Colloquium Neerlandicum 14 (2000)
(2001)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdPerspectieven voor de internationale neerlandistiek in de 21ste eeuw. Handelingen Veertiende Colloquium Neerlandicum
[pagina 427]
| |||||||||||
1. InleidingDeze bijdrage is het resultaat van twee jaar systematisch gebruik van voor de vuist weg gesproken voordrachten naast voorgelezen toespraken tijdens de colleges simultaan- en consecutieftolken Nederlands-Italiaans aan de tolkenopleiding van Triëst. Deze zogenaamde ‘impromptu speech’ (IS) wordt met andere voordrachtsvormen vergeleken vanuit het gezichtspunt van het tolken Nederlands-Italiaans. Daarbij zullen de volgende aspecten in ogenschouw genomen worden:
| |||||||||||
2. ‘Impromptu’ en andere voordrachtsvormen: tolken in verschillende communicatieve situatiesDe term ‘tolken’ dekt de mondelinge herformulering in de doeltaal van voordrachten die bedoeld zijn voor een publiek dat de brontaal niet kent, in de meest uiteenlopende interlinguïstische, communicatieve situaties. In sommige gevallen wordt de voordracht gehouden op basis van een vooraf geschreven tekst die voor het gesproken medium bedoeld is. Zulke ‘scripted speech’ (SS) wordt o.a. door Cristal en Davy (1968: 81) ‘complex discourse medium’ genoemd. In andere gevallen wordt de toespraak voor de vuist weg gesproken, al dan niet op basis van aantekeningen. Tijdens lezingen, vergaderingen en conferenties binnen internationale instellingen, gekenmerkt door keurig afgemeten spreektijden, het uitbrengen van verslagen en mogelijk ook door stemmingsprocedures, is het voorlezen van een geschreven toespraak de meest gebruikelijke voor- | |||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||
drachtsvorm. Toch leert de beroepservaring dat de conferentie in ruimere zin een typische setting kan zijn waarin IS en SS elkaar overlappen. We hoeven bijvoorbeeld maar te denken aan de interactievormen van een debat ter afsluiting van een conferentie. Ook andere praktijksituaties buiten het conferentiepatroon, zoals rondetafelgesprekken of onderhandelingen, kunnen het scenario zijn van zeer heterogene spreek- en interactiepatronen. Het niveau van ‘impromptuness’ in toespraken kan natuurlijk variëren: soms wordt een voordracht gehouden zonder gebruik te maken van aantekeningen, soms met behulp van aantekeningen die door citaten, verklaringen en/of door het gelijktijdige gebruik van audiovisueel materiaal worden aangevuld. Het memoriseren en voordragen van een toespraak, in de praktijk zeker niet ongebruikelijk, is een hybride spreekvorm die Enkvist (1982: 14) definieert als een keurig voorbereide tekst, gecamoufleerd als ‘impromptu’ door het toevoegen van opzettelijk ingelaste pauzes, aarzelingen, bewuste syntactische ontwijkingen en zelfcorrecties. Interactie tussen twee sprekers die het podium delen is een ander vrij gebruikelijk voordrachtspatroon bij presentaties en demonstraties tijdens zakenontmoetingen of trainingscursussen. Zelfs binnen dezelfde voordracht kunnen zich gemengde spreekpatronen voordoen, zoals tijdens een persconferentie die met het voorlezen van een geschreven stuk begint, gevolgd door de mogelijk tendentieuze en ingewikkelde vragen van journalisten waarop de spreker ‘impromptu’ reageert. Goffman noemt IS ‘fresh talk’, dat wil zeggen een voordrachtsvorm die ‘from moment to moment, or at least from clause to clause’Ga naar voetnoot1 (Goffman, 1981: 171) door de animator geformuleerd wordt. Enkvist (1982: 11) definieert het als ‘unrehearsed’ (niet gerepeteerd) en beweert dat hij in zijn behandeling het gebruik van de termen ‘unprepared’ (niet voorbereid) of ‘unplanned’ (niet gepland) expres vermeden heeft, met het argument dat iedere vorm van ‘discourse’ een zekere mate van planning en/of voorbereiding impliceert. Om deze reden lijkt de term ‘improvised speech’ die Déjean Le Féal (1982) in haar studie hanteert minder geschikt. | |||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||
3. De relatie tussen de impromptu spreker, de tolk en de luisteraarsOnder de vrij weinige auteurs die zich over de relatie tussen IS en het vak tolken gebogen hebben, zijn Déjean Le Féal (1982), Kopczyinski (1982) en Seleskovitch (1982) het erover eens dat IS voor een tolk makkelijker te begrijpen en te herformuleren is dan een voorgelezen tekst. Alleen al de titel van de bijdrage van Déjean Le Féal (1982), Why impromptu speech is easier to understand, spreekt boekdelen. Maar is IS echt altijd makkelijker te begrijpen? Over het algemeen is de ervaring van beroepstolken die voornamelijk binnen internationale instellingen werken, dat de grotere spontaniteit van IS het begrijpen van de boodschap vergemakkelijkt. Voor de tolk die tegelijk luisteraar en spreker is, is het correct begrijpen van de boodschap, de ‘sense’, in de bewoording van Seleskovitch (1989: 71), een conditio sine qua non voor de correcte herformulering in de doeltaal. Volgens Déjean Le Féal (1982: 222) zijn de volgende verschijnselen de duidelijke tekens van de gelijktijdige processen van mentale vormgeving en uiting van de boodschap:
De segmentatie van zinnen is nauw verbonden met het voordrachtstempo van IS dat niet per se sneller dan dat van een voorgelezen tekst hoeft te zijn, maar, zoals Pearl (1999: 22) (tolkambtenaar bij de Verenigde Naties) opmerkt: When a speaker is speaking ‘extempore’ or off the cuff, speech usually falls into a rhythm natural to the speaker and if that rhythm is uncomfortably fast for the interpreter, it is usually impossible to make the speaker break his natural rhythm for more than a couple of sentences.Ga naar voetnoot2 | |||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||
Zoals een aantal studies over dit onderwerp illustreren, is de snelheid van een voordracht wel meetbaar in termen van woorden of zelfs lettergrepen per minuut, maar perceptie en impact op de luisteraars, c.q. de tolk, zijn volkomen subjectief. Zo is vastgesteld dat anders dan lange tekstsegmenten, korte tekstsegmenten de tolk de indruk geven dat het tempo van de voordracht langzamer is, terwijl de echte snelheid in termen van woorden per minuut eigenlijk dezelfde is. Pauzes behoren tot de categorie ‘prosodie’, een zeer belangrijk element in het correct begrijpen van een taalhandeling. De al dan niet opzettelijk ingelaste pauzes en aarzelingen in een extempore voordracht reduceren de lengte van een zin. Ook fungeren pauzes als grenzen van zogenaamde ‘betekeniseenheden’. Pauzes stellen de tolk dus in staat de zin van de boodschap te segmenteren hetgeen voor een betere herformulering in de doeltaal zorgt.Ga naar voetnoot3 Woorden die na een pauze worden geuit, worden volgens Déjean Le Féal (1982: 227) vaak gekenmerkt door een sterkere klemtoon, een soort nadruk die zij ‘acoustic relief’ (akoestisch contrast) noemt. De pauze is dus een soort indicator dat er onmiddellijk daarna een belangrijk begrip komt. Dankzij deze verschijnselen is de ‘sense’ in een voor de vuist weg gesproken voordracht dus duidelijker ten opzichte van een voorgelezen toespraak. Ten slotte, de redundantie. Om zijn communicatieve doeleinden te bereiken, namelijk informeren, uitleggen of overtuigen (zie Gile, 1991: 191) maakt de ‘impromptu’ spreker vaak gebruik van herhalingen. Deze herhalingen geven de tolk een tweede mogelijkheid om de ontvangen informatie te begrijpen en, vooral bij simultaantolken, om de boodschap samen te vatten met als gevolg dat het werk van de tolk minder complex wordt. Ook Pearl (1999: 11) schrijft: Composed, written material, of which the newscast is the extreme example, is almost always more complex, more elaborate and, above all, ‘denser’ than impromptu speech as well as being free of its characteristic element of ‘redundancy’ | |||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||
which some have claimed is precisely what makes SI [simultaneous interpreting] possible.Ga naar voetnoot4 Ga naar voetnoot5 Seleskovitch (1982: 243), beroepstolk en docent aan de Ecole Supérieure d'Interprètes et Traducteurs te Parijs die veel naam heeft gemaakt met haar ‘théorie du sens’Ga naar voetnoot6, schrijft dat het tempo van een ‘impromptu’ voordracht parallel loopt aan de betekenisvorming (‘shaping of sense’) in het hoofd van de spreker. Ze sluit zich aan bij wat door Déjean Le Féal (1982: 227) is gezegd met betrekking tot de sterkere dynamische kracht van gedachten die voor de eerste keer naar voren worden gebracht. Grof geformuleerd: tijdens het oplezen van een geschreven tekst is de dynamische kracht van een gedachte minder sterk dan op het moment dat die gedachte schriftelijk naar voren wordt gebracht. Prosodie, mimiek, gebaren en het ‘process of adaptation to the rate of delivery’ (proces van aanpassing aan het voordrachtstempo) zijn volgens Seleskovitch (1982: 242) de typische kenmerken van IS die het cognitieve proces van de luisteraars starten en daarmee het proces van mondelinge vertaling vergemakkelijken. Bij het aanpassingsproces van de spreker aan de luisteraars speelt empathie een belangrijke rol: de spreker pauzeert om feedback van zijn luisteraars te krijgen, reageert op hun mimiek en herhaalt de punten die verduidelijking vergen. Een belangrijk element in de relatie tussen IS en tolken dat door Kopczynski (1982) ter discussie wordt gesteld, is de voorspelbaarheid, ‘predictability’, van bepaalde toespraken, meestal in de ‘impromptu’ vorm, die het werk van de tolk vergemakkelijken. Zo vormen het uitbrengen van een toast en welkomsttoespraken of openingsceremonieën | |||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||
een vast ritueel en bevatten zij plechtige spreekformules die voor een ervaren tolk zonder al te veel moeite te herformuleren zijn. Natuurlijk moet de tolk beschikken over de nodige kennis van taalregisters en over de communicatieve vaardigheden om de interpersoonlijke functie van genoemde toespraken te kunnen vertolken; hij dient bovendien ook receptief te zijn ten opzichte van hun paralinguïstische aspecten. | |||||||||||
4. Mogelijke valkuilen van ISDe tolkenopleiding in Triëst besteedt de laatste tijd veel aandacht aan het vertolken van IS. Zo zijn in 1996 de curricula verrijkt door de introductie van cursussen gesprekstolken. Anders dan in landen zoals het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Australië, waar de traditie van ‘liason interpreting’ of ‘community interpreting’ diep geworteld is, werd het vak gesprekstolken aan de Italiaanse tolkenopleiding tot voor kort beschouwd als een soort van tweederangsberoep. Met het veranderen van de arbeidsmarkt die nieuwe eisen aan de tolken stelt, is het verrijken van trainingsmethodes en het diversificeren van de teksttypologie in academische context één van de prioriteiten geworden. In maart 1998 werd binnen de cursussen simultaan en consecutief tolken Nederlands-Italiaans een intensieve training gehouden, gericht op het vertolken van ‘impromptu’ voordrachten, in het kader van de didactische bijstand die de Europese Commissie aan tolkenopleidingen verleent (Ardito, 1999: 182). Na de training zijn regelmatig experimenten met IS gedaan tijdens de normale colleges tolken. Er is systematisch geoefend met het vertolken van voordrachten gehouden in de vorm van lezingen (‘live’) en van opnames van debatten en interviews uitgezonden op de Nederlandse televisie. De eerste reactie van studenten bij het vertolken van vrijuit gesproken voordrachten was dat de grotere spontaniteit van IS het begrijpen van de boodschap vergemakkelijkt. Toch is waargenomen dat enkele elementen die door een aantal auteurs als typerend voor IS worden gekenmerkt, struikelblokken kunnen vormen voor een correcte herformulering van de boodschap in de doeltaal. Tot zover heeft mijn onderzoek twee van die elementen onder de loep genomen: lexicale en syntactische instabiliteit van de tekststructuur en registervariatie. | |||||||||||
[pagina 433]
| |||||||||||
4.1. Lexicale en syntactische instabiliteit van de tekststructuurHet opstellen van een tekst (al of niet voor het gesproken medium) geeft de schrijver de mogelijkheid om veranderingen en correcties aan te brengen. Ook de tijd die voor de schriftelijke formulering van de boodschap noodzakelijk is, kan verlengd worden totdat de tekst de nodige coherentie en cohesie krijgt. Leech en Svartik (1975: 159) menen dat de gesproken taal een lossere tekststructuur dan de geschreven taal vertoont. Bazzanella (1994: 13-14) legt dit verschijnsel uit met het argument dat een ‘impromptu’ spreker, bij het organiseren van een voordracht in reële tijd, een minimale mogelijkheid heeft om zijn voordracht te plannen. Dit dynamische karakter van IS verklaart de aanwezigheid van lexicale en syntactische onnauwkeurigheden in de gesproken tekst. De stelling van Bazzanella sluit aan bij de opvatting van Pearl (1999: 8) wanneer hij het over de ‘speaker incoherence’ heeft: The ability to speak impromptu, coherently and lucidly in public is a talent that by no means everyone possesses and is of an entirely different order from the ability to hold one's own in private conversation. Multiply this factor by the fact that most of the time at international ‘multilingual’ meetings speakers do not enjoy the privilege of using their own language and the inevitable product is a degree of incoherence of one kind or another.Ga naar voetnoot7 Een publiek dat dezelfde moedertaal als de spreker heeft, toont meestal een zekere tolerantie ten opzichte van mogelijke incoherentie en/of gebrek aan grammaticale/lexicale cohesie, maar die zijn in de vertolking zeker niet toegestaan. Dit aspect van het tolken wordt tijdens de colleges van de cursussen tolken Nederlands-Italiaans regelmatig behandeld, vaak naar aanleiding van stukken tekst die voor de studenten specifieke moeilijkheden opleveren. | |||||||||||
[pagina 434]
| |||||||||||
Een ‘impromptu’ interventie van een Nederlandse europarlementariër tijdens een debat over de uitbreiding van de Europese Unie (Agenda 2000) bevat een voorbeeld van syntactische onnauwkeurigheid die voor de studenten een struikelblok was, met als gevolg een incorrecte simultane vertolking in de doeltaal (Italiaans): Want nogmaals, de huidige voorstellen met betrekking tot de structuurfondsen, die (1) wijzen erop dat landen met weinig doelstelling 1-gebieden die (2) bovendien nog eens niet meeprofiteren van de verschuiving in het landbouwbeleid dat die (3) voor de rekening van de uitbreiding opdraaien. Gezien de zinsstructuur kan het eerste ‘die’ (1) opgevat worden als aanwijzend voornaamwoord om nadruk te leggen op het subject van de zin, zoals dat vaak in de gesproken taal voorkomt. Door de studenten in de cabines werd het geënterpreteerd als betrekkelijk voornaamwoord (waarschijnlijk ook vanwege de onduidelijke intonatie van de spreker) en dus bleven de Italiaanse vertolkingen hangen op deze zin. Het tweede ‘die’ (2) werd correct vertolkt als connector om een betrekkelijke zin in te leiden die naar de term ‘landen’ verwijst. Het derde ‘die’ (3) dat anaforisch is gebruikt om te benadrukken dat ‘juist dié landen’ voor de rekening van de uitbreiding opdraaien, was een verdere bron van ambiguïteit en vervolgens van verkeerde herformulering.
Onder soortgelijke omstandigheden is het noodzakelijk dat de tolk de volgende operaties van ‘herassemblage’ van de brontekst verricht: verlenging van de ‘décalage’ (de tijdspanne tussen de uiting van de spreker en het begin van de vertolking), selectie van de tekstelementen die werkelijk informatief zijn, samenvattingstechnieken en toevoeging van de nodige grammaticale en lexicale overgangen zodat de doeltekst door de luisteraars als semantisch coherent en syntactisch samenhangend wordt ontvangen. Bij het verwerven van deze vaardigheden, speelt de didactiek een zeer belangrijke rol. Gebleken is dat het systematisch oefenen met teksten die de kenmerken van IS vertonen, een zeer effectief didactisch instrument is en zoals elders opgemerkt: | |||||||||||
[pagina 435]
| |||||||||||
The interpretation of impromptu speeches provides students with an opportunity to develop these language reassembling strategies and to acquire the degree of detachment from the source-text syntax necessary for the reformulation of the message in the target language.Ga naar voetnoot8 (Ardito, 1999: 186-187) | |||||||||||
4.2. RegistervariatiesIn de recente literatuur over tolken is veel aandacht besteed aan het aspect van het taalregister (Snelling, 1988, 1992; Gringiani, 1994; Viezzi, 1996; Rucci, 1999). Voor een tolk betekent deze variatie dat hij ten eerste de taal- en culturele conventies moet kennen die het gebruik van een formeel of informeel taalregister in verschillende communicatieve situaties beïnvloeden, en ten tweede dat hij registeraanpassingen aan de doeltekst moet aanbrengen om de verwachtingen die het publiek daarvan heeft te respecteren. Dit wordt des te actueler als het gaat om het vertolken van ‘impromptu’ toespraken, gezien de beperktere controle die een ‘impromptu’ spreker over het taalregister heeft. Zoals gezegd, het schrijven van een tekst die later moet worden voorgedragen veronderstelt meestal het proeflezen en/of het repeteren daarvan door de spreker, vooral in de gevallen waarin de schrijver en de spreker niet dezelfde persoon zijn. In mijn beroepservaring heb ik meegemaakt dat de mogelijkheid tot onverwachte registervariaties of registervallen, bij voorgelezen toespraken beperkter is dan bij IS. Italiaanstalige studenten merken gauw op dat er registeraanpassingen nodig zijn bij de vertolking van een toespraak die door een Nederlandstalige spreker wordt gehouden, zelfs in zeer formele contexten, (Ardito, 1998: 151). Dit kan ik beter illustreren door middel van een voorbeeld uit de praktijk. Ik had mijn studenten laten oefenen met de video-opname van een debat over het succes van het poldermodel | |||||||||||
[pagina 436]
| |||||||||||
tijdens het programma Buitenhof (januari 1997). De voorzitter van KPN, de heer Dik, die samen met drie andere bedrijfsleiders aan het debat deelnam, vertelt over de reactie van het publiek op de uitbreiding van KPN in Japan: Ik kreeg acht jaar geleden ook de vraag van mensen: wat ‘mot’ de PTT in Tokio? [...] Dat klonk zo gek! Dat vaderlandse, traditionele postbedrijf [...] Wat moet dat over de grens? De ironische/kritische functie van ‘mot’ in deze context is voor een Nederlandstalig publiek wel duidelijk, maar die nuance ontbrak in de weergaven van de studenten die kwamen met oplossingen in de trant van ‘cosa farà la PTT a Tokio?’ (letterlijk: wat gaat de PTT doen in Tokio?), terwijl ‘ma che ci va a fare la PTT a Tokio?’ (maar wat gaat de PTT in hemelsnaam doen in Tokio?) zeker meer op zijn plaats zou zijn geweest. Onder zulke omstandigheden kan de tolk ook gebruik maken van andere uitdrukkingsmiddelen, zoals de intonatie, om de toon van de brontaal weer te geven zonder het register van de doeltaal te verlagen (Ardito, 1999: 184). | |||||||||||
5. IS in de didactiekDe didactiek in het tolkenonderwijs krijgt slechts sinds kort de aandacht van onderzoekers. Tot voor kort weerspiegelde die didactiek de reële omstandigheden in de beroepspraktijk niet echt. Voor consecutieftolken werden namelijk artikelen over politieke en sociaal-economische onderwerpen uit Nederlandstalige dag- en weekbladen voorgelezen. Het voordeel van dit soort journalistieke teksten is de hoge informatiedichtheid en dus de noodzaak voor de studenttolk om sterk op zijn geheugen te steunen en zijn samenvattingsvermogen te vergroten, hetgeen heel belangrijk in de voorbereidingsfase van de opleiding is. Een tolk kan wel in vele praktijkomstandigheden worden gevraagd om een geschreven tekst die hij onder zijn neus krijgt ‘op het eerste gezicht’ te vertalen (een contract tijdens een zakenontmoeting, bijvoorbeeld), maar de noodzaak van het consecutief vertalen van een krantenartikel komt in de beroepspraktijk nauwelijks voor. Op consecutief- en gespreks- | |||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||
tolken wordt juist een beroep gedaan tijdens rondetafelgesprekken, persconferenties, trainingscursussen, interviews en onderhandelingen die, zoals blijkt uit het bovenstaande, heel heterogene spreekpatronen kunnen vertonen. Daarom zou er in de didactiek zoveel mogelijk aandacht moeten worden besteed aan het diversificeren van de teksttypologie. Zo merkt Straniero Sergio (1998) bijvoorbeeld op dat in de training van tolken vaak de voorrang wordt gegeven aan monologische teksten, terwijl de beroepspraktijk uitwijst dat de vormen van interlinguïstische communicatie zeer verschillend kunnen zijn en dat iedere vorm specifieke tolkvaardigheden vergt. Voor simultaantolken werden tot voor kort geschreven, keurig geredigeerde toespraken uit verschillende bronnen gebruikt, die door de docent uitsluitend in voorgelezen vorm werden voorgedragen. Helaas was de docent vaak tegelijkertijd spreker en luisteraar, alweer een situatie die niet met de praktijk overeenstemt. Bij het oefenen met simultaantolken zou er misschien meer gewerkt moeten worden met teksten die de kenmerken van ‘echte’ voordrachten vertonen, zoals het gebruik van audiovisuele middelen, interactie tussen twee sprekers, opening van een debat of interviews, met andere woorden de kenmerken van de genoemde IS-vormen die voor tolken niet altijd ‘makkelijker’ zijn. In het tolkenonderwijs wordt vaak opgemerkt dat de simulatie van reële omstandigheden enige tekortkomingen kent. Deze tekortkomingen kunnen worden voorkomen door, in samenwerking met de cursussen tolken van andere talen, regelmatig ‘mock conferences’ (pseudo-conferenties) te organiseren die de pragmatische aspecten van oraliteit en interlinguïstische communicatie weerspiegelen. Dat zou de studenten ongetwijfeld helpen zich aan te passen aan de vele communicatieve omstandigheden die zich in hun toekomstig beroep zullen voordoen. | |||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||
| |||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||
|
|