De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 68]
| |||||||||||||||
Prophetia Amos.Caput I.
|
VERBA Amos, qui fuit in pastoribus de Thecue: quae vidit super Israel in diebus Oziae regis Juda, et in diebus Jeroboam filii Joas regis Israel ante duos annos terraemotus. Zach. XIV 5. | WOORDEN van Amos, die tot de herders uit Thecuë behoorde, welke hij gezien heeft aangaande IsraëlGa naar voetnoot1) in de dagen van Ozias, koning van Juda, en in de dagen van Jeroboam, den zoon van Joas, koning van Israël, twee jaren vóór de aardbevingGa naar voetnoot2). |
2. Et dixit: Dominus de Sion rugiet, et de Jerusalem dabit vocem suam: et luxerunt speciosa pastorum, et exsiccatus est vertex Carmeli. Joël III 16. | 2. En hij sprak: De Heer zal uit Sion brullen, en uit Jerusalem zal Hij zijne stem doen hoorenGa naar voetnoot3); en de schoone (weiden) der herders treuren, en de kruin van den Karmel verdortGa naar voetnoot4). |
3. Haec dicit Dominus: Super tribus sceleribus Damasci, et super quatuor non convertam eum: eo | 3. Dit zegt de HeerGa naar voetnoot5): Wegens drie misdaden van Damascus, ja wegens vier zal Ik het niet afwen- |
[pagina 69]
quod trituraverint in plaustris ferreis Galaad. | denGa naar voetnoot6): omdat zij Galaäd met ijzeren dorschwagens gedorscht hebbenGa naar voetnoot7). |
4. Et mittam ignem in domum Azael, et devorabit domos Benadad. | 4. En Ik zal vuur afzenden over het huis van Hazaël, en verteren zal het de huizen van BenadadGa naar voetnoot8). |
5. Et conteram vectem Damasci: et disperdam habitatorem de campo idoli, et tenentem sceptrum de domo voluptatis: et transferetur populus Syriae Cyrenen, dicit Dominus. | 5. En Ik zal den grendel van Damascus brekenGa naar voetnoot9); en uitroeien zal Ik den bewoner uit het afgodsveldGa naar voetnoot10) en den stafvoerderGa naar voetnoot11) uit het huis van geneugteGa naar voetnoot12); en het volk van Syrië zal weggevoerd worden naar CyreneGa naar voetnoot13), zegt de Heer. |
6. Haec dicit Dominus: Super tribus sceleribus Gazae, et super quatuor non convertam eum: eo quod transtulerint captivitatem perfectam, ut concluderent eam in Idumaea. | 6. Dit zegt de Heer: Wegens drie misdaden van GazaGa naar voetnoot14), ja wegens vier zal Ik het niet afwenden: omdat zij volledige gevangenschap hebben weggevoerdGa naar voetnoot15) om haar op te sluiten in IdumeaGa naar voetnoot16). |
7. Et mittam ignem in murum | 7. En Ik zal vuur afzenden over |
[pagina 70]
Gazae, et devorabit aedes ejus. | den ringmuur van Gaza, en verteren zal het zijne paleizenGa naar voetnoot17). |
8. Et disperdam habitatorem de Azoto, et tenentem sceptrum de Ascalone: et convertam manum meam super Accaron, et peribunt reliqui Philisthinorum, dicit Dominus Deus. | 8. En uitroeien zal Ik de inwoners uit Azot en den stafvoerder uit Ascalon; en Ik zal mijne hand keeren tegen Accaron, en vergaan zal het overschot der PhilistijnenGa naar voetnoot18), zegt de Heere God. |
9. Haec dicit Dominus: Super tribus sceleribus Tyri, et super quatuor non convertam eum: eo quod concluserint captivitatem perfectam in Idumaea, et non sint recordati foederis fratrum. | 9. Dit zegt de Heer: Wegens drie misdaden van TyrusGa naar voetnoot19), ja wegens vier zal Ik het niet afwenden: omdat zij volledige gevangenschap hebben opgesloten in Idumea, en niet gedachtig geweest zijn aan het verbond der broederenGa naar voetnoot20). |
10. Et mittam ignem in murum Tyri, et devorabit aedes ejus. | 10. En Ik zal vuur afzenden over den ringmuur van Tyrus, en verteren zal het zijne paleizenGa naar voetnoot21). |
11. Haec dicit Dominus: Super tribus sceleribus Edom, et super quatuor non convertam eum: eo quod persecutus sit in gladio fratrem suum, et violaverit misericordiam ejus, et tenuerit ultra furorem suum, et indignationem suam servaverit usque in finem. | 11. Dit zegt de Heer: Wegens drie misdaden van Edom, ja wegens vier zal ik het niet afwenden: omdat hij met het zwaard zijnen broederGa naar voetnoot22) achtervolgd, en het medelijden jegens hem geschondenGa naar voetnoot23), en aan zijnen toorn geen grens gesteld, en zijne grimmigheid bewaard heeft tot aan het eindeGa naar voetnoot24). |
12. Mittam ignem in Theman: et devorabit aedes Bosrae. | 12. Ik zal vuur afzenden over ThemanGa naar voetnoot25), en verteren zal het de paleizen van BosraGa naar voetnoot26). |
13. Haec dicit Dominus: Super tribus sceleribus filiorum Ammon, et super quatuor non convertam eum: | 13. Dit zegt de Heer: Wegens drie misdaden der zonen van AmmonGa naar voetnoot27), ja wegens vier zal Ik het niet |
[pagina 71]
eo quod dissecuerit praegnantes Galaad ad dilatandum terminum suum. | afwenden: omdat hij de zwangeren van Galaäd heeft opengesneden, ten einde zijn gebied uit te breidenGa naar voetnoot28). |
14. Et succendam ignem in muro Rabba: et devorabit aedes ejus in ululatu in die belli et in turbine in die commotionis. | 14. En Ik zal een vuur ontsteken binnen den ringmuur van RabbaGa naar voetnoot29), en verteren zal het zijne paleizen bij krijgsgetier ten dage des strijds en in verwarring ten dage der beroering. |
15. Et ibit Melchom in captivitatem, ipse, et principes ejus simul, dicit Dominus. | 15. En Melchom zal in gevangenschap gaan, hij en zijne vorsten te gader, zegt de HeerGa naar voetnoot30). |
- voetnoot1)
- d.i. Godspraken aan Amos, den schaapherder (vgl. VII 15), geopenbaard aangaande Israël, het rijk der tien stammen.
- voetnoot2)
- Het jaar van deze aardbeving, waarvan ook Zacharias (XIV 5) spreekt, is niet meer bekend.
- voetnoot3)
- Amos ontleent zijnen aanhef aan Joël III 16. Hij geeft hiermede te kennen, dat het door Joël verkondigde godsgericht al de zondaren voortdurend bedreigt, niet slechts de heidenen, maar ook Israël en Juda. Zie Joël III noot 20 en 22.
- voetnoot4)
- De uitwerkselen van 's Heeren toorn zijn reeds zichtbaar door geheel Israël, op de welige vlakten (Hebr.: ‘de weilanden’) en over de vruchtbare bergketen, die Israël doorsnijdt. De kruin van den Karmel, een berg aan de Middellandsche Zee, ten westen van Nazareth gelegen en beroemd om zijne heerlijke ligging en om zijne vruchtbaarheid. Vgl. Is. XXXV 2; Jer. L 19.
- voetnoot5)
- Eerst voorzegt de profeet aan de volken rondom Palestina het goddelijk wraakgericht, dat hen treffen zal om de mishandelingen, welke zij Israël aandeden. Hierdoor toonde God zijne vaderlijke liefde voor zijn uitverkoren volk, maar ook de gestrengheid zijner gerechtigheid.
- voetnoot6)
- De eerste bedreiging is gericht tegen de Syriërs, die onder Hazaël Israël verdrukt en het land ten oosten van den Jordaan veroverd hadden. De zin is: Om de vele zonden van Damascus (dat als hoofdstad geheel Syrië vertegenwoordigt) zal Ik den ondergang, welke de Syriërs en hun land bedreigt, niet afwenden. De uitdrukking drie en vier, welke hier gedurig terugkeert (zie v. 6, 9, 11 enz.), beteekent, gelijk andere dergelijke zegswijzen (‘drie en vier’ Prov. XXX 15, 18, 21; ‘zes en zeven’ Prov. VI 16 enz.), een onbepaald groot getal. Een der grootste misdaden wordt vervolgens genoemd.
- voetnoot7)
- Omdat de Syriërs Galaäd in het Over-Jordaansche hebben behandeld, gelijk de landman zijn graan. De dorschwagen, die nog heden in het oosten gebruikt wordt, is een rolblok met ijzeren punten, dat over het graan wordt gesleept. Vgl. Is. XXVIII 27. Het werd soms ook gebruikt als foltertuig. Vgl. Jud. VIII 7, 16; II Reg. XII 31. De profeet heeft de mishandelingen op het oog, welke Hazaël, de koning van Syrië, onder de regeering van Jehu de inwoners van het Over-Jordaansche gebied deed ondergaan. Vgl. IV Reg. VII 12; X 32, v.; XIII 17.
- voetnoot8)
- Het vuur, door vijandelijke legers ontstoken, zal de paleizen verteren der Syrische koningen Hazaël en Benadad III.
- voetnoot9)
- De sterke vesting Damascus aan den vijand overleveren.
- voetnoot10)
- Hebr. ‘uit Bikath-Aven’, waarschijnlijk het dal tusschen den Libanon en den Antilibanon, Coelesyrië genaamd, bij de Arabieren thans nog Bekaä geheeten.
- voetnoot11)
- De overheidspersonen, te weten koning en vorsten.
- voetnoot12)
- Hebr. ‘uit Beth-Eden’, eigennaam van eene plaats in Syrië, waar wellicht buitenplaatsen en lusttuinen waren.
- voetnoot13)
- Hebr.: ‘naar Kir’, volgens sommigen eene landstreek in Kurgistan of Georgië; het land, van waar, volgens IX 7, de Syriërs gekomen zijn, zal het land hunner ballingschap worden. De voorzegging werd vervuld, toen Teglathphalasar ten tijde van Achaz het rijk van Syrië vernietigde. Vgl. IV Reg. XVI 9.
- voetnoot14)
- Een der voornaamste steden van Philistea's vorstendommen; met de overige in v. 8 genoemde steden beteekent het gansch Philistea.
- voetnoot15)
- d.i. de geheele bevolking eener landstreek in gevangenschap hebben weggevoerd, zonder geslacht of leeftijd te sparen.
- voetnoot16)
- Hebr.: ‘om ze uit te leveren aan Edom’. De Philistijnen hadden de krijgsgevangen Israëlieten als slaven verkocht aan de bewoners van Idumea, hunne bitterste vijanden, en dus dubbele wreedheid bedreven.
- voetnoot17)
- Dit geschiedde, toen Teglatphalasar Gaza veroverde (in 734), en later de pharao Necho geheel de stad aan de vlammen prijsgaf. Vgl. Jer. XLVII 1.
- voetnoot18)
- Die bij den ondergang dier steden gespaard bleven. Van de vijf Philistijnsche steden wordt alleen het reeds door Hazaël geteisterde Geth niet genoemd. Vgl. IV Reg. XII 17.
- voetnoot19)
- De hoofdstad van Phenicië. De Tyriërs dreven een uitgebreiden handel, ook in slaven.
- voetnoot20)
- Het verbond door Hiram van Tyrus reeds onder David met Juda gesloten en onder Salomon vernieuwd. Zie II Reg. V 11; III Reg. V 12.
- voetnoot21)
- Tyrus werd door Teglathphalasar (omstreeks 730) en later nog meermalen door andere koningen ingenomen.
- voetnoot22)
- Esau, de stamvader der Edomieten, was de broeder van Jacob of Israël, den stamvader der Israëlieten.
- voetnoot23)
- Hebr.: ‘zijn medelijden gesmoord heeft’. De Edomieten achtervolgden de Israëlietische vluchtelingen met het zwaard, zoodat zij het natuurlijk gevoel van mededoogen jegens den ongelukkigen broeder met geweld onderdrukten. Vgl. Joël III 19; Abd. 14.
- voetnoot24)
- De haat van Esau tegen Jacob was erfelijk gebleven in zijn nageslacht; want gedurende al de eeuwen van Israël's volksbestaan waren de Edomieten vijanden der Israëlieten. Vgl. Num. XX 14, v.; 1 Reg. XIV 47; III Reg. XI 14, v.; IV Reg. VIII 20.
- voetnoot25)
- Het zuidelijk gedeelte van Idumea.
- voetnoot26)
- De hoofdstad van Idumea, ten zuiden der Doode Zee. Vgl. Jer. XLIX 13.
- voetnoot27)
- Afstammelingen van Loth en dus aan de Israëlieten verwant.
- voetnoot28)
- Van dit feit vinden wij in de gewijde geschiedenis verder geene melding gemaakt. Wellicht hadden de Ammonieten, toen de Syriërs Galaäd veroverden, hen geholpen, ten einde de grenzen van hun gebied uit te breiden. Iets dergelijks deden zij later bij de wegvoering der Israëlieten onder Teglathphalasar. Vgl. Jer. XLIX, 1, v.
- voetnoot29)
- De hoofdstad der Ammonieten.
- voetnoot30)
- Melchom, ook Milcom en Malcom geheeten, is de voornaamste afgod der Ammonieten. Na de verwoesting der stad zullen de afgod en zijne vorsten, die in naam van den beschermgod het gemeenebest bestuurden, in gevangenschap weggevoerd worden. Volgens de opvatting dier tijden werd met het volk tegelijk zijn afgod overwonnen en door de overwinnaars in zegepraal medegevoerd naar de tempels hunner afgoden, die in die overwinning hunne overmacht getoond hadden. Minder juist vertalen sommigen den Hebr. eigennaam Milcom, ‘hun koning.’