De heilige boeken van het oude verbond. Deel 4. Het boek der Psalmen
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 46]
| |||||||||||
Psalmus XIV.
|
1. Psalmus David.
Domine quis habitabit in tabernaculo tuo? aut quis requiescet in monte sancto tuo? |
1. Een Psalm van David.
Heer, wie zal wonen in uw tent, of wie zal rusten op uwen heiligen bergGa naar voetnoot1)? |
2. Qui ingreditur sine macula, et operatur justitiam: | 2. Die wandelt zonder smet en doet wat recht is; |
3. Qui loquitur veritatem in corde suo, qui non egit dolum in lingua sua:
Nec fecit proximo suo malum, et opprobrium non accepit adversus proximos suos. |
3. die waarheid in zijn hart spreekt; die geen bedrog pleegt met zijn tongGa naar voetnoot2);
die zijnen evenmensch geen nadeel doet, en geene smaadheid opgrijpt tegen zijne naastenGa naar voetnoot3); |
4. Ad nihilum deductus est in conspectu ejus malignus: timentes autem Dominum glorificat:
Qui jurat proximo suo, et non decipit, |
4. in wiens oog de goddelooze voor een niets geacht wordtGa naar voetnoot4), maar die verheerlijkt wie den Heer vreezen;
die zijnen naaste toezweert en hem niet bedriegtGa naar voetnoot5); |
5. Qui pecuniam suam non dedit ad usuram, et munera super innocentem non accepit:
Qui facit haec, non movebitur in aeternum. |
5. die zijn geld niet geeft op woekerGa naar voetnoot6), en geen geschenken aanneemt tegen den onschuldige.
Wie dat doet, zal niet wankelen in eeuwigheidGa naar voetnoot7). |
- voetnoot1)
- De tent Gods is elders de tempel, hier de tabernakel, destijds geplaatst op Sion, den heiligen berg; daar wonen (vgl. Ps. V 6) is in Gods nabijheid vertoeven en zijne bescherming genieten; daar rusten is vertrouwelijken omgang hebben met God; dat immers geeft rust aan het menschelijk hart.
- voetnoot2)
- Die niet anders spreekt, dan hij het in gemoede meent. Hebr.: ‘die niet lastert’.
- voetnoot3)
- Naar de Septuagint ‘aanneemt’; naar het Hebr.: ‘opheft, ontvangt, uitspreekt’; de zin is dus: die geene smaadtaal gretig aanhoort, noch gebruikt.
- voetnoot4)
- Die de schijnbare grootheid des kwaadgezinden voor niets telt, terwijl hij de deugdzamen hoogschat en eert.
- voetnoot5)
- Naar den grondtekst: ‘die tot zijn nadeel zweert en het niet verandert’; de zin is dus: die zijnen eed houdt, al heeft hij er nadeel bij.
- voetnoot6)
- Door woeker wordt hier rente bedoeld. Het was verboden, geld op rente te leenen aan eenen Hebreër, niet aan eenen vreemdeling. Vgl. Deut. XXIII 19, 20.
- voetnoot7)
- Zoo iemand staat op den vasten voet der gemeenschap met God, die hem moed inboezemt, beschermt en zegent.
- De HH. Basilius, Hiëronymus, alsook Eusebius en anderen vatten dezen Psalm in hoogeren zin op als een opsomming der eigenschappen van den gerechtige, die geroepen is om eens bij God te wonen in den eeuwigen tabernakel.