De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendCaput XIV.
|
1. Pereat Samaria, quoniam ad amaritudinem concitavit Deum suum: in gladio pereant, parvuli eorum elidantur, et foetae ejus discindantur. | 1. Vergaan moge Samaria omdat het zijnen God tot verbittering geprikkeld heeft! door het zwaard mogen zij vergaan, dat hunne kinderen verpletterd, en zijne zwangeren opengereten wordenGa naar voetnoot1)! |
2. Convertere Israel ad Dominum Deum tuum: quoniam corruisti in iniquitate tua. | 2. Bekeer u, Israël, tot den Heer, uwen God; want ten val zijt gij gekomen door uwe ongerechtigheid. |
3. Tollite vobiscum verba, et convertimini ad Dominum: et dicite ei: Omnem aufer iniquitatem, accipe bonum: et reddemus vitulos labiorum nostrorum. | 3. Neemt met u woorden, en bekeert u tot den Heer, en zegt tot Hem: Neem alle ongerechtigheid weg, aanvaard het goede; en wij zullen de varren onzer lippen brengenGa naar voetnoot2). |
[pagina 46]
4. Assur non salvabit nos, super equum non ascendemus, nec dicemus ultra: Dii nostri opera manuum nostrarum: quia ejus, qui in te est, misereberis pupilli. | 4. Assur zal ons niet redden, te paard zullen wij niet stijgen, en wij zullen niet langer zeggen: ‘Onze goden’, tot het maaksel onzer handen; want Gij zult U ontfermen over het weeskind, dat met U isGa naar voetnoot3). |
5. Sanabo contritiones eorum, diligam eos spontanee: quia aversus est furor meus ab eis. | 5. Genezen zal Ik hunne wonden, liefhebben zal Ik hen uit vrije beweging; want mijn toorn heeft zich van hen afgewendGa naar voetnoot4). |
6. Ero quasi ros, Israel germinabit sicut lilium, et erumpet radix ejus ut Libani. | 6. Ik zal zijn als de dauw, Israël zal bloeien als de lelie, en zijn wortel zal uitschieten als van den LibanonGa naar voetnoot5). |
7. Ibunt rami ejus, et erit quasi oliva gloria ejus: et odor ejus ut Libani. | 7. Uitbreiden zullen zich zijne takken, en als de olijfboom zal zijne pracht wezen, en zijn geur als die van den LibanonGa naar voetnoot6). |
8. Convertentur sedentes in umbra ejus: vivent tritico, et germinabunt quasi vinea: memoriale ejus sicut vinum Libani. | 8. Zij zullen zich bekeeren, gezeten onder zijne schaduwGa naar voetnoot7), zij zullen leven van tarweGa naar voetnoot8), en loten schieten als de wijnstokGa naar voetnoot9), zijne gedachtenis zal zijn als de wijn van den LibanonGa naar voetnoot10). |
[pagina 47]
9. Ephraim quid mihi ultra idola? ego exaudiam, et dirigam eum ego ut abietem virentem: ex me fructus tuus inventus est. | 9. Ephraïm, wat Mij nog verder afgodenGa naar voetnoot11)? Ik, Ik zal verhooren, en Ik zal hem doen tieren als een groenenden denneboom; uit Mij wordt uwe vrucht gevondenGa naar voetnoot12)! |
10. Quis sapiens, et intelliget ista? intelligens, et sciet haec? quia rectae viae Domini, et justi ambulabunt in eis: praevaricatores vero corruent in eis. | 10. Wie is wijs, en zal dit verstaan? Wie verstandig, en zal dit erkennen? Dat des Heeren wegen recht zijn, en rechtvaardigen daarop wandelen, overtreders echter daarop ten val komenGa naar voetnoot13). |
- voetnoot1)
- In den vorm eener verwensching, welke de uitdrukking is van zijn ijver voor Gods eer en voor de bekeering der zondaars, voorspelt de profeet hetzelfde, wat hij XIII 15 in beelden had aangekondigd. Samaria, de hoofdstad van Israël, vertegenwoordigt het gansche rijk.
- voetnoot2)
- Die boetvaardigheid kan zonder veel moeite of kosten geschieden. God eischt niets anders dan den oprechten wil, welke zich openbaart door woorden van gebed en schuldbekentenis. De profeet leert hen, hoe zij tot God moeten bidden: Neem weg de schuld onzer vroegere zonden; aanvaard het goede, d.i. de goede gesteldheid van ons hart; aldus met U verzoend, zullen wij U lof- en dankgebeden als de varren onzer lippen, als geestelijke offers opdragen. Vgl. Hebr. XIII 5.
- voetnoot3)
- Na zijne bekeering zal het ware Israël niet meer vertrouwen op datgene, wat voorheen de oorzaak was van zijn val: op verbonden met heidensche volken (Assur enz. vgl. V 13; VII 11; VIII 9), op de sterkte van zijn leger (te paard enz. vgl. Ps. XIX 8), op afgoden, welker nietigheid het voor altijd zal inzien; maar slechts vertrouwen op God, die zich zal ontfermen over het in de ballingschap van God, zijnen vader, verweesde volk, dat dan met Hem voor altijd is hereenigd.
- voetnoot4)
- In dit en de volgende verzen schildert de profeet het geluk van Israël na de ballingschap; deze heerlijke schildering werd eerst ten volle verwezenlijkt door de verlossing van den Messias.
- voetnoot5)
- De zacht neervallende dauw, vooral in het Oosten voor den plantengroei noodzakelijk, is hier een zinnebeeld van de werking der goddelijke genade in de harten der geestelijke Israëlieten; hierdoor wordt Israël vruchtbaar aan goede werken en deugden, en bloeit het lieflijk en geurig, gelijk de lelie, de bloem van Palestina. Door de kracht van Gods genade en de vruchtbare heiligheid blijft het volk Gods voor immer gevestigd en is het onvergankelijk: ‘het schiet wortels’ (Hebr.), gelijk de hooge Libanon, wiens wortels of grondslagen diep en stevig in de aarde zijn gevestigd.
- voetnoot6)
- Israël, het rijk Gods, voorheen beperkt binnen de enge grenzen van Palestina, zal zich uitbreiden tot alle volken der aarde, gelijk een boom zijne takken al verder en verder uitbreidt. Het volk des Heeren zal vruchtbaar zijn en welig groeien, gelijk de olijfboom, door zijne onontbeerlijke en overvloedige vruchten de pracht van Palestina (vgl. Jer. XI 16). De geur der deugden van de bruid des Heeren is als de geur van den Libanon, met welriekende heesters en ceders begroeid (vgl. Eccli. XXXIX 18; Cant. IV 14).
- voetnoot7)
- Zij, die onder de schaduw van dien boom, die (v. 7) het rijk Gods beteekent, gezeten zijn en door diens schaduw beschut worden, zullen zich van ganscher harte tot God bekeeren en niet meer, zooals het vroegere Israël, van God afwijken. Hebr.: ‘Wederom zullen zij in zijn schaduw wonen’.
- voetnoot8)
- d.i. Zich voeden met de beste vruchten, een zinnebeeld der genademiddelen.
- voetnoot9)
- Rijkelijk gevoed door de sappen van den waren wijnstok, Christus (Joan. XV 1, v.).
- voetnoot10)
- Beroemd om zijn heerlijken geur en voortreffelijke hoedanigheden.
- voetnoot11)
- Uit de voorgaande beschrijving der heerlijke toekomst van Israël neemt de profeet aanleiding, zijne volksgenooten ernstig te waarschuwen tegen afgoderij, waardoor zij zich afscheiden van dien God van liefde. Met verontwaardiging roept God uit: Hoe kan het zijn, dat Ephraïm nog voortgaat afgoden te aanbidden. De ethische datief Mij duidt aan, dat die oneer grievend is voor God.
- voetnoot12)
- Tegenover die neiging tot afgoderij roemt God nogmaals in het kort zijne weldaden. Niet de ijdele afgoden kunnen u redding geven, maar Ik zal in den nood uwe gebeden verhooren, door mijne voortdurende bescherming zal Ik u doen tieren, zoodat gij zijt als een altijd groenende denneboom. In het Hebr. is ‘de cypres’ met zijn altijddurend groen een zinnebeeld van Gods liefde; die boom wordt dan verder gedacht eetbare vruchten voor Israël te dragen: uit Mij wordt uwe vrucht gevonden d.i. zal vrucht voor u te vinden zijn. Want alleen door de kracht mijner genade kunt gij vruchten dragen, zonder Mij kunt gij niets doen (Joan. XV 5).
- voetnoot13)
- Slotwoord van den profeet. Wie is enz. Die vragen geven te kennen, dat slechts weinigen zijne vermaningen, de wegen des Heeren genoemd, ter harte nemen. Zij leiden de rechtvaardigen tot heil, maar strekken den zondaren tot dieperen val.