tijd zijn; maar de docenten in Lissabon en Oporto hebben de gelegenheid
vrijwillige vervolgcursussen te geven.
Wat Spanje betreft ontbreekt ieder bericht over het Nederlands
aan de universiteit van Barcelona. [In het najaar werd bevestigd dat de docent
daar vertrokken is.] De academische basis van één jaar Nederlands als keuzevak
in het laatste jaar germanistiek blijft smal, hoewel er nu eindelijk, na de
goedkeuring van nieuwe Academische Statuten, een vernieuwing van de
studieprogramma's op komst is, waarvoor echter iedere vakgroep al de
bokshandschoenen aangetrokken heeft. Toch zijn er in Madrid via het
taleninstituut van de faculteit der letteren in de laatste jaren drie niveaus
Nederlands bij gekomen. Daarnaast zijn er twee vertaalgroepen actief.
De groep Zuid-Europa stelde zich en-bloc achter het voorstel een zomercursus te
organiseren voor collega's uit de germanistiek (c.q. anglistiek). Onder hen zijn
mensen die graag wat meer van het Nederlands af zouden willen weten en bruggen
zouden kunnen slaan, maar door hun normale werkzaamheden daar niet aan toe komen
en het Nederlands niet of niet genoeg beheersen om Nederlandse bronnen te
bestuderen. Deze mensen eens samenbrengen zou een grote stimulans kunnen zijn
voor de beoefening van het Nederlands aan onze universiteiten. Wij denken dan
aan een zomercursus waarbij Duits de voertaal zou zijn, en aan de deelnemers
taalkundige en literair-comparatistische informatie verschaft zou worden.
De vergadering moest voortijdig afgebroken worden, evenwel niet voordat de wens
nog uitgesproken was dat er op het volgende colloquium ook een comparatist tot
de inleiders zou behoren. Er kon niet meer gesproken worden over een bescheiden
rechtspositieregeling voor enige senoir-docenten uit dit gebied, die in geval
van ziekte of met betrekking tot pensioen flink op de tocht zouden staan bij het
huidige bestand. Ook werd achteraf in de wandelgangen nog geconstateerd dat er
in het programma van het colloquium geen tijd besteed werd aan de nieuwe
ontwikkelingen in de studie van de literatuurgeschiedenis: alles van 1160 tot
1900 is buiten beschouwing gebleven.
Het moet ons ook van het hart dat, met alle waardering voor de inspanningen van
Nederland en België, en vooral van enkele personen, niet algemeen het besef
levend is dat ook ónze taal cultuur kan uitdragen. We hoeven (wederom) niet al
te ver te gaan om een voorbeeld te zien: het Duits is numeriek en traditioneel
ook niet zo'n wereldtaal, maar overal staan cultuurinstituten, soms
verschillende in één land, geheel gefinancierd door dit buurland van België en
Nederland. Ook werd er - het is een oud liedje - gebrek aan taalbewustheid
vooral bij de doorsnee-Nederlander geconstateerd: het komt nog al te vaak voor
dat ze, wanneer ze een tijdlang als student aan een van onze mediterrane
universiteiten verblijven, slechte pleitbezorgers