Het harders-stafje
(1717)–Anoniem Het harders-stafje– AuteursrechtvrijOp een bekende Voys.GOd geeft u goeden dag,
Rijssel gy schoone Steede,
Ik breng tot uw geklag,
veel duysent knegte mede,
wel Edele Ionkvrouwe,
mijn jonk hert van liefde brant,
help myn dog uyt den rouwe,
Of anders raak ik van kant.
Myn Heer ik ken u niet,
wat zyt gy voor een Princie,
die soo klaagt van verdriet,
en tragt na mijn Provincie
mijn here met rede,
Oppert voor dees keer,
want ik hoor wel aen u reden,
dat gy zijt een Man van eer.
| |
[pagina 60]
| |
Men kent mijn aan mijn fatsoen;
en aen mijn vrome daden,
al die maer hoort mijn naem,
straks met vrees belade,
wel Eedle jonk-vrouwe,
mijn Ionkhert van liefde brant,
help myn dog uyt den rouwe,
of anders raak ik aan kant.
Myn Heer ik ken u niet
wat zyt gy voor een Princie,
die alsoo veer van hier,
komt vragen na myn Provincie,
want ik en heb geen Vrienden,
Die ik hem sal,
als louis de veertiende,
een enveertig in ’t getal.
Iuffrouw u schoonheyt doet
my kome al soo verre,
gy blinkt in myn gemoet
gelyk de helder sterre,
Ey laat u maer bewegen
ik ben de Prins eugenius;
die tot u is genegen,
En van liefde brand aldus.
Myn Heer ik heb u verstaan,
zyt gy den prins Eugene,
zo wil maer stil heen gaen
eer gy loopt blaeuwe scheenen,
dat sou mijn jammer spyte,
dat soo een Prins valjant,
mijn dat sou gaen verwyten,
En verlaten mijn met schant.
Mijn Lief heeft geen genood,
Ik sal u nooit verlaten,
ik bleef veel liever dood
met veel van myn Soldaten,
ey spreek dog niet soo spytig,
myn liefde nooit versmaat,
de liefde keert soo vlytig,
In zoon vreesselyken haat,
U liefde of u haat
kan mijn in ’t minst niet deeren,
ik heb menig braaf Soldaet,
om u van mijn te keeren,
wallen en ramparen,
en bonster mijn Gouverneur,
dat is geen bloyaart of verrader
die staat ’t hem te keur.
Betrouwt maer op bourbon:
en op u sterke wallen:
hondert stucken Canon,
die sal ik strak doen brallen:
bommen en Karkassen:
en vierwerke kleyn
| |
[pagina 61]
| |
en groot
die sullen u wel treffen,
en u brenge in de noot.
Prins doet maer u best:
laet u cannonen kraken:
breekt gy by dag de vest:
by nagt sal ikse make,
gy mag vry dapper schieten,
maer ik vrees dat u gewelt
In kort haest sal verdrieten,
en kost jouw menig Helt.
Sa dan mijn Canonniers,
so maekt nu buteryen,
En gy mijn bombaerdiers
wilt de stad niet myden,
steek liever in de brande,
Kerke, Kloosters en capel,
Schiet de heele stad in schande,
want sy toonen haar rebel.
Ik heb tegen u gewelt,
mijn sterke Citadelle,
en meenig braven helt
die haer ter weeren stellen,
En nog Mortieren,
halve-maens en bastions,
die sullen u niet vieren:
komt maer met u grof Canon.
Hebt gy dan niet gehoort;
van mijn vrome daden
hoe dat ik voor Turin,
U Arme verslagen:
u tenten bagagie,
En al u grof Canon,
was voor mijn volle schenkacie,
en nu koom ik wederom.
Nu prince vol van eer
ik heb nog in mijn memorie
dat gy voor deese keer,
en door u mijn glorie,
mijn zal moeten verlaten
want geen Turken hier zyn,
Maer brave franse Soldaten,
heel kloekmoedig en de rijn:
Mijn Lief het heeft geen noot,
ik sal u noyt verlaten,
ik bleef veel liever dood;
met veel van mijn Soldaten,
daer zijn mijn handen,
dat ik uwe hoogmoet,
al haast sal brengen tot een stande,
met u brave Fransen al.
Gy zyt een dapperen helt,
en daer toe nog een Prince;
maer ik vrese u gewelt;
nog in ’t alderminste
Weest ‘er dog niet soo moedig:
ô edele prins valjant
| |
[pagina 62]
| |
Rysel die en sal soo spoedig:
nog uytvallen in u hant.
Allon myn bombardiers;
sa maekt nu batteryen
en gy myn Canoniers;
wilt nu de Stad niet myden
Laat maer u bommen,
door de Stad aen alle kant,
en in ’t Casteel doen brommen?
Ter eeren van den Prins valjant.
Borgers hout goede moet
en bid God al te samen
dat hy door Christus bloet
als een barmhertig vader
Vergeeft dog onse sonden,
En misdaet groot en klyn;
die door Christus dierbaer wonde,
ons sal helpen uyt de pyn.
|
|