De heilige boeken van het oude verbond. Deel 1. De boeken van Moses
(1933)–Anoniem De heilige boeken van het oude verbond– Auteursrecht onbekend
[pagina 814]
| |||||||||||||
Caput XXXIV.
|
1. Ascendit ergo Moyses de campestribus Moab super montem Nebo, in verticem Phasga contra Jericho: ostenditque ei Dominus omnem terram Galaad usque Dan, Supra X 27; II Mach. II 4. | 1. Moses klom dan uit de velden van Moab op den berg Nebo, op den top van den Phasga, tegenover Jericho; en de Heer toonde hem geheel het land Galaäd tot aan DanGa naar voetnoot1), |
2. Et universum Nephthali, terramque Ephraim et Manasse, et omnem terram Juda usque ad mare novissimum, | 2. en gansch Nephthali en het land van Ephraïm en Manasses en geheel het land van Juda tot aan de achterste zeeGa naar voetnoot2) |
3. Et australem partem, et latitudinem campi Jericho civitatis palmarum usque Segor. | 3. en het zuidelijke deel en de ruimte der vlakte van Jericho, de palmenstad, tot aan SegorGa naar voetnoot3). |
4. Dixitque Dominus ad eum: Haec est terra, pro qua juravi Abraham, Isaac, et Jacob, dicens: Semini tuo dabo eam. Vidisti eam oculis tuis, et non transibis ad illam. Gen. XII 7 et XV 18. | 4. En de Heer zeide tot hem: Dit is het land, waaromtront Ik aan Abraham, Isaäc en Jacob gezworen heb, zeggende: Aan uw zaad zal Ik dat geven. Gij hebt het met uwe oogen gezien, en gij zult derwaarts niet overtrekkenGa naar voetnoot4). |
5. Mortuusque est ibi Moyses servus Domini, in terra Moab, jubente Domino: | 5. En Moses, de dienstknecht des Heeren, stierf daar, in het land van Moab, naar het bevel des Heeren; |
6. Et sepelivit eum in valle terrae Moab contra Phogor: et non cognovit homo sepulcrum ejus usque in praesentem diem. | 6. en Hij begroef hem in een dal van het land van Moab tegenover Phogor; en geen mensch heeft zijn graf gekend tot op den huidigen dagGa naar voetnoot5). |
[pagina 815]
7. Moyses centum et viginti annorum erat quando mortuus est: non caligavit oculus ejus, nec dentes illius moti sunt. | 7. Moses was honderd en twintig jaren oud, toen hij stierf; zijn oog was niet verduisterd en zijne tanden waren niet los gewordenGa naar voetnoot6). |
8. Fleveruntque eum filii Israel in campestribus Moab triginta diebus: et completi sunt dies planctus lugentium Moysen. | 8. En de kinderen van Israël beweenden hem in de velden van Moab dertig dagenGa naar voetnoot7); en de dagen der rouwklacht van de treurenden over Moses werden voleindigd. |
9. Josue vero filius Nun repletus est Spiritu sapientiae: quia Moyses posuit super eum manus suas. Et obedierunt ei filii Israel, feceruntque sicut praecepit Dominus Moysi. | 9. Josue nu, de zoon van Nun, was met den geest van wijsheid vervuld; want Moses had zijne handen hem opgelegdGa naar voetnoot8). En de kinderen van Israël gehoorzaamden hem en deden gelijk de Heer aan Moses geboden had. |
10. Et non surrexit ultra propheta in Israel sicut Moyses, quem nosset Dominus facie ad faciem, | 10. En er is nooit meer een profeet in Israël opgestaan gelijk Moses, dien de Heer kende van aangezicht tot aangezichtGa naar voetnoot9), |
11. In omnibus signis atque portentis quae misit per eum, ut faceret in terra AEgypti Pharaoni, et omnibus servis ejus, universaeque terrae illius, | 11. met al de teekenen en wonderen, welke Hij door hem liet geschieden in het land Egypte aan Pharao en aan al zijne dienstknechten en aan zijn gansche land, |
12. Et cunctam manum robustam, magnaque mirabilia, quae fecit Moyses coram universo Israel. | 12. en met geheel die sterke hand en die groote wonderdaden, welke Moses gedaan heeft voor gansch IsraëlGa naar voetnoot10). |
- voetnoot1)
- Vgl. voor de velden van Moab Num. XXII noot 1, voor Nebo enz. XXXII noot 41. - Galaäd is het Overjordaansche of Oostjordaansche land; vgl. Num. XXXII noot 1. Dan is de uiterste grensstad in het noorden (Judic. XX 1; I Reg. III 20) en heet ook wel Dan Jaän; zie II Reg. XXIV 6 in den grondtekst, waar het eveneens in verband met Galaäd voorkomt. Vgl. ook Gen. XIV noot 7.
- voetnoot2)
- Nephthali, Ephraïm enz. wijzen het gebied aan der stammen van dien naam na de verovering des lands en meer algemeen nog, in tegenstelling met Galaäd, geheel het Westjordaansche land, het latere Galilea, Samaria en Judea, gelijk ook de bijvoeging tot aan de achterste zee, d.i. de Middellandsche Zee, aantoont. Door Nephthali is het noorden, door Ephraïm en Manasses het midden, door Juda het zuiden aangeduid.
- voetnoot3)
- Nog enkele bijzondere gedeelten in het zuiden zijn hier bijgevoegd, te weten het zuidelijke deel, Hebr.: ‘de negeb’ (vgl. Num. XIII noot 5 en Jos. XI noot 13), de ruimte der vlakte van Jericho, Hebr.: ‘de streek (nl. de Jordaanstreek, zooals zij Gen. XIII 10 in den grondtekst heet), het dal van Jericho’. Palmenstad heet Jericho ook Judic. I 16; III 13; II Paral. XXVIII 15 om de vele palmboomen in genoemd dal. - Tot aan Segor ten zuiden der Doode Zee: vgl. Gen. XIX 22.
- voetnoot4)
- Zie XXXII 49-52.
- voetnoot5)
- Zie voor Phogor Num. XXIII noot 16. Van de zorg voor Moses' lichaam verhaalt nog Epist. Judae v. 9. Volgens zeer velen bleef het graf krachtens Gods beschikking verborgen ter voorkoming van afgodische vereering. Daar echter Israël de graven onrein achtte en nimmer neiging tot menschen vergoding toonde, meenen anderen, dat dit geschiedde, opdat het aanzien van den grooten leidsman en wetgever, door niets menschelijks geschokt, onveranderd in Israël zou voortduren. Dat gelaat, zegt de H. Hiëronymus, dat eens geschitterd had in het verkeer met God, mocht door niemand meer gezien worden, nadat het ontsierd was door de treurigheid van den dood.
- voetnoot6)
- Tanden, Hebr.: ‘frischheid’ of ‘levenskracht’. Men zou haar het Hebr. kunnen vertalen: ‘zijn uitzicht was niet verwelkt en zijne frischheid niet geweken’.
- voetnoot7)
- Dertig dagen duurde ook de rouw over Aäron; zie Num. XX 30. De gewone rouwtijd duurde zeven dagen; vgl. Gen. L 10, 11; I Reg. XXXI 13; Judith XVI 29; Eccli. XXII 13.
- voetnoot8)
- Vgl. Num. XXVII noot 5.
- voetnoot9)
- Een profeet; vgl. Gen. XX noot 5. - Zie verder Exod. XXXIII 11; Deut. V 5.
- voetnoot10)
- Na het eerste vereischte van den profeet, Gods vertrouweling te zijn (v. 10), wordt ook het tweede, door God gezonden te zijn, herdacht. Geen profeet ook evenaarde Moses in allerlei wonderkracht, waarmede zijne zending tot bestraffing van Egypte en ten zegen van Israël door God bevestigd werd.