Het harders-stafje
(1717)–Anoniem Het harders-stafje– AuteursrechtvrijStemme: Van mooy Kaatje
VRinden luistert na dit lied,
Van ’t geen’er dagelyks geschied,
’t Is van een moeder en een Zoon,
| |
[pagina 89]
| |
Weder op een nieuwe toon,
’t Is van den Huwelyken staat,
’t Geen de Ieugd aangaat.
Moeder.
Mijn zoon, verstaat myn reden wel,
Hout u buyten het minne-spel,
Want gy zijt al te jong bejaart:
Ach mijn kind, ik bid bedaart,
Verlaat de Weduwvrouw en meyd,
En Houd de Liberteid.
Zoon.
Moeder wat is ’t een groote vermaak,
Te leeven in den Echtenstaat,
Daar is geen grooter vreugd op aard,
Als twee Liefjes wel gepaart,
Verbonden ’t Zaamen door den Trouw,
Als echte man en vrouw,
Moeder.
Myn Zoon wilt my gelooven niet,
Loopt dan u zelven in ’t verdriet,
Gy zult de zaak wel worden waar:
Eer de Tyd al van een Iaar,
Door Arremoede, die u kwelt:
Ia zonder brood of geld.
Zoon.
Ik lag wat met Liberteid,
Een vrouw is mijn genegendheid,
Al ben ik melankolick of ziek,
Een vrouw troost my in ’t verdriet,
Ik laat liever de wyn en bier,
Een vrouw is myn plaizier.
Moeder.
Gy leeft nu, zo als het u lust:
| |
[pagina 90]
| |
In vreede, stilheyd, en in rust,
Mankeert u geld, ’t word u beschikt,
Als gy slaept, gy word gedekt,
Zo dra als gy maar hebt een vrouw,
Zyt gy gestaag in rouw.
Zoon.
Myn arrebeyd valt my niet zwaer,
Als ik mag hebben een Ega,
Ben ik door ’t werken afgeslooft,
’t Is een vrouw, die my troost,
Zy toont my haar genegentheyd,
Ik verlaat de Liberteid.
Moeder.
Uw vrouw valt in het kinderbed,
Daer door wert uwe rust belet,
Dan krygt gy dadelyk op de vloer,
Zo de baker, als vroed moer,
’t Is niet als droefheid en elent,
Waer gy u keert of wend.
Zoon.
Het kinder baeren is een vreugt,
Dan denk ik om mijn eerste jeugt,
Wanneer ik eerst ter wereld kwam,
Was ik mee, gelyk een Lam,
Dat troost my in mijn arrebeid,
Ik Verlaet de Liberteid.
Moeder.
Dan roepen zy gestaeg om geld,
De baker u gestadig kwelt,
Om water, Zeep, om turf en hout,
Dan zit gy uw hooft en klouwt,
Daar by u Ambagt gaet zo slegt,
Ik ra u maer ten best.
| |
[pagina 91]
| |
Zoon.
Moeder ik schey met praaten uyt,
Trouwen dat is myn vast besluyt,
Daar by, raad ik al de Ionkheyd,
Verlaat dan de Liberteid;
Daar is geen grooter vreugt op aerd,
Te weesen wel gepaert.
|
|