Colloquium Neerlandicum 9 (1985)
(1986)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdVerslag van het negende colloquium van docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten
[pagina 309]
| |||||||||||||
Ochtendzitting
|
- | Verslag over de periode 1982-1985 door drs. H.J. Boukema, secretaris van de IVN |
- | Toespraak van de scheidende voorzitter prof. dr. J.G. Wilmots |
- | Toespraak van de nieuwe voorzitter prof. dr. A.J.M. van Seggelen |
- | Bestuurswisseling |
- | Herdenking overleden docenten |
- | Ereleden |
De Nederlandse Taalunie en de neerlandistiek extra murosGa naar eind*
Lic. O. de Wandel
Dames en Heren,
Dank aan uw voorzitter voor de inleidende woorden. Dank ook aan de vereniging omdat zij mij de mogelijkheid biedt een vol kwartier over de Nederlandse Taalunie te praten. Dank tenslotte aan de Rector Magnificus omdat ik uit zijn mond mocht vernemen dat je tegenwoordig als ‘Vlaamstalige’ ook zonder taalexamen in Nijmegen kan komen studeren; 150 jaar Vlaamse Beweging lijken dus niet helemaal zinloos te zijn geweest.
Opbouw
Vandaag over 10 dagen is de Nederlandse Taalunie aan haar eerste lustrum toe. Wie niet nauw bij de werkzaamheden van de Taalunie betrokken is geweest, zal zich zeker de vraag stellen wat de Taalunie in die afgelopen vijf jaar tot stand heeft gebracht. Bij de ondertekening van het Taalunieverdrag op 9 september 1980 werden immers grote verwachtingen gekoesterd, zoals blijkt uit de toespraken die toen werden gehouden. De ondertekening van het verdrag werd door velen als een mijlpaal in de culturele geschiedenis van de Nederlanden gezien. Door dat verdrag werd het middel bij uitstek geschapen om op doeltreffende wijze de integratie te bevorderen van Nederland en van de Nederlandssprekende gemeenschap in België op het gebied van de Nederlandse taal en letteren in de ruimste zin. (Artikel 2 van het verdrag.)
In de laatste tijd hebben voorstanders van het verdrag meer dan eens hun teleurstelling geuit over de trage manier waarop de Taalunie op gang is gekomen. Zij hebben moeite met de lange inwerkperiode die de Taalunie nodig heeft gehad. Nochtans kan men niet ingaan tegen de loop van de geschiedenis. Die is onderhevig aan een samenspel van langzame groeiprocessen. Die groeiprocessen kan men als eenling of groep niet versnellen, zeker niet als men, zoals bij het Taalunieverdrag het geval is, te maken heeft met twee verschillende naties die hun culturele gemeenschappelijkheid inzake taal en letteren trachten terug te vinden nadat zij gedurende enkele eeuwen uit elkaar waren gegroeid.
Sommigen ook hebben zich, vaak tegen beter weten in, de jongste vijf jaar nogal smalend uitgelaten over de zogenaamde ‘kinderziektes’ van deze nieuwe organisatie. Eén enkele keer werd in kringen van buitenlandse docenten zelfs de term ‘Nederlandse kaasunie’ genoteerd.
Maar er zijn ook leuke anekdotes. Een factuur voor het leveren en plaatsen van drie vlaggemasten werd op naam van de ‘Nederlandse Paalunie’ geadresseerd en een uit de Zuidelijke Nederlanden afkomstige officiële brief droeg de plaatsnaam 's-Gravenwezel als bestemming. Gelooft u het of niet, de brief kwam wél terecht. De wegen van de Heer èn van de PTT zijn ondoorgrondelijk.
Hoe dan ook, een Belgische staatshervorming en een - naar goede gewoonte langdurige - Nederlandse regeringscrisis hebben ertoe geleid dat het tot medio 1981 duurde, voordat het Verdrag door de wetgevende lichamen in beide landen werd geratificeerd en voordat dus de vier in het verdrag voorziene organen aan het werk konden gaan. Vier organen: het Comité van Ministers, dat het beleid van de Taalunie bepaalt; de Interparlementaire Commissie, die het parlementaire toezicht op het beleid uitoefent; de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren, die de adviezen verstrekt over het gehele werkgebied van de Taalunie; en tenslotte het Algemeen Secretariaat, dat het beleid voorbereidt en uitvoert.
Een belangrijk deel van het werk wordt uiteraard geleverd door het Algemeen Secretariaat, dat pas in maart 1985 over een volledig personeelsbestand kon beschikken. Sedertdien kon met volle kracht vooruit worden gevaren.
Koers
Bij het uitzetten van de koers heeft het Comité van Ministers zich onder andere laten leiden door adviezen van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren en door uitspraken van de Interparlementaire Commissie. Op grond van deze adviezen en uitspraken heeft het Comité van Ministers in de begroting van de Taalunie voor 1985 een aantal prioriteiten gesteld in verband met het gemeenschappelijk bepalen van de officiële spelling en
spraakkunst van de Nederlandse taal, het gemeenschappelijk bepalen van een gelijke terminologie ten behoeve van wetgeving en officiële publikaties, het gemeenschappelijk bepalen van de toetsstenen voor het behalen van het ‘Getuigschrift Nederlands als Vreemde Taal’ en het gezamenlijk toekennen van het ‘Getuigschrift’. Deze doelstellingen uit artikel 4 van het Taalunieverdrag hebben een bindend karakter.
Daarnaast heeft het Comité van Ministers besloten dat ook aan een aantal doelstellingen van artikel 5 bij voorrang uitvoering moest worden gegeven. Dit was onder meer het geval met artikel 5, letter f: het bevorderen of organiseren van het onderwijs in de Nederlandse taal, letteren en cultuurgeschiedenis in het buitenland.
Overdracht van docentschappen
Met het oog hierop werden in de loop van 1984 en 1985 een aantal aangelegenheden overgeheveld van de nationale overheden naar de Nederlandse Taalunie. Tot die aangelegenheden behoren onder andere de zorg voor de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek, met uitzondering van het driejaarlijkse colloquium neerlandicum, het Certificaat Nederlands als Vreemde Taal, het Komitee voor Frans-Vlaanderen, de Stichting Ons Erfdeel en de docentschappen Nederlands in de landen van de Europese Gemeenschap. Met dit laatste betreden wij het terrein van de neerlandistiek dat u allen rechtstreeks aangaat.
Tot de overdracht van de docentschappen Nederlands in de landen van de Europese Gemeenschap werd pas per 1 januari 1985 besloten. Het is de eerste stap van een faseringsplan, waarbij op 1 januari 1986 de rest van de neerlandistiek in de wereld naar de Taalunie zal worden overgeheveld.
Deze overheveling van bevoegdheden en middelen betreft - eveneens vanaf 1 januari 1986 - ook het Colloquium Neerlandicum, het congres van het genootschap Onze Taal, de Grote Prijs van de Nederlandse Letteren, de uitgave van het Literair, Kritisch en Dramatisch Akkoord en het Centre d'Etudes Néerlandaises te Lille. Ik denk mede door deze informatie te hebben geantwoord op de vraag die uw voorzitter tijdens zijn welkomstwoord stelde. De Internationale Vereniging voor Neerlandistiek zal vanaf volgend jaar de Nederlandse Taalunie als enige subsidiegever hebben. De beleidsafspraken zullen door het Algemeen Secretariaat worden voorbereid en de beslissingen zullen door het Comité van Ministers worden genomen.
Naast het beheer van de docentschappen heeft het Nederlandse Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen ook de subsidiëring van boeken en tijdschriften voor alle docentschappen in de wereld, met uitzondering van de docentschappen in Indonesië en Zuid-Afrika, aan de Taalunie overgedragen.
Overeenkomstig de afspraken tussen de Nederlandse en de Vlaamse instanties en de Nederlandse Taalunie in het voorbereidend
tripartiet ambtelijk overleg heeft het Comité van Ministers beslist dat de Taalunie de eerstvolgende jaren het tot nu toe gevoerde beleid ongewijzigd zal voortzetten.
Het verleden
De Taalunie waardeert in hoge mate de initiatieven die in het verleden inzake de uitstraling van de neerlandistiek door zowel particuliere als officiële instanties werden genomen. Zij denkt hierbij in de eerste plaats aan de onnoemelijke hoeveelheid arbeid die werd gepresteerd door de ‘Werkcommissie van hoogleraren en lectoren in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten’, en nadien door de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek. De Internationale Vereniging voor Neerlandistiek staat sedert 1961 op de bres voor de docenten extra muros en zij doet dat op een veelzijdige manier: de organisatie van de driejaarlijkse Colloquia Neerlandica, de uitgave van het tijdschrift Neerlandica extra muros , de Docentenlijsten, de helaas verdwenen Bibliotheca Neerlandica extra muros en de serie Dutch Studies . Ook het stimulerende werk van het Algemeen Nederlands Verbond, het Algemeen Nederlands Congres, de Stichting Ons Erfdeel, het Komitee voor Frans-Vlaanderen, de Orde van den Prince en van andere privé-initiatieven mogen niet worden vergeten. Van al deze particuliere organisaties is tot op heden een nooit aflatende prikkel uitgegaan naar de officiële instanties die voor het internationale culturele beleid verantwoordelijk waren, te weten de Nederlandse Ministeries van Buitenlandse Zaken, van Onderwijs en Wetenschappen en van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur met hun Directies voor de internationale betrekkingen, alsmede het voormalige Ministerie van Nederlandse Cultuur in Brussel nadien het Commissariaat-generaal voor de Internationale Culturele Samenwerking van de Vlaamse Gemeenschap. Deze ministeries en het Commissariaat-generaal hebben zich in het verleden ingespannen om de Neerlandistiek in het buitenland vorm en inhoud te geven en uit te bouwen tot wat de Neerlandistiek extra muros uiteindelijk geworden is. De desbetreffende ministers, en hun ambtenaren, hebben daarbij niet altijd de wind mee gehad. Zij hebben vooral de laatste jaren moeten optornen tegen een moeilijk politiek klimaat waarbij men vooral oog heeft gehad voor politieke en economische uitstraling naar het buitenland. Hierbij werd de export van cultuur meer dan eens gezien als een middel ter bevordering van de export van goederen, en niet als een onderwerp met een eigen innerlijke waarde.
In dit kader mag de belangrijke taak van de vroegere gemengde Belgisch-Nederlandse Subcommissie voor Neerlandistiek niet onvermeld blijven. Aan haar is het grotendeels te danken geweest dat Nederland en België in het verleden gezamenlijk initiatieven hebben genomen ten behoeve van de neerlandistiek extra muros.
Deze gezamenlijke initiatieven zijn het resultaat van vele jaren moeizaam onderhandelen. Zij hebben geleid tot de opbouw van een netwerk van kwantitatief en kwalitatief voortreffelijke docentschappen, over zowat de hele aardbol verspreid.
Vijf jaren resoluties
Met het Taalunieverdrag zijn nu nieuwe mogelijkheden geschapen om op een geïntegreerde grondslag bestaande initiatieven te coördineren en te versterken. Nu zijn er mogelijkheden voor een vernieuwd, doeltreffend en samenhangend beleid dat in de naast toekomst wordt opgezet en uitgewerkt. Het opzetten van een nieuw beleid is geen sinecure en vereist derhalve voorbereiding, gesteund op grondige informatie door middel van inventarisaties. Het Algemeen Secretariaat heeft daar vorig jaar een begin mee gemaakt. Dat gebeurde door het verzamelen van alle resoluties die door de verscheidene organisaties in de loop der laatste vijf jaren waren neergelegd op colloquia en conferenties. Dit leverde een basisdocument op, dat in augustus 1984 ter voorbereiding van de Algemene Conferentie van de Nederlandse Taal en Letteren werd uitgegeven onder de titel ‘Vijf jaar samenwerking in resoluties’. In dit document werden ook de resoluties opgenomen van het Achtste Colloquium Neerlandicum van docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten, dat in 1982 te Leuven was gehouden.
Daden op korte termijn
De Taalunie heeft zich inmiddels over deze resoluties gebogen en is middelen gaan zoeken om de wensen, in resoluties geuit, in daden om te zetten. Er konden vier dingen worden gedaan, die ik nu kort zal toelichten.
Ten eerste: de boekensubsidies voor de docentschappen. Het Nederlandse Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen heeft de subsidies voor de literatuurvoorziening voor alle docentschappen overgedragen, met uitzondering van de docentschappen in Zuid-Afrika en Indoensië. Per 1 januari 1986 zal ook het Commissariaat-generaal voor de Internationale Culturele Samenwerking een gedeelte van de boekensubsidies aan de Taalunie overdragen, namelijk de subsidies voor leerboeken.
Inmiddels werd het boekensubsidie voor 1985 uitgekeerd aan de docentschappen die erom hadden gevraagd. In oktober 1985 wordt in een tweede ronde bekeken in hoeverre aan de niet-ingewilligde verzoeken van docentschappen alsnog kan worden tegemoetgekomen.
Ten tweede is er een begin gemaakt met het opbouwen van een centrale film- en videotheek. In samenwerking met de Nederlandse Rijksvoorlichtingsdienst is een lijst met films op video opgesteld. Voor een aanvullende lijst van onder andere Vlaamse films zijn onderhandelingen aan de gang met de Filmdienst van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap - Administratie voor
Kunst en Toerisme, met Polygoon, de NOS, de BRT, de Stichting Schrijvers in Beeld en de Vlaamse Mediabib. Het is de bedoeling dat deze reeksen jaarlijks worden aangevuld.
Wat het geluidsmateriaal betreft, werd op initiatief van de Nederlandse Taalunie een cassette ‘Zo zingt men in het Nederlands’ verspreid. De tweede cassette met liederen uit het Vlaamse repertoire komt in het najaar 1985 uit. In juni 1985 liet de Taalunie drie cassettes ‘Gesproken Nederlands’ verschijnen met oefenmateriaal over uitspraak en taalhandelingen. Zij werden geproduceerd door Radio Nederland Wereldomroep. Het gaat hier om een experimenteel project met oefenmateriaal voor anderstalige cursisten op tussenniveau. Mettertijd kan deze serie worden aangevuld. Een en ander zal -uiteraard - mede in het licht van de nog te voteren begrotingen moeten worden bekeken.
Ten derde heeft de Nederlandse Taalunie er door medefinanciering voor gezorgd, dat de zo lang verwachte Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) in 1984 dan toch kon verschijnen.
Het ANS-project krijgt in 1985 een vervolg met een inventarisatie van onderzoeken op het gebied van bestaande normen van taalgebruik en de opstelling van meer nauwkeurige specificaties voor een grammaticale databank.
Ten vierde nam de Nederlandse Taalunie met een inzending deel aan de internationale leermiddelenjaarbeurs Expolangues te Parijs en aan de Achtste Internationale Talenbeurs te Brussel.
Opzet van een nieuw beleid
Behalve tot deze vier activiteiten, die aansluiten bij de resoluties van het laatste Colloquium Neerlandicum, besloot het Comité van Ministers ook tot een uitvoerige inventarisatie van de behoeften aan leermiddelen van de docenten extra muros. Hiermee kom ik op het punt van de opzet van een nieuw beleid. Ten behoeve van deze inventarisatie werd een begeleidingscommissie ingesteld, die haar bevindingen in een uitvoerig rapport heeft samengebracht. Straks zal u in de gelegenheid worden gesteld over dit rapport te discissiëren.
In de bijlage van het rapport dat u reeds bij het begin van het colloquium hebt ontvangen, vindt u een verslag van de eerste algemene informatieve vergadering over het onderwijs Nederlands in het buitenland. Die vergadering werd op 15 januari 1985 te Breda gehouden, op initiatief van de Taalunie. Een groot aantal particuliere en officiële instanties waren uitgenodigd voor een oriënterend gesprek. Zij gaven een overzicht van hun werking en deden suggesties voor een beleid in de toekomst.
De Taalunie acht het bijzonder nuttig langs deze weg alle organisaties zoveel mogelijk te betrekken bij het voorbereidende beleidswerk. Zij ziet het als een taak om de bestaande initiatieven zoveel mogelijk te coördineren en te ondersteunen.
Het zal u interesseren dat het Taalunieverdrag zich uitstrekt tot het gehele onderwijs Nederlands in het buitenland. De term ‘neerlandistiek’ heeft bij de Taalunie een brede betekenis. Het bevorderen van de studie van onze taal en cultuur houdt in, dat ook vormen van onderwijs Nederlands buiten universitair verband in het beleid dienen te worden betrokken. De Taalunie vindt het wenselijk, dat er een doorstroming van hoog tot laag tot stand komt, en daarom kiest zij voor een aanpak in hoofdlijnen. Zij zou graag zien dat de docentschappen hierbij een spilfunctie kunnen vervullen. Wellicht is het raadzaam om daartoe een aantal hoofddocentschappen per land op te richten, die de verzorging en bijscholing van docenten in de overige onderwijsvormen op zich kunnen nemen. Een dergelijk beleid vereist echter wel meer middelen, teneinde de positie van deze docentschappen te versterken. De hamvraag is nu of de Taalunie in de naaste toekomst over deze ruimere middelen zal kunnen beschikken. Dit zal in de discussies over het toekomstig beleid dienen te worden onderzocht. Voorts denkt de Taalunie eraan, een aantal deugdelijke criteria te ontwikkelen om op doeltreffende wijze de docentschappen van de nodige middelen te voorzien. Daardoor zal de status van het vak Nederlands binnen de universiteit kunnen worden verhoogd. Wij willen bovendien dat de buitengaatse docenten niet langer een geïsoleerd bestaan leiden en dat zij een behoorlijke rechtspositie verkrijgen.
Samen sterk
De Taalunie zal zich hiervoor inspannen, zo goed als maar kan. Daartoe heeft zij de medewerking nodig van de onderscheiden ministeries in België en Nederland. Als intergouvernementele verdragsorganisatie staat de Taalunie sterk, indien er op deze punten consensus is bij alle partners. Een vergaande vorm van constructieve samenwerking in onderling overleg is dan ook steeds geboden en is zelfs een conditio sine qua non.
Ik weet dat die wil tot samenwerking bij de Taalunie alvast aanwezig is en ik vertrouw er ook op dat ik op uw aller medewerking kan rekenen in mijn streven naar een goed doordacht en consistent beleid. Van mijn kant beloof ik u, mijn uiterste best te zullen doen om een beleid te helpen ontwikkelen dat in hoge mate aansluit bij de wensen van alle betrokkenen, en dat in kwalitatief opzicht kan wedijveren met de uitstralingspolitiek van de landen om ons heen.
In een artikel voor het tijdschrift Ons Erfdeel betoogde mijn ambtsvoorganger, drs. B.J.E.M. de Hoog, dat de Nederlandse Taalunie het uitvloeisel is van een langzaam gegroeide historische, politieke en maatschappelijke realiteit. Nu de organisatie bijna vijf jaar oud is en de Taalunie-baby zo langzamerhand zijn eigen identiteit begint te affirmeren in de wereld waarin zijn volwassen Benelux-, E.E.G.- en andere broers de toon aangeven, houdt enkel de economische recessie ons nog
even tegen om - in een open en constructieve geest van samenwerking tussen alle betrokkenen - het volle leven in te stappen.
De allusie op de Taalunie-baby bracht mij zoëven weer in de sfeer van de anekdotiek. Aan het slot van mijn verhaal wil ik u een zinsnede uit een onlangs tijdens een bijeenkomst van de Interparlementaire Commissie opgetekend gesprek niet onthouden. Enigszins geparafraseerd kwam de discussie tussen het Comité van Ministers en de aanwezige parlementsleden hierop neer: laten wij niet in een discussie van vaders en niet-vaders vervallen en vooral oppassen voor postnatale depressies. De Nederlandse Taalunie heeft hiervan akte genomen. Ik ga er gewoon van uit dat u dit ook zal doen.
Ik dank u voor uw aandacht.