Colloquium Neerlandicum 9 (1985)
(1986)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdVerslag van het negende colloquium van docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten
[pagina 197]
| |
Een kennismaking met extra muros-uitgaven van Nederlandse literaire
werken
| |
[pagina 198]
| |
herdoopt tot ‘Nederlands en Afrikaans’. Dit werd dan mettertijd veranderd tot ‘Afrikaans en Nederlands’. Men stelt nu al vast dat sommige universiteiten hun departementen gewoon ‘Afrikaans’ noemen, al vormt Nederlands nog wel een component van hun syllabus. Politieke motieven en een groeiende weerstand onder Zuidafrikaanse studenten tegen het Nederlands zullen daarvan wellicht de oorzaak zijn. Ook zijn er departementen aan zogenaamde zwarte universiteiten waar Nederlands niet meer gedoceerd wordt, omdat die extra taal de cursus onnodig moeilijk maakt voor personen die al moeite hebben met het Afrikaans dat ze vanuit hun eigen Xhosa, Zoeloe of Soethoe moeten bestuderen. Er kan dus wel gezegd worden dat de studie van het Nederlands in Zuid-Afrika in een bedreigde positie verkeert, vooral ook omdat veel Afrikaanssprekende studenten in dit pragmatisch tijdperk niet meer de noodzaak van het Nederlands als deel van hun syllabus inzien, én omdat zich zeker een toenemende vervreemding voordoet van het stamland, dat nooit meer iets goeds over Zuid-Afrika te zeggen heeft. Desondanks is Zuid-Afrika nog steeds een der extra muros-gebieden waar de Nederlandse taal, letteren en cultuur waarschijnlijk nog het intensiefst en op de grootste schaal bestudeerd worden. Dat is wellicht ook zo omdat studenten in veruit de meeste departementen Afrikaans en Nederlands deze talen niet mogen scheiden: wie Afrikaans studeert moet ook, in combinatie daarmee, Nederlands studeren. De meeste academici blijven ook pleiten voor het behoud van het Nederlands op het leerplan van de betrokken departementen. Als gevolg daarvan wordt in Zuid-Afrika elk jaar nog een groot aantal M.A. 's-scripties en Ph.D. 's-dissertaties aan de Nederlandse taal en letteren gewijd en verschijnen er in tijdschriften (vooral in Standpunte en Tydskrif vir Letterkunde) geregeld indringende en belangwekkende bijdragen over Nederlandse onderwerpen. Soms vraag je je wel eens af in hoeverre daarvan in de Nederlanden notitie wordt genomen, maar daarover kan ik me nu niet uitspreken. Een van de grote problemen die je als docent Nederlands in een land als Zuid-Afrika - zover van de bron gelegen - ervaart, is de beschikbaarheid van teksten ter behandeling in de colleges. De docenten uit de Verenigde Staten en Australië kunnen hiervan natuurlijk meepraten. Het nodige aantal romans, drama's, verhalen- of dichtbundels kan natuurlijk besteld worden, maar dan betaal je veel te veel vanwege verzend- en bankkosten en nadelige valutakoersen. Daarbij krijg je dan dikwijls onvoorziene vertragingen in de verzending en vaak worden er niet gewenste uitgaven (bijvoorbeeld Middelnederlandse teksten) opgestuurd. Of men laat je veel te laat weten dat een besteld boek niet meer beschikbaar is, en, als het wel beschikbaar is, is het aantal opgestuurde exemplaren kleiner dan het aantal bestelde, of je krijgt plots meer studenten dan je verwacht had en intussen is het al te laat geworden om nog exemplaren bij te bestellen. Zo sta je dikwijls voor schut bij je studenten. Dit | |
[pagina 199]
| |
probleem deed zich vroeger natuurlijk ook al voor toen de verbindingen nog slechter en trager waren dan nu. Hoe loste men de zaak toen op? En wat doet men nu?
Ruim vijftig jaar geleden werden al de eerste initiatieven genomen om Nederlandse teksten voor school- en universiteitsgebruik lokaal uit te geven. Een aantal uitgeweken Nederlanders hebben zich in die tijd op dit gebied verdienstelijk gemaakt: ik denk hier vooral aan A.C. Bouman, T.J. Buning, H.A. Mulder (ook bekend als de dichter W. Hessels) en de beroemde Jan Greshoff: beide laatstgenoemden hebben een belangrijke rol in het literaire leven in Zuid-Afrika gespeeld. Ten slotte noem ik nog de uitgever J.L. van Schaik, wiens zonen zijn bedrijf nu voortzetten. Door de samenwerking met Van Schaik zijn in de loop der jaren een paar belangrijke reeksen tot stand gekomen. Ik verwijs hier onder meer naar de reeks ‘Van stamverwante bodem’, waarin vooral teksten (15 in totaal) uit de oudere letterkunde zijn verschenen: Karel ende Elegast, Beatrijs, Esmoreit, Vyf digters uit die sewentiende eeu, enzovoort. Vanwege de onverkrijgbaarheid van Nederlandse boeken tijdens de Tweede Wereldoorlog verscheen ook bij Van Schaik de zogenaamde ‘Nederlandse Boekerij’, die toegespitst was op teksten uit het tijdperk van Kloos tot Marsman. In beide reeksen werden de Nederlandse teksten meestal voorzien van een inleiding door in die tijd bekende academici als Bouman, Mulder, Greshoff of Dekker, om maar enkele namen te noemen. Deze reeks is om een of andere reden na de oorlog niet meer aangevuld, misschien omdat men toen voor minder geld boeken in Nederland kon bestellen. Een reeks waarmee Van Schaik veel later van wal gestoken is, heet ‘Vondel vir Suid-Afrika’. Zoals de titel duidelijk maakt, publiceerde dit fonds de belangrijkste drama's van Vondel. Ze worden ingeleid door Zuidafrikaanse kenners van Vondels oeuvre. Op die manier kunnen nu bijvoorbeeld Lucifer, Jeptha of Adam in ballingschap in de oorspronkelijke versie in Zuid-Afrika aangeschaft en gelezen worden, in een uitgave die voorzien is van een inleiding en woordverklaring in het Afrikaans en die qua prijs interessanter is dan de ingevoerde. S. Strydom, redacteur van deze reeks, motiveert de Vondel-uitgaven als volgt. In het ‘woord vooraf’ bij de Lucifer schrijft hij de kwijnende belangstelling voor Vondel in Zuid-Afrika toe aan het feit dat er vroeger geen aantrekkelijke en moderne Afrikaanse uitgave van Vondel bestond. Zijn wens is dan ook ‘'n uitgawe wat rekening hou met die jongste stand van die Vondelstudie én die moderne literatuurwetenskap én die behoeftes van die Afrikaanse student wat ver van Vondel se tyd en wêreld af staan’. Dat laatste is inderdaad waar: de gemiddelde Zuidafrikaanse student staat erg ver van de Nederlandse letterkunde en cultuur en geen moeite wordt gespaard om de waar aan de man te brengen. Dit kan in sommige gevallen tot bizarre resultaten leiden - ik heb het nu niet over de Van Schaik-reeksen maar over andere | |
[pagina 200]
| |
incidentele uitgaven van Nederlands werk - namelijk eigenaardige interpretaties, foutieve woordverklaringen en gegevens over schrijvers en, ergst van al, persoonlijke censuur van teksten. Met het oog op het schoolonderwijs zijn in de loop der jaren in Zuid-Afrika veel uitgaven van Nederlandse teksten verschenen die niet tot een reeks behorenGa naar eind(1). Vooral in dié publikaties wordt helaas wel eens geklungeld met de oorspronkelijke tekst om de leerlingen voor een vloekwoord of een echte of vermeende obsceniteit te vrijwaren. Ik denk onder meer aan het verhaal ‘Wat gebeurde er met sergeant Massuro’ van Harry Mulisch, dat voorkomt in de bundel Nederlandse verhale van ons eie tyd (Kaapstad, 1967). Plaatsnamen als ‘Lulbroekerstront’ en ‘Verneukschoten’ door soldaten in de verhaalhandeling bedacht, zal men in die tekst niet aantreffen, ongetwijfeld om de bundel genade te laten vinden bij de schoolinspectie. Een andere plaatsnaam als ‘Poepjanknor’ die onmogelijk uit de tekst gesneden kon worden, werd veranderd tot ‘Pupjanknor’, wat niet zo vies klinkt. Ook de ‘g.v.d.’'s werden uit de tekst gezuiverd. In een andere bundel, Kort geding (Kaapstad, 1968) waarin onder meer ‘De dood van Cuchulainn van Murhevna’ van A. Roland Holst is opgenomen, worden de niets vermoedende leerlingen gespaard voor bijzonderheden van het vrouwelijk schoon. In de gekuiste tekst zet Cuchulainn, die Aoife overwonnen heeft, ‘de punt van zijn zwaard op haar borst’, terwijl we in de oorspronkelijke tekst lezen dat hij ‘de punt van zijn zwaard tussen haar borsten’ zette. Ook mag de leerling niet Aoife's latere woorden vernemen, dat zij Cuchulainns kind draagt of dat haar liefde voor Cuchulainn hem verwekt heeft. Nu moet u niet de indruk krijgen dat alle teksten op die manier door een overdosis preutsheid aangetast worden. Verre van dat. Ik heb trouwens ook al schooluitgaven van literaire werken in de Lage Landen gevonden, die niet precies met de oorspronkelijke tekst overeenstemmen. Terugkomend op de reeks-uitgaven moet ik nog een poëzie-reeks noemen, ook bij Van Schaik uitgegeven, namelijk Uit die skat van die Nederlandse liriek (4 delen) samengesteld door G. Dekker en T.T. Cloete en ook voorzien van commentaar en woordverklaringen. Van meer bescheiden formaat (2 delen) is de uitstekende bloemlezing Digkuns van die Nederlande (Stellenbosch U.U.B., 1972) van Rob Antonissen, ook door hem van aantekeningen voorzien.
Ik wil nu overstappen naar een laatste reeks Nederlandse literaire teksten, waaraan ik zelf meewerk. Ik heb het over de reeks ‘Literatuur van die lae lande’, die door de uitgeverij Human & Rousseau in Kaapstad op touw gezet is. Oorspronkelijk heette dit fonds ‘Prosa van die lae lande’, maar toen later ook een paar toneelstukken en de Mei van Gorter werden opgenomen, moest de reekstitel wel gewijzigd worden. Het idee om met dit fonds te beginnen was van Koos Human, mede-directeur van de | |
[pagina 201]
| |
uitgeverij Human & Rousseau, nadat in 1967 een redelijk succes geoogst was met de bundel Nederlandse verhale van ons eie tyd. Het was duidelijk dat Van Schaiks ‘Nederlandse Boekerij’ in het slop geraakt was met de intussen erg verouderde uitgaven, die geen goed beeld meer gaven van het beste wat de Nederlandse literatuur van de twintigste eeuw op het gebied van het proza (later ook drama) te bieden had. Daarop zou de nieuwe reeks zich toespitsen, wat dan ook gebeurd is. Kaas van Willem Elsschot was de eerste tekst die uitgegeven werd met een inleiding van A.P. Grové (1969). In de loop van de jaren kwamen er nog twee romans van Elsschot ( Lijmen en Tsjip ) drie van Van Schendel (De Waterman, Een Hollands drama, Het fregatschap Johanna Maria) twee van Gijsen ( Klaaglied om Agnes en Joachim van Babylon ), een van Couperus ( Van oude mensen ) en een van Vestdijk ( Terug tot Ina Damman ). Het bleek echter gauw dat er niet veel systeem in de keuze van de teksten zat, want afgezien van de genoemde uitgaven kwam er een ware hutspot van werken op tafel: naast Het spiegeltje van I. Boudier Bakker verscheen Een bruid in de morgen van Claus; naast Klein avontuur van Top Naeff kwam Voorlopig vonnis van Jozef van Hoeck en De komst van Joachim Stiller van Hubert Lampo. Oud-collega Luk Renders uitte in 1981 terecht kritiekGa naar eind(2) dat het de reeks aan redactionele leiding ontbrak en dat de keuze der teksten te conservatief was. Het was inderdaad duidelijk dat de keuze van uitgaven alleen bepaald was door de grillen van de zogenaamde voorschrijfmarkt (‘prescribed books’). Renders' kritiek viel gelukkig in goede aarde en schijnt geleid te hebben tot de noodzakelijke vernieuwingskuur van het fonds, zodat nu bijvoorbeeld drie romans en een aantal novelles van W.F. Hermans en binnenkort ook werk van G. Reve, M. 't Hart, J. Hamelink en H. Claus gaat verschijnen. Het fonds zal dan uit 33 titels bestaan en een veelzijdiger beeld van het moderne proza van de Lage Landen geven.
Wie verzorgt nu al deze uitgaven en voorziet de teksten van inleiding en woordverklaring? Een hele reeks docenten en neerlandici van de meeste universiteiten in Zuid-Afrika. De keuze der teksten wordt ook dikwijls door hen bepaald: een voorstel wordt doorgegeven aan de uitgever die dan zijn adviseur raadpleegt (thans mw. M. Nienaber-Luitingh, een Nederlandse van geboorte). De ‘markt’ wordt dan onderzocht, evenals het mogelijke succes van de uitgave. Indien alles er positief uitziet, begint de onderhandeling met de uitgever of schrijver in Nederland of België. Reacties hierop waren tot nu toe onvoorspelbaar. Zuid-Afrika is zondebok van de wereld en sommige uitgevers reageerden zeer negatief op dergelijke voorstellen. De Bezige Bij bijvoorbeeld wou niets te doen hebben met Zuid-Afrika, zelfs niet eens boeken leveren, tijdens de gevangenschap van Breyten Breytenbach. In andere gevallen verliepen de | |
[pagina 202]
| |
onderhandelingen veel vlotter; soms geschiedde dat rechtstreeks met de schrijver (bijvoorbeeld met Hermans, Reve, Mulisch en Haasse). Het is ook al voorgekomen dat onderhandelingen afsprongen omdat de rechten om diverse redenen niet meer beschikbaar waren of, zoals het geval was met de erfgenamen van Van Schendel, dat ze weigerden nog meer uitgaven te laten verschijnen. Als er na onderhandelingen met uitgever of schrijver toch een contract uit de bus komt, dan verbindt de Zuidafrikaanse uitgever zich ertoe die uitgave niet buiten Zuid-Afrika of Namibië te verkopen.
Waaruit bestaat zo'n uitgave? Ten eerste uit een vrij uitgebreide inleiding over de schrijver en vooral over het werk dat volgt. Deze inleidingen worden altijd in het Afrikaans geschreven en zijn hoofdzakelijk bedoeld om de tekst te analyseren en in zijn context te plaatsen: de context van het overige werk van de auteur én van zijn literaire generatie. Dit is weer geen wet van Meden en Perzen, want de tekstverzorger behoudt de volledige vrijheid om zijn tekst aan te pakken zoals hij wil. Zo'n inleiding kan wel een goede dertig bladzijden lang zijn. Meestal wordt een benadering gegeven die sterk het accent op de structuur, de betekenis en de receptie van de tekst legt. Daarbij moet de uitgever ook rekening houden met het publiek waarvoor de uitgave bedoeld is. Sommige teksten, zoals Klein avontuur van Top Naeff en Het Achterhuis van Anne Frank, zijn met het oog op schoolgebruik uitgegeven en mogen dus geen te ingewikkelde inleidende beschouwingen bevatten. Veel zou gezegd kunnen worden over de verschillende inleidingen bij de reeds verschenen teksten, maar Luk Renders heeft dat al gedaan en dat is ook niet mijn bedoeling hier. Na elke analyse volgt een reeks vragen of opdrachten die voor verdere bespreking gebruikt kunnen worden en daarna een bibliografie die de student aanspoort tot lectuur van de secundaire bronnen. De tekst die men hierna aantreft, is de oorspronkelijk Nederlandse, niet een vertaling want die zou niet aan de bedoeling van de uitgave beantwoorden. Voor zover ik weet wordt er nooit met deze teksten geknoeid, maar daar wil ik mijn hoofd niet voor op het blok leggen. Na de tekst krijgt de lezer een ruim aantal woordverklaringen, die tegenwoordig een absolute noodzaak zijn. Vroeger kon men nog veel meer kennis van het Nederlandse idioom verwachten. Dit wordt trouwens bevestigd door het feit dat sommige Zuidafrikaanse tekstredacteuren soms zelf wel eens een foutieve interpretatie van zekere termen verschaffen, gewoon vanwege hun eigen gebrek aan grondige kennis van het Nederlands. Elke uitgave is tenslotte ook nog voorzien van een weliswaar summiere aantekening over de werkwoordvorming in het Nederlands, gevolgd door een lijst met sterke werkwoorden en hun stamtijden, die steeds een struikelblok vormen voor de gemiddelde student, | |
[pagina 203]
| |
aangezien het Afrikaans bijna alleen nog zwakke werkwoorden heeft.
De tijd noopt me om maar vluchtig over deze reeks ‘Literatuur van die lae lande’ te praten. Ik hoop echter dat u een wat betere indruk hebt van dit belangrijke initiatief dat buitengaats genomen is en dat er goed in slaagt het probleem van de verstaanbaarheid van literaire teksten op te lossen. Nu deze reeks een redelijk afgerond beeld van het Nederlandse proza van de twintigste eeuw begint te geven, is dit fonds ook steeds bruikbaarder. Ik geloof ook dat er geen departement Afrikaans en Nederlands in Zuid-Afrika is dat geen gebruik maakt van deze reeks. De boeken zijn op korte termijn beschikbaar (binnen de week vanuit Kaapstad), ze zijn goedkoper dan de Nederlandse publikaties en ze bevatten een inleiding en woordverklaring in de eigen taal van de student, wat een enorm voordeel is. Misschien zouden de collega's in het Engelse taalgebied een soortgelijk initiatief kunnen nemen en zodoende de studie van Nederlandse literaire teksten stimuleren. Wellicht kan een Engelse uitgeverij met een filiaal in de Verenigde Staten (of andersom) gevonden worden om zo'n fonds op te richten. Uitgevers zijn echter in de eerste plaats zakenlieden en zij zullen ervan overtuigd moeten worden dat een dergelijke ondernemeing lucratief is. Daarvoor zal dus eerst een marktonderzoek onder de neerlandici ter plaatse uitgevoerd moeten worden. Wat de winstverdeling van deze uitgaven in Zuid-Afrika betreft; de auteur krijgt 8%, de Afrikaanse tekstbezorger 4%. Om de voortdurende stijging van de drukkosten tegen te gaan is Human & Rousseau nu niet meer van plan de oorspronkelijke Nederlandse tekst - zoals tot nu toe gedaan is - opnieuw te zetten, maar de film van de uitgever te kopen voor de geautoriseerde herdruk in Zuid-Afrika. Alleen de inleiding en woordverklaring zullen dan nog gezet worden. Op die manier hoopt men ook de produktietijd voor elke uitgave evenals de onkosten ervan te verminderen, wat tot een ieders voordeel zal strekken. Ook dit lijkt me voor navolging vatbaar in het Engelse taalgebied. Een fout die echter vermeden moet worden is dat een eventueel fonds zonder een redactioneel beleid zijn activiteiten zou ontplooien. Men zou een grote vergissing begaan door lukraak teksten uit te geven. Mijns inziens zou een goed georganiseerd fonds een uitstekende kans van slagen hebben. |