Een gebaar bij onze zeventiende-eeuwsche schilders.
Het gebaar is geen element, dat wij allereerst in de Nederlandsche kunst zoeken, omdat onze beschaving eerder het afleeren van arm- of handbewegingen eischt. Vlotte schikking is ook niet onze kracht, want groepen worden verbonden door gebaren. Als onze schilders er een meester in zijn, verwerken ze 't daarom als een gemeenplaats tot het einde. Dit verschijnsel valt te demonstreeren aan het inschenken met hoog opgeheven arm en gebogen straal, waartegen allerlei vaderlandsche eigenschappen zich tegenwoordig verzetten, maar waarin onze voorvaderen het royale en de bravour genoten. Feestelijk van stemming, geeft deze houding meteen ter afronding een welkome vorm. Geprojecteerde werken van Vinckboons, Adriaan van de Venne, J.M. Molenaer, Palamedes, Teniers, Jordaens, Steen, Van der Helst, Van Mieris lichten de rythmiek in de compositie van verschillende kanten toe.
Discussie:
Dr. van Gils vraagt, of de voorbeelden uit de Grieksche kunst er misschien op wijzen, dat onze schilders deze door de Renaissance hebben gekend. Ook Dr. van Herk wijst op de sculptuur van de Grieken en doet een vraag in denzelfden geest. Dr. van Hoorn vraagt, of naar sprekers meening het gebaar bewust of onbewust door de schilders wordt aangewend.
Prof. Brom antwoordt: Dr. van Gils en Dr. van Herk zullen natuurlijk wel niet hebben bedoeld, dat aan directe ontleening te denken is, maar dat de overeenkomst te zoeken is in het algemeen menschelijke. Natuurlijk zijn aan Spr. de voorbeelden uit de oude sculptuur ook wel bekend, maar 't was hem niet te doen, om de genealogie van het geval vast te stellen, maar de psychologie. Of de schilders bewust of onbewust het gebaar hebben aangewend, zou Spr. niet wagen te beslissen en zal ook wel door niemand kunnen worden beslist, want waar is de grens daartusschen.