De heilige boeken van het oude verbond. Deel 7. De kleine profeten. De boeken der Machabeeën
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 24]
| |||||||||||||||
Caput VI.
|
1. In tribulatione sua mane consurgent ad me: Venite, et revertamur ad Dominum: | 1. In hunnen noodGa naar voetnoot1) zullen zij zich des morgens oprichten tot Mij: Komt en laat ons terugkeeren tot den Heer; |
2. Quia ipse cepit et sanabit nos: percutiet, et curabit nos. | 2. want Hij heeft gegrepen, en Hij zal ons genezen; Hij sloeg, en Hij zal ons heelenGa naar voetnoot2). |
3. Vivificabit nos post duos dies: in die tertia suscitabit nos, et vivemus in conspectu ejus. Sciemus, sequemurque ut cognoscamus Dominum: quasi diluculum praeparatus est egressus ejus, et veniet quasi imber nobis temporaneus, et serotinus terrae. 1 Cor. XV 4. | 3. Hij zal ons levend maken na twee dagen, ten derden dage zal Hij ons opwekken, en wij zullen leven voor zijn aangezichtGa naar voetnoot3). Wij zullen kennen en wij zullen trachten den Heer te kennenGa naar voetnoot4). Als de dageraad is zijn opgang vastgesteld, en komen zal Hij als de vroege regen over ons en de late regen over het landGa naar voetnoot5)! |
4. Quid faciam tibi Ephraim? quid faciam tibi Juda? misericordia vestra quasi nubes matutina, et quasi ros mane pertransiens. | 4. Wat zal Ik u doen, EphraïmGa naar voetnoot6)? wat zal Ik u doen, Juda? uwe barmhartigheidGa naar voetnoot7) is als de morgenwolk en als de dauw, die des morgens verdwijnt. |
5. Propter hoc dolavi in prophe- | 5. DaaromGa naar voetnoot8) heb Ik hen behouwen |
[pagina 25]
tis, occidi eos in verbis oris mei: et judicia tua quasi lux egredientur. | door de profeten, Ik heb hen gedood door de woorden van mijnen mond, en uwe straffen zullen als een licht te voorschijn tredenGa naar voetnoot9). |
6. Quia misericordiam volui, et non sacrificium, et scientiam Dei plus quam holocausta. I Reg. XV 22; Eccles IV 17; Matth. IV 13 et XII 7. | 6. Want barmhartigheidGa naar voetnoot10) wil Ik en geen offer, en de kennis van God meer dan brandoffers. |
7. Ipsi autem sicut Adam transgressi sunt pactum, ibi praevaricati sunt in me. | 7. Zij echter hebben gelijk Adam het verbond overtreden; dáár zijn zij wederspannig geworden tegen MijGa naar voetnoot11). |
8. Galaad civitas operantium idolum, supplantata sanguine. | 8. Galaäd is eene stad van afgodsdienaren, bevlekt met sporen van bloed, |
9. Et quasi fauces virorum latronum, particeps sacerdotum, in via interficientium pergentes de Sichem: quia scelus operati sunt. | 9. en als een roovershol; zij spant samen met priesters, die de pelgrims van Sichem op den weg vermoordenGa naar voetnoot12). Voorwaar gruwelen hebben zij gepleegd. |
10. In domo Israel vidi horrendum: ibi fornicationes Ephraim: contaminatus est Israel. | 10. In het huis van Israël heb Ik afschuwelijkheidGa naar voetnoot13) gezien, dáár zijn de hoererijen van Ephraïm, bezoedeld is Israël. |
11. Sed et Juda pone messem tibi, cum convertero captivitatem populi mei. | 11. Doch ook gij, Juda, bereid u den oogstGa naar voetnoot14), wanneer Ik de gevangenschap van mijn volk zal hebben afgewendGa naar voetnoot15). |
- voetnoot1)
- De eerste drie verzen behooren nog tot het vorige hoofdstuk.
- voetnoot2)
- De boetvaardige Israëlieten wekken elkander op tot bekeering en tot vertrouwen op God. Hij heeft ons gegrepen als de leeuw van V 14; zoo erkennen zij, dat de rampen straffen hunner zonden waren, en belijden zij hunne schuld. Van God alleen verwachten zij thans redding.
- voetnoot3)
- Door de ballingschap werd Israël als volk vernietigd of gedood; daarom wordt de verlossing uit de ballingschap hier en elders (vgl. Ezech. XXXVII) beschreven als eene opwekking uit den dood, welke na twee, drie dagen, d.i. na betrekkelijk korten tijd zal geschieden. Vele HH. Vaders zien in deze opwekking van Israël eene voorafbeelding van Christus' verrijzenis ten derden dage.
- voetnoot4)
- Israël kwam ten val, omdat het de kennis van God versmaad had (VI 1, 6); na de ballingschap, vooral na de prediking van den Messias zal het ware Israël God kennen, of liever, daar dit niet in 's menschen macht ligt, trachten den Heer te kennen, d.i. medewerken met Gods genade om God te kennen en te dienen.
- voetnoot5)
- Het licht van Gods openbaring (Zijn opgang) is voor den mensch van goeden wil vastgesteld als het terugkeeren van een regelmatig natuurverschijnsel. Zijne komst is gelijk aan den dageraad, d.i. vervult het hart met vreugde en is de voorbode van altijd overvloediger licht; zijne genade is weldadig en vruchtbaar, als in Palestina de vroege regen, die in November het zaad doet ontkiemen, en de late regen, die in April de graankorrel doet zwellen.
- voetnoot6)
- Met dit vers begint eene nieuwe strafrede tegen de hardnekkige inwoners van Ephraïm of Israël en Juda. Wat zal Ik u doen, om u tot inkeer te brengen?
- voetnoot7)
- Hebr.: ‘uwe liefde’, d.i. uwe goede gezindheid jegens God en de menschen is van korten duur, als de morgenwolk enz.
- voetnoot8)
- Omdat de deugd, indien zij al in Israël werd gevonden, voorbijgaand was.
- voetnoot9)
- Gelijk de beeldhouwer met beitelslagen hout of steen behouwt, zoo heeft God met straffen, door de profeten aangekondigd, zijn volk behouwen en het door de bediening der profeten, die de mond van God zijn, met den dood bedreigd. Maar het was tevergeefs; daarom zullen uwe straffen d.i. de straffen, die Ik op u zal afzenden, te voorschijn treden als een licht, zoodat het duidelijk zal blijken, dat gij rechtvaardig om uwe zonden gestraft zijt.
- voetnoot10)
- Hebr.: ‘liefde’; zie noot 7. God wil werken van ware deugd, van barmhartigheid en niet offers, welke zonder inwendige godsvrucht met een onboetvaardig hart worden opgedragen. Uit het tweede verslid, waar de werkdadige kennis van God (zie IV noot 2) bedoeld is, blijkt duidelijk, dat de offers niet volstrekt, maar alleen in genoemden zin verworpen worden.
- voetnoot11)
- Gelijk Adam hebben zij het verbond d.i. het gebod des Heeren overtreden en daar in hun paradijs, in het beloofde land zijn zij enz.
- voetnoot12)
- De levietische stad Ramoth-Galaäd over den Jordaan was het middelpunt geworden van afgoderij. Zij is ook schuldig aan doodslag en gewelddadigheden; de sporen van bloed, waarmede zij bevlekt is, getuigen dit. Zij is een roovershol, want hare inwoners spannen samen met priesters, om de vrome pelgrims, die, ondanks het verbod van Israël's koning, van Sichem naar Jeruzalem opgingen, uit te schudden en te vermoorden.
- voetnoot13)
- Afgoderij, ontucht, gewelddadigheden.
- voetnoot14)
- d.i. Houd u gereed tot het wraakgericht, dat de oogst is van Gods wrekende gerechtigheid. Hebr.: ‘Ook Juda! een oogst is u bereid’.
- voetnoot15)
- Eene Hebr. zegswijze, die beteekent: droefheid in blijdschap veranderen. Maar waarschijnlijk behooren deze woorden tot het volgend hoofdstuk.