Het harders-stafje
(1717)–Anoniem Het harders-stafje– Auteursrechtvrij
[pagina 55]
| |
Op een Schoone Voys.
WIlt aanhooren,
Sonder storen,
Wat ik u sal singen;
het benne klugten,
met genugten,
hoort eens aan hoe menig Meisje treurt,
Gelyk daar daagelyks gebeurt.
Want de Vreijers,
Zyn verleijers,
Van de Ionge Maagde,
Door het liegen;
En bedriegen;
Dat komt ’er van.
Een soet meysje,
Treurt voor een reysje,
Liet haar lust verdoven,
Sy waagde een kansie;
Met ons Fransie,
Tot pleysier; En het knapje is op Zee,
En het meysje mag niet mee,
Dag en nagte,
vol gedagte,
Wilt het vry geloven,
Ziet sy treuren,
om te schuren,
Dat aardig dier.
Ons Catreyntje,
Heeft een kleintje,
Als een Cupidootje;
Het heeft een aar-
| |
[pagina 56]
| |
tje,
na zyn Vaartje,
’t Staat so mooy; En nu speelt zy met een Pop,
En een aar die schempt daar op,
hoor het verwyten,
Siet me; haar kreyten,
’t Is nu al verkorve,
Door ’t mallen,
Is ontvallen,
het Meysjes Eer.
Ons Michieltje,
Dat loose zieltje:
Door zyn aardig spreeken,
Want ons Klaartje,
Maakt hem Vaartje,
Van haar Kind; En sy zeyt gy bent de vaar,
En ik geef de brus van haar;
Hy sy liefje,
Daar is een briefje,
Hoe gy zyt geschaapen,
Want een meysje,
Voor een reijsje,
Zoek ik maar.
Oorlof gy Ionge meijsjes wil met Liefde minne,
Want Vrijersvlagen,
Alle dagen,
’t Is zoo mooy,
Als melk en bloed,
En ’t is zo goed,
Dat mijn zieltje verheugen doet,
Want door zijn stoejen,
En zijn knoejen,
Liet ik mijn bewegen;
Door zijn smeken,
Moest ik spreken,
Gaa maar toe.
|
|