De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekendPsalmus CL.
|
1. Alleluia.
Laudate Dominum in sanctis ejus: laudate eum in firmamento virtutis ejus. |
1. AlleluiaGa naar voetnoot1)!
Looft den Heer in zijn heiligdom, looft Hem in het uitspansel zijner krachtGa naar voetnoot2)! |
2. Laudate eum in virtutibus ejus: laudate eum secundum multitudinem magnitudinis ejus. | 2. Looft Hem om zijne machtsbetooningen, looft Hem naar den overvloed zijner grootheidGa naar voetnoot3)! |
[pagina 410]
3. Laudate eum in sono tubae: laudate eum in psalterio, et cithara. | 3. Looft Hem met bazuingeschal, looft Hem met psalter en citer! |
4. Laudate eum in tympano, et choro: laudate eum in chordis, et organo. | 4. Looft Hem met pauk en koor, looft Hem met snarentuig en schalmeiGa naar voetnoot4)! |
5. Laudate eum in cymbalis benesonantibus: laudate eum in cymbalis jubilationis: | 5. Looft Hem met welklinkende cimbels, looft Hem met cimbels van vreugdegejubelGa naar voetnoot5)! |
6. Omnis spiritus laudet Dominum. Alleluia. | 6. Alles wat adem heeft love den HeerGa naar voetnoot6)! Alleluia! |
- voetnoot1)
- Deze Psalm, die, naar het schijnt, opzettelijk ten gebruike bij de openbare godsdienstoefening gedicht werd, vormt een passend en waardig slot van het Psalter; hij geeft aan, voor wien, door wien en hoe de lof, dien alle Psalmen verkondigen, dient gezongen te worden.
- voetnoot2)
- Looft God, die in zijn heiligdom hier op aarde, maar ook daarboven in den hemel zetelt in al zijne kracht en heerlijkheid. Volgens anderen: Looft God in het heiligdom van den hemel, zijn hecht en duurzaam uitspansel.
- voetnoot3)
- Hier worden ongetwijfeld bij uitstek die machtsbetooningen bedoeld, welke God deed ten bate van zijn volk. Om God volkomen naar den overvloed zijner grootheid, die oneindig is, te loven, diende die lof oneindig te zijn; daarom worden in Ps. CXLVIII alle schepselen, in Ps. CXLIX de ‘heiligen’, daartoe uitgenoodigd, terwijl hier (v. 3-6) een opwekking om God op het plechtigst, met begeleiding van alle muziekinstrumenten, te verheerlijken gericht wordt tot alles wat adem heeft.
- voetnoot4)
- Zie Ps. CXLIX noot 4. Sommigen meenen, dat hier geen schalmei, maar een snareninstrument bedoeld wordt.
- voetnoot5)
- Door cimbels worden metalen klankbekkens aangeduid, waarvan men waarschijnlijk twee soorten had, nl. kleinere, die bij wijze van castagnetten of handklappers gebruikt werden en die hier schelklinkende heeten, en grootere, die een meer klaterend gedruisch maakten ter begeleiding van het vreugdegejubel bij openbare feestelijkheden.
- voetnoot6)
- Bedoeld worden ongetwijfeld de menschen, volgens sommigen daarenboven de hemelsche geesten. Het alleluia (Hebr.): ‘haleloe-Jah’, d.i. looft Jah of Jehova, waarmede de Psalm en het Psalter sluit, schijnt oorspronkelijk een soort van antiphone geweest te zijn, die ten gebruike bij de openbare liturgie bij verscheiden Psalmen gevoegd werd. Later werd het tot een vromen juichkreet, die ook door de Kerk in hare liturgie werd overgenomen.
- Naar den H. Hiëronymus bevat deze Psalm in den hoogeren zin een opwekking tot de heiligen des hemels gericht om God plechtstatig hunnen dank te betuigen voor de machtsbetooningen, waardoor Hij hen gered heeft, en om Hem te verheerlijken overeenkomstig zijne grootheid, die zij aanschouwen. Door de opgesomde muziekinstrumenten worden dan hetzij, naar den H. Augustinus, de krachten der ziel bedoeld, hetzij de luid klinkende verheerlijking, die de heiligen ‘als citerspelers’ (Apoc. XIV 1-3), bij het aanheffen (Apoc. XIX 1, 3, 4, 6) van het blijde alleluia, door den hemel doen weergalmen. In dien zin vat dit slotvers het geheele Psalter nog eens samen als een lofverheffing van God voor tijd en eeuwigheid.