| |
| |
| |
Wat kan jeugdliteratuur bijdragen aan de kennis van het hedendaagse
sociaal-culturele leven in Nederland en Vlaanderen? Hanny Visser (Praag)
Om de studenten in Praag een indruk te geven van enkele aspecten van de
Nederlandse en Vlaamse samenleving heb ik ze in het tweede jaar van hun studie
kennis laten maken met primaire jeugdliteratuur. Jeugdboeken die zich op school
en thuis in het ouderlijk gezin afspelen, zijn geschikt om een indruk van een
groot deel van het sociaal-culturele leven te geven. Wat houdt kinderen en
adolescenten bezig? Hoe is de verhouding met ouders en grootouders? Hoe gaan
leerkrachten en kinderen met elkaar om? Wat vind ik terug van de zogenaamde
tolerante, liberale, vrijmoedige houding van de Nederlanders, die door bv. de
Tsjechische studenten als typisch Nederlands wordt ervaren? Ik zal enige
aspecten uit een aantal jeugdboeken belichten.
Ik heb, met behulp van enige specialisten op dit gebied, een keuze uit de vele
jeugdboekenauteurs van het ogenblik gemaakt en me beperkt tot. de schrijvers
Jacques Vriens, Guus
Kuijer, Willem van Toorn, Ted van Lieshout en Henri van Daele, en
de schrijfsters Anke de Vries, Carrie Slee, Veronica Hazelhoff, Imme Dros, Marita de Sterck
en Anne Provoost, daar zij, naar mijn idee, zeer
geschikt zijn om bij te dragen aan de kennis van het sociaal-culturele leven.
In
Ga jij maar op de gang
van Vriens (1996) wordt het wat onaangepaste gedrag beschreven van het
jongetje Ward. Hij lijdt aan dyslexie en dit veroorzaakt grote problemen bij het
schrijven. Zijn meester begrijpt hem niet helemaal en zodoende botst het nogal
eens tussen die twee. De juf die hem remedial teaching geeft, heeft meer begrip
voor hem. Ward moet naar een speciale school voor kinderen met leer- en
gedragsproblemen, maar wil niet naar deze voor hem ‘domme-kinderen-school’. Als
hij daar gaat kennismaken, valt het hem allemaal erg mee, en legt hij zich neer
bij het besluit van school en ouders.
Hier wordt de verhouding op school tussen kinderen en leerkrachten en thuis
tussen ouders en kinderen beschreven, en een beeld gegeven van een zogenaamde
‘domme-kinderen-school’. Als ik mijn studenten een | |
| |
Tsjechische
versie laat schrijven van bepaalde situaties, dan zie ik dat ouders en
onderwijzers veel strenger zijn dan de Nederlandse, en dat een speciale school
blijkbaar alleen een school voor zigeunerkinderen is die op geen enkele wijze te
vergelijken is met een Nederlandse speciale school. Al moet daarbij opgemerkt
worden dat op het ogenblik (juni 2000) ook de speciale school in Tsjechië ter
discussie staat en er sprake van is de ‘speciale kinderen’ ook in de gewone
school op te nemen. Vriens was zelf onderwijzer op een lagere school, en veel
van zijn boeken spelen zich daar af. Zo ook het volgende
Achtste-groepers huilen niet
(1999), waarin de auteur de hoogste klas van een lagere school laat
zien, waarin een meisje zit dat ernstig ziek is; zij lijdt aan leukemie en zal
sterven. Ook hier wordt het een en ander duidelijk over de verhouding
onderwijzers, ouders en kinderen, openhartigheid rond de dood en hoe kinderen in
Nederland hiermee omgaan. En daarnaast de gewone schoolproblematiek, het
schoolreisje, het kennismaken met een nieuwe school voor voortgezet onderwijs,
de reacties van de kinderen op de verschillende mogelijkheden van
vervolgonderwijs. Dit verduidelijkt de schoolsituatie in Nederland, die anders
is dan in Tsjechië.
Middelbare scholieren komen we tegen in de boeken van de schrijfster Carrie Slee.
Bijvoorbeeld in
Spijt
(1996) en
Afblijven
(1999). In het eerstgenoemde boek is pesten op school het onderwerp.
Een dikke, ongeliefde jongen wordt door gepest van zijn klasgenoten en het
achterwege blijven van een juiste reactie van de kant van de docenten tot
zelfmoord gedreven. Deze tragische gebeurtenis brengt een ommekeer in de houding
van leraren en scholieren teweeg, die inzien dat zij hier schuldig aan zijn. In
het tweede boek gaat het om verslaving. Een meisje dat zich graag waar wil maken
als danseresje in een videoclip, komt terecht in een wereldje van XTC-gebruikers
en dreigt daarin ten onder te gaan. Gelukkig krijgen haar klasgenoten het in de
gaten en weten ze haar nog net op tijd te redden. Het zijn actuele thema's, maar
wel op een wat soapachtige manier beschreven, dat wil zeggen veel dialoog,
vlakke karakters, voorspelbare gebeurtenissen, eenvoudig taalgebruik. De boeken
zijn zeer populair bij de jeugd, wat zich uit in de vele bekroningen voor Carrie
Slee door de Nederlandse Kinderjury.
Guus Kuijer is voor de meestal nog streng opgevoede Tsjechische studenten zeer
controversieel en provocerend, alhoewel er op het gebied van opvoeding en
onderwijs veel verandert in de huidige Tsjechische maat- | |
| |
schappij.
Kuijer laat net als Vriens op grond van eigen ervaringen in het lager onderwijs
het schoolleven zien in o.a.:
Op je kop in de prullenbak
(1985). Met veel humor zet hij gezagsdragers en ouders te kijk en kiest
hij de kant van het kind. Zijn levenshouding als volwassene is een reactie op
zijn eigen schoolervaringen, die helemaal niet prettig waren. Hij was een
dromertje met veel interesses die in de school helaas niet aan de orde kwamen.
Hij bleef herhaaldelijk zitten en op zijn zeventiende moest hij van zijn ouders
naar een internaat. Dat was de vreselijkste tijd van zijn leven. Daar hij niet
naar de toneelschool mocht, ging hij leren voor onderwijzer. Een aantal jaren
stond hij voor de klas, maar hij koos uiteindelijk voor het schrijversbestaan,
omdat hij op school niet alleen met de kinderen maar ook met regelingen, eisen,
inspecteurs en ouders te maken had en met vele problemen die hij meestal ook
niet kon oplossen. In een aantal essays verzameld onder de naam
Het geminachte kind
(1980) maakt hij duidelijk waarom hij de zijde van het kind kiest. Hij
vindt dat een kind zich te veel aan moet passen aan de wereld van de
volwassenen, die doen alsof zij nooit kind zijn geweest. Hij vindt dat kinderen
moeten leren zichzelf te zijn en zich niet anders moeten voordoen dan ze zijn
ter wille van de volwassenen. In het ondergraven van de uiterlijke autoriteit
van volwassenen toont hij zich een goede leerling van Annie
M.G. Schmidt.
In
Krassen in het tafelblad
(1978) is het de verhouding kind-grootvader die voorop staat. We komen
niet alleen veel. te weten over opa's leven met de net gestorven oma, maar zien
ook hoe opa het kind niet voorliegt en het serieus neemt. Misschien zijn het
zelfs de vragen van het kind, die hem dwingen zijn leven met oma onder ogen te
zien. Het kind Madelief, en kinderen wel in het algemeen, zien vaak heel scherp
hoe de wereld van de volwassenen in elkaar zit. Zij eisen als het ware dat de
volwassenen met al hun tekortkomingen niet verbloemen hoe de realiteit is.
Kuijer wil het kind bewust alle ruimte geven en hij laat zien dat je als
volwassene eerlijk moet zijn en geen ontwijkende antwoorden mag geven. Dit boek
is van 1978, maar mijns inziens blijft dit thema actueel.
In de schoolgemeenschap speelt natuurlijk intussen ook de ‘allochtone
medeleerling’ een rol. Racisme is daarbij een dankbaar onderwerp. De auteur
levert een stukje opvoedkunde door te laten zien hoe je problemen op dit gebied
oplost en hoe je de harmonie herstelt. Soms wordt dit onderwerp, mijns inziens,
wat gemakkelijk benaderd, zoals in
Bikkels
| |
| |
(kinderboekenweekgeschenk 1999) van Carrie
Slee, of in
Kladwerk
(1990) van Anke de Vries. Deze boeken spelen
op school, waar leerlingen van buitenlandse afkomst met racisme te maken
krijgen. Het lijkt alsof het probleem van racisme vrij makkelijk op te lossen
is. Beide boeken zijn wat rechttoe rechtaan geschreven en hebben een goede
afloop. Toch geven ze een beeld van de Nederlandse multiculturele samenleving,
zoals die de laatste twintig jaar is ontstaan. Herkenbaar blijkbaar voor een
groot deel van de jeugd, want naast Carrie Slee wordt ook Anke de Vries veel
bekroond door de Nederlandse Kinderjury.
Guus Kuijer laat die nieuwe tijd, waarin kinderen van
verschillende afkomst en geloof samen in een klas zitten en op elkaar verliefd
worden, zien in
Voor altijd samen, amen
(1999). Niet alleen krijgt de lezer een idee van de problemen die dat
met zich meebrengt, ook de tegenwoordige gezinsverhoudingen komen erin naar
voren. Zo laat de schrijver de hoofdpersoon Polleke vertellen over allerlei
soorten vaders, van echte en onechte, van vaders uit een buisje die je niet
kent, vaders uit een buisje die je wel kent, van twee vaders die van mannen
houden, of twee vaders die allebei vrouw zijn, maar lesbisch, etc. Het kind
zoekt zijn eigen weg in zo'n ingewikkelde samenleving. Pollekes ouders zijn
gescheiden, zij woont bij haar moeder, haar vader is hasjroker, dealer en
dichter, maar er komt helaas nooit een gedicht uit zijn vingers. Hij heeft
altijd geld te kort en kan helemaal niet voor zijn dochter zorgen. Zijn ouders
leven op het platteland. Polleke bezoekt ze graag, leert er zelfs bidden. Zij
mochten vroeger niet met elkaar trouwen, omdat de een katholiek en de ander
protestants was. ‘Twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen’,
heette het altijd. Tegenwoordig vinden veel gemengde huwelijken plaats, niet
meer alleen tussen katholiek en protestant, maar ook tussen moslim en christen,
en het schijnt dat de duivel niet meer zo'n belangrijke rol op het kussen
speelt, gezien de statistieken op dit gebied. De grootouders vertegenwoordigen
in deze boeken de wereld van vroeger en geven het kind nog enige zekerheid. Het
is overigens opvallend, hoe ook in de boeken van de later te noemen Willem van Toorn en Marita de
Sterck een grootmoeder de rol van de wijze oudere speelt. Binnen één
boek heb je op deze manier te maken met verschillende generaties, waardoor je
ook een ruimer tijdsbeeld krijgt en meer idee van de veranderingen die in de
loop van die tijd hebben plaatsgevonden.
| |
| |
Bij
Op je kop in de prullenbak
en
Krassen in het tafelblad
is de vader van Madelief, de hoofdpersoon, afwezig, hij wordt gewoon
nooit genoemd; zij woont bij haar moeder. In Allemaal samen,
amen spelen vaders een ingewikkelde rol. Pollekes moeder krijgt een
verhouding met Pollekes meester, wat natuurlijk tot praatjes leidt en tot
uitspraken van een vriendinnetje als: ‘Ik ben blij dat mijn vader een homo is,
dan krijg je dat soort praatjes niet.’ Háár moeders vriend wilde namelijk geen
kinderen; toen zocht zij een man die wel een kind wilde, maar zij wilde niet met
hem vrijen. Dat was geen probleem voor Hans als homo, hij deed zijn zaad gewoon
in een flesje. Nu zegt het kind papa tegen Hans die niet thuis woont en Evert
tegen de vriend van haar moeder, die wel thuis woont, al merkt ze dat ze de
laatste tijd ook papa tegen hem begint te zeggen. Als het leven voor Polleke te
ingewikkeld wordt door dit soort kwesties, of als ze niet met Mimoen, een jongen
uit haar klas, mag gaan van diens moeder, omdat hij een Marokkaans meisje moet
nemen, wenst Polleke lesbisch te zijn, want dat zou alles veel eenvoudiger
maken. Overdreven? Zo komt het op mijn studenten wel over, maar ik ken dit soort
situaties in Nederland en vind het minder gezocht.
Vriens schreef niet alleen over school; in
Weg uit de Peel
(1997) geeft hij een beeld van de armoede van de turfstekers en het
opkomend socialisme in de Peel in Brabant, verweven met een oude volkssage over
een meisje dat met haar geit verdween. Dit meisje, rond de twaalf, leert o.a.
een iets oudere jongen kennen, die haar een aantal begrippen duidelijk maakt
rond seksualiteit, door heel direct te vertellen hoe vader en moeder een kindje
‘maken’. De manier waarop dit gedaan wordt, past mijns inziens goed in het
karakter van het verhaal. Het is toch onder kinderen op een bepaalde leeftijd
heel gewoon dat ze hierover met elkaar spreken. Toch was de studente die dit las
uiterst verbaasd over het onomwonden taalgebruik in een kinderboek. Bovendien
slaat de moeder het kind en komen er scheldwoorden in het boek voor. Dit zou je,
volgens de studenten in een Tsjechisch jeugdboek niet gauw tegenkomen, daarin
wordt vooral de mooie kant van het leven getoond.
De eerste liefde was altijd al onderwerp in romans voor jong volwassenen. De
beschrijving van de eerste nacht samen is van later tijd; dat kan heel subtiel,
maar ook met uitvoerige beschrijvingen. Tot de subtiele, meer realistische in de
zin van waarschijnlijke, reken ik Veronica Hazelhoff
met
Elmo
(1993). Zij beschrijft twee jonge mensen, die | |
| |
verliefd op
elkaar zijn en toch niet weten hoe ze ‘het zullen aanpakken’, als ze dan
uiteindelijk samen in een tent overnachten. Ze blijken dan heel verward te zijn
en niet goed te weten wat ze in die situatie zullen doen. Kort daarna ontstaat
er een verwijdering tussen de twee, en of ze ooit weer samen zullen komen, laat
de schrijfster in het midden. Zo'n beschrijving van een eerste gemeenschappelijk
doorgebrachte nacht lijkt me heel wat realistischer dan de eerste seksuele
ervaring te beschrijven als het hoogst denkbare genot. Tot deze uitvoerige, en
meer romantische, in de zin van onwaarschijnlijke, reken ik die van Willem van Toorn met
Heer Doos
(1997) en
Splinters
(1998) van de Vlaamse Marita de Sterck. De boeken hebben een aantal
overeenkomsten; de jeugdige hoofdpersonen komen beiden uit een gezin met
gescheiden ouders en reageren in hun eigen gedrag sterk op het weggaan van de
vader. Zo is Jutta, de hoofdpersoon uit Splinters, bang door
haar vriend Anton net zo plotseling in de steek gelaten te worden als door haar
vader. En Erwin, de hoofdpersoon uit Heer Doos heeft het
weggaan van zijn vader wel intellectueel verwerkt maar nooit emotioneel, waar
zijn eerste vriendin het slachtoffer van wordt. Zijn tweede vriendin helpt hem
dit verlies van zijn vader te verwerken. De seksuele daad wordt in beide boeken
uitvoerig beschreven en als een vanzelfsprekendheid opgevoerd in een nog prille
verhouding. Of dit een realistisch beeld geeft van de hedendaagse jong
volwassenen in Nederland en Vlaanderen? Enquêtes en statistieken wijzen wel
anders uit, en geven aan dat seksualiteit niet zo snel in een verhouding wordt
opgenomen als men vaak denkt. Men kan dan ook niet op grond van een paar boeken
tot algemeen geldende conclusies komen.
Ook seksuele gevoelens voor iemand van hetzelfde geslacht komen in
adolescentenromans naar voren. Bijvoorbeeld bij de schrijfster Imme Dros in
De trimbaan
(1987) en bij Ted van Lieshout in Gebr. (1996). In De trimbaan
merkt de omgeving van Filip eerder dat hij meer voor jongens voelt dan voor
meisjes dan hijzelf. Zelfs oma schijnt dat als eerste doorgehad te hebben,
hoewel je eerst denkt dat oma niet zo ‘bij de tijd’ is. Ze heeft wat tegen
Diana, het vriendinnetje van Filip, en later tegen het neefje van Diana, op wie
Filip verliefd is, omdat beiden een donkere huid hebben. Dit soort gedachten
worden haar door haar kinderen zeer kwalijk genomen.
In een reeks van drie boeken,
De zomer van dat jaar
(1981),
Lange maanden
(1982) en
Ongelukkig verliefd
(1995) beschrijft Imme Dros het | |
| |
leven van Daan List, in de
eerste twee zijn middelbare schooltijd, zijn puberteitsproblemen, vriendschappen
en eerste verliefdheid, in het laatste zijn studie Nederlands in Amsterdam. Het
gaat steeds om het vinden van de weg naar jezelf en het verwerkelijken van wat
je echt wil.
Naar mijn idee behoort Imme Dros tot de meest literaire schrijvers in het genre
jeugdliteratuur. Haar boeken zijn gecompliceerder gestructureerd dan bv. die van
Slee of De Vries, zetten meer tot denken aan en kennen een afwisselender
perspectief en taalgebruik. Ik mis haar naam op de Basisboekenlijst
extramurale neerlandistiek.
De dood van de broer van Ted van Lieshout was aanleiding tot het schrijven van
het boek Gebr. (afkorting van gebroeders). Het is geschreven
in dagboekvorm. Het dagboek was van het overleden broertje van Luuk. De moeder
wil alle spullen van het overleden kind verbranden, maar Luuk weet het dagboek
te redden door er zelf in te schrijven, waardoor het van hem wordt. Zo ontstaat
er als het ware een tweegesprek met zijn broer, want Luuk schrijft zijn eigen
verhaal en commentaar op dat van zijn broer tussen de tekst door. Uit dit
‘dubbele’ dagboek komen van beide jongens de ontluikende homoseksuele gevoelens
naar voren. Hiermee laten jeugdboeken zien hoe dit aspect in het leven in een
andere cultuur geïntegreerd is.
De werken van de Vlamingen Henri van Daele en Anne Provoost geven ook Nederlanders een beeld van de
Vlaamse cultuur. De verschillen zijn namelijk tamelijk groot met de Nederlandse.
Van Daele gebruikt het perspectief van het kind om terug te kijken naar zijn
eigen jeugd, waardoor je een beeld krijgt van het Vlaamse dorpsleven van de
jaren vijftig. Zoals in
Gegroeide schoenen
(1993), waarin drie boeken zijn samengebracht Pitjemoer, Mitjemoer en
Pitjefaan
, en in
Ti
(1996).
Anne Provoost laat in
Vallen
(1994) zien hoe je als jongere in een rechtsradicale groepering terecht
kunt komen, waarbij je meteen aan het Vlaams Blok moet denken. Je krijgt als
lezer veel begrip voor de jongen, omdat het onderwerp heel genuanceerd wordt
uitgewerkt. Vanaf het begin raak je in de ban van het verhaal. Je vermoedt
meteen dat er iets gebeurd is in het verleden dat een belangrijke rol speelt
voor de gebeurtenissen in het heden. Maar wat het was, daar kom je pas heel
langzaam in de loop van het verhaal achter. De schrijfster weet de spanning goed
op te bouwen.
| |
| |
In
Mijn tante is een grindewal
(1990, helaas niet meer te krijgen) snijdt Anne Provoost het thema
incest aan, wat erg gewaagd is, maar zeker niet modieus overkomt. Het
perspectief wordt zo gelegd dat je als volwassen lezer wel snel een vermoeden
hebt wat er met de vrouwelijke hoofdpersoon aan de hand is, maar het kind kan
het zelf niet vatten en blijft met veel vragen zitten. Als lezer ga je daardoor
het onderwerp van verschillende zijden zien. Er is geen eenzijdige veroordeling
van een dader, wat het boek genuanceerd maakt.
Natuurlijk worden hier algemeen menselijke kwesties besproken, geen typisch
Vlaamse of Nederlandse. Alleen de manier waarop ze voor jonge lezers uitgewerkt
worden in jeugdliteratuur, geeft aan hoe ze in een bepaalde cultuur zijn
opgenomen.
Toch moet je uiteraard oppassen een jeugdboek als afspiegeling van de
maatschappij te willen zien. Er zijn genoeg valkuilen!
Zo'n valkuil ontdekte ik bij het lezen van het boek Cas tajnych
prání, (1988) van de Tsjechische schrijfster Iva Procházková, met
medewerking van Miep Diekmann door Hans en Olga Krijt in het Nederlands vertaald onder de
titel
De tijd van de geheime wensen
(1993). Dat boek wekt een indruk van saamhorigheid en gezamenlijk
optreden tegen het communistische regime, wat wel een geromantiseerd beeld
geeft. Het is in ballingschap geschreven, en daarom kon de schrijfster zich wat
kritisch opstellen tegenover het bewind, in 1992 verscheen het pas in Tsjechië
(Albatros, Praag). Zou je als lezer denken dat de beschreven houding van mensen
tijdens het communisme dus karakteristiek voor het volk is, dan moet je beseffen
dat dit misschien de geheime wens van de schrijfster was.
De theorie rond het thema jeugdliteratuur kan in het tweede gedeelte van het
studieprogramma aan de orde komen. De vraag wat eigenlijk jeugdliteratuur is,
kan dan besproken worden. Ik vind wel dat een student in de eerste jaren van
zijn studie in staat gesteld moet worden uitvoerig kennis te maken met primaire
Vlaamse en Nederlandse jeugdliteratuur, en niet alleen vanuit het standpunt dat
ik hier heb verwoord, maar ook omdat er zeer veel goed geschreven
jeugdliteratuur bestaat, die ook uit literair standpunt een plaatsje verdient
binnen de neerlandistiek extra muros.
| |
| |
| |
Bibliografie
Daele, H. van. (1993). Gegroeide schoenen, Tielt:
Lannoo. |
Daele, H. van. (1996). Ti, Tielt: Lannoo. |
Dros, I. (1981). De zomer van dat jaar, Bussum: Van
Holkema & Warendorf. [Eerste druk 1980.] |
Dros, I. (1982). Lange maanden, Bussum: Van Holkema
& Warendorf. |
Dros, I. (1987). De trimbaan, Amsterdam: Querido. |
Dros, I. (1995). Ongelukkig verliefd, Amsterdam:
Querido. |
Hazelhoff, V. (1993). Elmo, Amsterdam: Querido. |
Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (IVN). (2000). Basisboekenlijst extramurale neerlandistiek, IV,
Woubrugge. |
Krijt, H. en O. Krijt, met medewerking van M. Diekmann. (1993). De tijd van de geheime wensen (vertaling van I.
Procházková. Cas tajnych prání, Amsterdam: Leopold. |
Kuijer, G. (1978). Krassen in het tafelblad,
Amsterdam: Querido. |
Kuijer, G. (1980). Het geminachte kind, Amsterdam:
De Arbeiderspers. |
Kuijer, G. (1985). Op je kop in de prullenbak,
Amsterdam: Querido. [Eerste druk 1977.] |
Kuijer, G. (1999). Voor altijd samen, amen,
Amsterdam: Querido. |
Lieshout, T. van. (1996). Gebr., Amsterdam: De
Boekerij. |
Procházková, I. (1988). Cas tajnych prání,
Weinheim/Basel: BeltzVerlag. |
| |
| |
Provoost, A. (1990). Mijn tante is een grindewal,
Antwerpen: Houtekiet. |
Provoost, A. (1994). Vallen, Antwerpen: Houtekiet. |
Slee, C. (1996). Spijt, Houten: Van Holkema
& Warendorf. |
Slee, C. (1999). Afblijven, Houten: Van Holkema
& Warendorf. [Eerste druk 1998.] |
Slee, C. (1999). Bikkels, CPNB, Houten: Van Holkema
& Warendorf. |
Sterck, M. de. (1998). Splinters,
Amsterdam/Antwerpen: Querido. |
Toorn, W. van. (1997). Heer Doos,
Amsterdam/Antwerpen: Querido. |
Vriens, J. (1996). Ga jij maar op de gang!,
Amsterdam: Van Goor. |
Vriens, J. (1997). Weg uit de Peel, Houten: Van
Holkema & Warendorf. |
Vriens, J. (1999). Achtste-groepers huilen niet,
Houten: Van Holkema & Warendorf. |
Vries, A. de. (1990). Kladwerk, Rotterdam:
Lemniscaat. |
|
|