congressi sunt: | 26. Maar Judas en die bij hem waren, werden, na het aanroepen van God, al biddend slaags. |
27. Manu quidem pugnantes, sed Dominum cordibus orantes, prostra- | 27. Met de hand vechtend, maar God in hunne harten biddend, ver- |
[pagina 455]
verunt non minus triginta quinque millia, praesentia Dei magnifice delectati. | sloegen zij niet minder dan vijf en dertig duizend man, in heerlijke geneugte over Gods tegenwoordigheidGa naar voetnoot15). |
28. Cumque cessassent, et cum gaudio redirent, cognoverunt Nicanorem ruisse cum armis suis. | 28. En toen zij ophielden en vol vreugde terugkeerden, ontwaarden zij, dat Nicanor met zijne wapenen gevallen was. |
29. Facto itaque clamore, et perturbatione excitata, patria voce omnipotentem Dominum benedicebant. | 29. Alsdan een geschreeuw aangeheven en een opschudding verwekt hebbende, prezen zij in de landstaal den almachtigen Heer. |
30. Praecepit autem Judas, qui per omnia corpore et animo mori pro civibus paratus erat, caput Nicanoris, et manum cum humero abscissam, Jerosolymam perferri. | 30. Judas nu, die altoos met lichaam en ziel bereid was voor zijne medeburgers te stervenGa naar voetnoot16), beval het hoofd van Nicanor en zijne met den schouder afgehouwen hand naar Jerusalem te brengen. |
31. Quo cum pervenisset, convocatis contribulibus, et sacerdotibus ad altare, accersiit et eos, qui in arce erant. | 31. Toen hij nu daar aangekomen was, en zijne stamgenooten en de priesters bij het altaar had samengeroepen, ontbood hij ook degenen, die zich op den burcht bevondenGa naar voetnoot17). |
32. Et ostenso capite Nicanoris, et manu nefaria, quam extendens contra domum sanctam omnipotentis Dei, magnifice gloriatus est. | 32. En het hoofd van Nicanor vertoonend benevens diens misdadige hand, die hij tegen het heilige huis van den almachtigen God had uitgestrekt met hoogdravende grootspraak, |
33. Linguam etiam impii Nicanoris praecisam jussit particulatim avibus dari: manum autem dementis contra templum pendi. | 33. beval hij daarenboven de uitgesneden tong van den goddeloozen Nicanor stuksgewijze aan de vogels te geven en de hand van den uitzinnige tegenover den tempelGa naar voetnoot18) op te hangen. |
34. Omnes igitur coeli benedixerunt Dominum, dicentes: Benedictus, qui locum suum incontaminatum servavit. | 34. Allen prezen dan den Heer des hemels, zeggende: Gezegend zij Hij, die zijne plaats ongeschonden bewaard heeft! |
35. Suspendit autem Nicanoris caput in summa arce, ut evidens esset, | 35. Het hoofd nu van Nicanor hing hij boven op den burchtGa naar voetnoot19), opdat |
[pagina 456]
et manifestum signum auxilii Dei. | het een duidelijk en openlijk teeken zou wezen van Gods hulp. |
36. Itaque omnes communi consilio decreverunt nullo modo diem istum absque celebritate praeterire: | 36. Allen besloten dan ook eenparig, dat deze dag geenszins zou voorbijgaan zonder plechtigheid, |
37. Habere autem celebritatem tertiadecima die mensis Adar, quod dicitur voce Syriaca, pridie Mardochaei diei. | 37. maar dat men feest zou vieren op den dertienden dag der maand Adar, zooals men in het Syrisch zegt, daags vóór den Mardocheüs-dagGa naar voetnoot20). |
38. Igitur his erga Nicanorem gestis, et ex illis temporibus ab Hebraeis civitate possessa, ego quoque in his faciam finem sermonis. | 38. Daar dat dan tegen Nicanor gedaan is, en van dien tijd af de stad in het bezit der Hebreërs gebleven isGa naar voetnoot21), zal ook ik hiermede een einde maken aan het verhaal. |
39. Et si quidem bene, et ut historiae competit, hoc et ipse velim: sin autem minus digne, concedendum est mihi. | 39. En is dit goed en zooals het voor de geschiedenis past, dan is dat ook naar mijn eigen wensch. Is het daarentegen minder prijselijk, dan moge men het mij ten goede houdenGa naar voetnoot22). |
40. Sicut enim vinum semper bibere, aut semper aquam, contrarium est: alternis autem uti, delectabile: | 40. Immers gelijk het walgt, altijd wijn of altijd water te drinken, terwijl het aangenaam is beurtelings daarvan gebruik te maken: |
[pagina 457]
ita legentibus si semper exactus sit sermo, non erit gratus. Hic ergo erit consummatus. | zoo zal een steeds afgemeten verhaal den lezers niet aangenaam wezenGa naar voetnoot23). Hier zal het dus ten einde zijn. |
- voetnoot1)
- Volgens I Mach. VII 40 bevond zich Judas meer bepaaldelijk te Adarsa, ongeveer halfweg tusschen Jerusalem en Bethoron. Vgl. I Mach. VII noot 16. Gr., in plaats van met alle geweld: ‘met alle zekerheid’; Nicanor hoopte namelijk, dat de Joden zich op den sabbatdag niet zouden verdedigen. Vgl. I Mach. II 34-41.
- voetnoot2)
- Die door Nicanor met geweld waren ingelijfd.
- voetnoot3)
- Nicanor wilde niet het bestaan van eenen God in twijfel trekken, maar alleen uitdrukken, dat er op aarde geene macht was, die hem tot het houden van de sabbatsrust kon dwingen, daar hij boven zich slechts eenen Machtige in den hemel erkende; maar als zoodanig beschouwde hij den God der Joden niet; deze vermocht volgens hem misschien iets in zijnen hemel, maar niets op aarde. Vgl. v. 4-5.
- voetnoot4)
- Waarom Nicanor zijn plan om op den sabbatdag een gevecht te leveren (v. 1) niet kon ten uitvoer leggen, wordt noch hier noch I Mach. VII vermeld. Waarschijnlijk is dan ook hier niet dat plan bedoeld, maar drukt de schrijver hier vooraf in het kort uit, wat in v. 6-28 uitvoeriger verhaald wordt omtrent Nicanor's vernedering en ondergang.
- voetnoot5)
- Gr.: ‘een algemeen zegeteeken over de metgezellen van Judas’. Hij wilde namelijk eene algemeene slachting onder hen aanrichten en daardoor zijnen naam vereeuwigen.
- voetnoot6)
- Vgl. XIV 15.
- voetnoot7)
- Vgl. I Mach. VI 62; II Mach. IV 34; V 25; XII 3.
- voetnoot8)
- Gr.: ‘een zekere ware verschijning’; dus geen gewone droom, maar een gezicht of visioen, waardoor aan Judas een gebeurtenis geopenbaard werd, die voor het oog der menschen verborgen bleef.
- voetnoot9)
- Onias III namelijk, dien Judas vroeger gekend had. Vgl. III 1 en IV 34 en 37. Uit het hier verhaalde blijkt, hoe vast Judas en zijn tijdgenooten geloofden aan de kracht van het gebed, dat de in Gods vrede gestorvenen verrichten voor de menschen, die nog hier op aarde zijn.
- voetnoot10)
- Gr.: ‘en dat de hem omringende majesteit iets wonderbaars en overheerlijks was’.
- voetnoot11)
- Het zwaard wordt hier heilig genoemd, omdat het aan Judas van Godswege gegeven werd en het een zinnebeeld was van de hulp, die hem verleend werd om met goed gevolg voor de heilige zaak van den godsdienst te strijden.
- voetnoot12)
- Zij vreesden, dat Nicanor zijne bedreiging ten opzichte van den tempel (vgl. XIV 33) zou ten uitvoer leggen.
- voetnoot13)
- De olifanten. Volgens Polybius en anderen hadden de Romeinen na den dood van Antiochus Epiphanes alle olifanten der Syriërs laten dooden en al hunne schepen verbranden. Of dit bevel naar de letter werd ten uitvoer gelegd, is moeielijk te zeggen. Zeker is het, dat Demetrius zich desniettemin kort na zijne aankomst in Syrië in het bezit zag eener vloot. Evengoed kon hij dus, ten minste na eenigen tijd, nieuwe olifanten verwerven.
- voetnoot14)
- Vgl. IV Reg. XIX 35 en I Mach. VII 41 volg.
- voetnoot15)
- Gr.: ‘over Gods verschijning tot hulp’.
- voetnoot16)
- Gr.: ‘te strijden, en die de genegenheden der jeugd (d.i. die hij van zijne jeugd af gekoesterd had) jegens zijne stamgenooten steeds had bewaard’.
- voetnoot17)
- De van zijne stamgenooten onderscheiden Syriërs, die zich nog als bezetting op den burcht te Jerusalem bevonden. Judas wilde hen waarschijnlijk in de gelegenheid stellen om zich met eigen oogen te overtuigen van de haast ongeloofelijke nederlaag en den dood van Nicanor. Ongetwijfeld werd die uitnoodiging hoofdzakelijk gericht tot de hoofden dier bezetting.
- voetnoot18)
- Om den tempel niet te verontreinigen werd zij niet daaraan, maar daartegenover opgehangen.
- voetnoot19)
- Gr.: ‘hing hij aan den burcht’, namelijk tegen den buitenmuur daarvan, als zegeteeken, tot bemoediging zijner medeburgers en tot beschimping voor de Syriërs, die nog in den burcht waren.
- voetnoot20)
- Voor de maand Adar zie I Mach. VII noot 20. Door Syrisch wordt hier het Palestijnsch Arameesch bedoeld; door Mardocheüs-dag het Purim-feest, ingesteld ter herinnering aan de redding der Joden door Esther, ten tijde van koning Assuërus. Zie Esth. IX 23 en 31.
- voetnoot21)
- Na den dood van Judas den Machabeër kwam Jerusalem weder in de macht der Syriërs (vgl. I Mach. IX 24, 33, 49, 53), en eerst verscheidene jaren daarna (vgl. I Mach. X 10) kon Jonathas zich voorgoed te Jerusalem vestigen. Te recht besluit men dan ook uit het hier vermelde, dat het verhaal van Jason korten tijd vóór den dood van Judas voltooid werd en niet verder liep dan hetgeen zijn verkorter hier vermeldt (zie de Inleiding blz. 248-249). Had overigens Jason in zijn werk ook nog gewag gemaakt van den tocht van Bacchides en den dood van Judas den Machabeër (vgl. I Mach. IX 1-19), dan zou zijn verkorter eene zoo gewichtige gebeurtenis ten minste met een paar woorden vermeld hebben.
- voetnoot22)
- Gr.: ‘zoo het nu schoon en overeenkomstig de (behoorlijke) ordening is, dan is dit ook wat ik zelf wil; is het echter van minder waarde en gering, dan was (alleen) dit onder mijn bereik’. De schrijver doet hier een beroep op de welwillendheid van den lezer; hij erkent, dat zijn schrijftrant en het onderling verband der deelen van zijn verhaal wellicht iets te wenschen overlaten. Daarmede wil hij echter niet gezegd hebben, dat er iets af te dingen valt op de geschiedkundige waarheid der door hem verhaalde feiten, en evenmin, dat het hem bij het schrijven van zijn werk aan eene bijzondere ingeving van den H. Geest ontbroken heeft. Trouwens deze belet den schrijver niet zijnen persoonlijken arbeid aan het werk te besteden (vgl. II 27-33), noch de geschikte bronnen te raadplegen, noch zijn werk in eenen vorm te gieten, die eigenaardig mag genoemd worden en waaraan wellicht menschelijke gebreken kleven, maar die aan de juiste uitdrukking van hetgeen de H. Geest hem heeft willen doen schrijven, geen nadeel berokkent.
- voetnoot23)
- Naar II 26 stelde de schrijver zich ten doel, zijnen lezers, buiten kennis en nut, ook genot te verschaffen; dit laatste ontstaat in groote mate uit afwisseling in den schrijftrant; een te zeer afgemeten stijl daarentegen is den lezers niet aangenaam. Daarom heeft zich dan ook de schrijver wel op beknoptheid, maar tevens op afwisseling in zijn verhaal toegelegd; om die reden hoopt hij, dat zelfs de gebreken, die hier en daar zijnen stijl mochten aankleven, het hunne tot die afwisseling mogen bijbrengen, gelijk de schaduwen zulks doen in een tafereel. Om echter daarenboven zijn werk tot grooter kennis en nut voor zijne lezers te doen strekken, heeft hij zich bevlijtigd, beurtelings de geschiedkundige feiten naar hun natuurlijk verloop te verhalen, beurtelings op den bovennatuurlijken samenhang daarvan met de raadsbesluiten van God te wijzen; daardoor zullen de lezers tot de overtuiging komen, dat de wereld en hare gebeurtenissen door God bestuurd worden, en dat hij alleen op Gods zegen kan hopen, die Hem in geloof en vertrouwen tracht te dienen.