Colloquium Neerlandicum 9 (1985)
(1986)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdVerslag van het negende colloquium van docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||
Verslag van de werkbijeenkomst woordenschatuitbreiding
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||
meer te vinden is. Juist die terugvindbaarheid wordt aanzienlijk vergroot door de talloze aankopingspunten die teksten en het handelen daaraan bieden. Zoals uit onderzoek bleek (Schouten-Van Parreren 1985) moet bij het aanbieden van woorden in teksten wel aan bepaalde tekstgebonden en leerpsychologische voorwaarden worden voldaan. Wat de tekstgebonden voorwaarden betreft is vooral belangrijk dat alleen nieuwe woorden die in een geschikte context voorkomen en die in een frequentiegebied liggen waar de leerder aan toe is, ook daadwerkelijk geleerd worden. Voor deze woorden gelden dan vervolgens nog de leerpsychologische voorwaarden: er moet actief en gevarieerd aan gehandeld worden. Effectief bleek vooral de drieslag raden-opzoeken-analyseren. Hierbij wordt eerst geprobeerd de betekenis van het onbekende woord uit de context en de woordvorm af te leiden, vervolgens wordt de betekenis geverifieerd, bijvoorbeeld in een woordenboek, en tenslotte wordt het woord met behulp van de onderwijsgevende nog geanalyseerd, voorzover dat ondersteunend werkt voor het onthouden van de betekenis. Hoewel het handelen aan geselecteerde nieuwe woorden volgens de drieslag raden-opzoeken-analyseren al de nodige retentie geeft, zullen voor de consolidering vaak nog aanvullende maatregelen nodig zijn. De kaart jesmethode of verschillende soorten oefeningen (zie de bijdrage van Siel van der Ree aan dit colloquium) bieden daarvoor goede mogelijkheden. In dit kader kan overigens ook met losse zinnen worden gewerkt (zie de bijdrage van Beheydt). Wat betreft de handelingen die in de drieslag voorondersteld worden: het analyseren moet vooral aan de onderwijsgevende worden overgelaten; opzoeken moet door de leerlingen worden geleerd, maar geeft niet al te veel problemen; bij raden ligt de zaak wat problematischer. Raden van woordbetekenissen wordt in het onderwijs niet systematisch behandeld. Een van de gevolgen hiervan is dat er grote verschillen in raadvaardigheid ontstaan tussen de leerlingen. Aangezien raden niet alleen nuttig is in het kader van de woordenschatverwerving, maar ook noodzakelijk voor het opzoeken van een woord in een woordenboek en voor het begrijpen van teksten, is dat een bijzonder ongewenste zaak. Met het oog daarop werd onderzoek gedaan (Schouten-Van Parreren 1985) naar de inhoud en de structuur van ‘raadvaardigheid’. Belangrijk bleek te zijn dat leerlingen eerst nagaan hoe de zin in elkaar zit en welke positie het onbekende woord daarin inneemt (handelen op het morfo-syntactisch niveau), vervolgens nagaan welke informatie de context oplevert ten aanzien van de betekenis van het onbekende woord (het semantische niveau) en daarna pas nagaan in hoeverre de woordvorm nog nieuwe informatie oplevert (het lexicale niveau). Het is essentieel dat deze volgorde bij het leren raden wordt aangehouden. De meeste fouten ontstaan doordat eerst of alleen naar de stam van het onbekende woord wordt gekeken. Dat leidt dan vaak tot ongerijmde veronderstellingen, zoals ‘iets met groen’ voor (Frans) | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||
problèmes vertigineux (vertigineux betekent ‘duizelingwekkend’, maar wordt met vert ‘groen’ in verband gebracht). Leerlingen moeten dus eerst leren raden; daarna kan deze raadvaardigheid worden ingezet voor het uitbreiden van de woordenschat. Daar zijn weer verschillende mogelijkheden toe, waarvan er één - en dan nog alleen maar enkele voorbereidingen ervoor - in deze workshop aan de orde komen.
De uiteindelijke werkwijze is als volgt bedoeld. Leerlingen werken in tweetallen (of in groepjes van drie of vier) aan een tekst met onbekende woorden. De te raden/te leren woorden zijn van tevoren onderstreept, terwijl de betekenis van de overige onbekende woorden (woorden uit een ongeschikte context of frequentiegebied) gegeven wordt (in de kantlijn, op het bord of iets dergelijks). (N.B. Als de tekst wordt overgetypt, is het ook mogelijk om een niet geschikt onbekend woord te vervangen door een frequent woord.) De ene leerling raadt, de andere geeft zonodig hulp en controleert aan de hand van een kaartje waarop aanwijzingen (op de drie niveaus) staan alsook de betekenis. De leerling die het kaartje heeft, geeft de eerste aanwijzing pas als de rader er niet uitkomt; de tweede aanwijzing wordt pas gegeven als dat nodig is enzovoort. (Dit kan eventueel in spelvorm waarbij twee punten aan een zonder hulp goed geraden woord wordt toegekend en waarbij elke aanwijzing een half punt kost.) Na verloop van tijd worden de rollen gewisseld en tenslotte worden de resultaten besproken waarbij de onderwijsgevende eventueel nog de retentie ondersteunende extra informatie geeft. Met de voorbereidingen die nodig zijn voor deze werkwijze is in de workshop kort geëxperimenteerd. Uit een tekst naar keuze (in de bijlage zijn er drie opgenomen) konden één of meer geschikte woorden worden aangestreept, waarbij voor elk woord zes kolommen moesten worden ingevuld (zie tabel 1a). Tabel 1a
In de eerste kolom staat dus het te raden woord; in het voorbeeld is dat (Spaans) vistoso uit de context una mujer alta, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||
vistosa (een lange, opzichtige vrouw). In de tweede tot en met vierde kolom staan de drie aanwijzingen die op het kaartje moeten komen (tussen haakjes staan de eenvoudiger termen voor de drie niveaus die door ons op school werden gebruikt). In de vijfde kolom staat de betekenis die het woord in de context heeft (komt ook op het kaartje) en in de zesde kolom zijn de eventuele ‘ezelsbruggetjes’ van de onderwijsgevende opgenomen. Door tijdgebrek werd maar een voorbeeld dat uit de groep kwam besproken (zie tabel 1b; uit de tekst ‘Wadlopen’).
Tabel 1b
Naar aanleiding van dit voorbeeld werden de volgende opmerkingen gemaakt:
Om een en ander nog wat concreter te maken zullen hieronder nog enkele voorbeelden uit de bijgevoegde teksten worden opgenomen. Vooraf moeten nog twee opmerkingen worden gemaakt. De eerste | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||
opmerking betreft het zojuist al gesignaleerde ‘talenprobleem’ in deze groep. In verband daarmee zijn de aanwijzigingen in kolom 2 en 3 en ten dele die in kolom 4 in het Nederlands en niet in de moedertaal van de student gesteld. Verder zijn betekenis en de aanvullende informatie (kolom 5 en 6) moeilijk in te vullen zonder een bepaalde moedertaal aan te nemen; deze zijn daarom hier weggelaten. De tweede opmerking betreft de keuze van de raadwoorden. Er worden hier maar drie raadwoorden per tekst besproken, maar er zouden er meer uitgehaald kunnen worden. De gekozen raadwoorden voldoen in redelijke mate aan de eerder genoemde tekstgebonden voorwaarden. Verder behoren ze niet tot de circa 2.000 meest frequente woorden van het Nederlands (goed na te gaan met het Basiswoordenboek Nederlands van De Kleijn & Nieuwborg 1983, dat voor het gereed maken van teksten voor het leren van woorden in het algemeen uitstekend bruikbaar is). De raadwoorden zijn wel opgenomen in de B-lijst van Uit den Boogaart (1975), hetgeen wil zeggen dat ze minstens vijf keer voorkomen in het corpus (van 720.000 woorden).
Uit: Wadlopen
Uit ‘Het turfschip’:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||
Uit ‘Maarten 't Hart’:
Tot slot moet nog worden opgemerkt dat deze werkwijze arbeidsintensief is, niet alleen voor de onderwijsgevenden, maar ook voor lerenden. Voor de docenten vormen de voorbereidingen het meeste werk, maar daar staat tegenover, dat met zorg gekozen en ‘bewerkte’ teksten een aantal jaren mee kunnen. Voor leerlingen/studenten is deze werkwijze ook arbeidsintensief, zij het in mindere mate, maar daar staat een hoge woordretentie en weinig interferentie tegenover. Overigens vormt deze werkwijze, zoals al eerder werd opgemerkt, maar een van de mogelijkheden om de drieslag raden-opzoeken-analyseren vorm te geven en verdient het aanbeveling ook naar andere werkwijzen te zoeken. | |||||||||||||||||||||||||
Referenties
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||
Uit: Wadlopen (samengesteld door J.A. Niemeijer). Haren-Gn.: Knoop & Niemeijer, 1973)Het drama Simonszand. ’Zoals de vissers in hun kleine scheepjes de onbetrouwbare zee uitdagen, zo vechten de wadlopers met de zee, slechts gesteund door hun vernuft, hun uithoudingsvermogen en hun zelfbeheersing,’ heeft Buwalda eens gezegd. Buwalda en Sutorius verloren dat gevecht grandioos, toen ze in '58 een poging waagden als eersten Simonszand, een lange zandplaat tussen Schiermonnikoog en Rottumerplaat, te belopen. De beide pioniers vertrokken vrijdag 14 maart in dikke truien en warm ondergoed naar de dijk, smeerden de benen in met vaseline en zetten koers naar Simonszand. Er woei een oostenwind en de vloed zou daardoor niet te hoog worden. Het eerste deel van de tocht verliep bijzonder voorspoedig, en om één uur 's middags bevonden ze zich vlak bij het punt, waar volgens hun berekening Simonszand moest liggen. Een 800 meter voor hen lag inderdaad een grote plaat, maar wat betekende die geweldige watermassa ervoor? Stonden ze misschien voor een geul die niet op hun kaartje stond? Buwalda en Sutorius bonden zich met een touw aan elkaar vast en gingen samen het water in, vastbesloten Simonszand toch te bereiken. Ze peilden met hun stokken en kwamen tot de pijnlijke ontdekking, dat het water steeds dieper werd. Het ijskoude water reikte eerst tot hun middel, toen tot hun borst, terwijl het diepste deel nog moest komen ... Buwalda kreeg door de kou bovendien nog kramp in z'n beenspieren. Hij bleef staan en keek vertwijfeld naar Sutorius. Wat doen? Verder gaan? De beide wadlopers keken naar de zandplaat voor zich en naar het wild golvende water om hen heen. Toch doorzetten? Desnoods, zwemmen? Sutorius schudde het hoofd, Buwalda beaamde: ‘We halen het nooit, we moeten teruggaan.’ Doordat de wind naar het noordwesten was gedraaid, was de vloed sneller opgekomen dan ze hadden kunnen voorzien. En het geultje voor Simonszand was daardoor een onoverkomelijke hindernis geworden. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||
Ze waadden terug en vroegen zich af waar ze nu heen moesten. Simonszand was onbereikbaar en de veilige Groninger dijk lag op elf kilometer afstand.. Er bleef maar één mogelijkheid over, de rubberboot opblazen, erin kruipen en wachten tot het water zou gaan zakken. Ze zochten een hoog punt op, dreven daar de lange peilstokken de grond in en bonden de boot eraan vast. Het vloedwater kwam angstwekkend snel opzetten. Het besprong hen van alle kanten. Ze trokken vlug droge kleren aan en zetten de rugzakken in het bootje en wilden er zelf bijkruipen, maar er was geen plaats genoeg. Ze hingen de rugzakken daarom aan de twee stokken en zagen even later vanuit hun nietige scheepje dat het laatste droge plekje van de plaat werd overspoeld. Daar dreven ze, elf kilometer van de Groninger kust, midden in de zee. De wind wakkerde langzaam aan tot stormkracht en putsen water sloegen het bootje binnen. Buwalda en Sutorius werden kletsnat. Ze hoosden uit alle macht, en zagen ondertussen dat het water steeds hoger kwam en woeliger werd. Uit de donkere lucht kwam sneeuw naar beneden. Wat zou er gebeuren als de wind nog verder zou toenemen? Het water kwam langzamerhand zo hoog, dat de rugzakken al werden opgeduwd en de stokken begonnen te buigen. Zouden ze het houden? Waar zou het bootje heendrijven als de stokken zouden breken of de touwen zouden losslaan? Buwalda en Sutorius vreesden het ergste. Klappertandend van de kou zaten ze dicht tegen elkaar aan, ze waren bang en wanhopig. Ze kregen eerst nieuwe hoop toen ze zagen dat het water niet verder steeg, maar weer begon te zakken. Hadden ze het moeilijkste gehad? Misschien, maar het gevaar was nog niet geweken. Doordat de stroomrichting van het water bij eb tegengesteld was aan de golfslag, werd de boot tussen de beide stokken heen en weer gegooid en dreigde zelfs lek te stoten op de scherpe punten van de draagstellen van de rugzakken. Gelukkig zagen ze kans de boot naar de andere kant van de palen te manoeuvreren en ze liepen daardoor minder gevaar. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||
Eerst om kwart over acht 's avonds was het water zover gezakt, dat ze verkleumd en verstijfd uit het rubberbootje konden stappen. Het was op dat moment aardedonker, doordat de maan achter de wolken schuilging, terwijl het bovendien sneeuwde. Zouden ze onder die moeilijke omstandigheden de weg naar de Groninger kust kunnen vinden? Om kwart voor tien gingen ze op stap. Ze konden geen hand voor ogen zien en liepen op goed geluk voort, met als enig houvast het kompas. Nu eens gingen ze over tamelijk droge zandplaten, dan weer waadden ze borstdiep door het water. Af en toe waren ze zo moe, dat ze op hun stokken bleven hangen, om wat uit te rusten. Ineens keek Buwalda geschrokken naar z'n metgezel. Sutorius was omgeven door een geheimzinnige blauwe gloed. Aan z'n handen en aan het uiteinde van z'n stok zaten vreemde lichtende vlammetjes. Waakten ze of droomden ze? Later hoorden ze, dat ze te maken hadden met het sint-elmsvuur, een elektrostatisch verschijnsel, dat voorkomt bij sneeuwval op open vlakten en ook wel bij naderend onweer. Tegen middernacht zwoegden Buwalda en Sutorius nog steeds voort door de kille, natte woestenij. De sneeuwjacht werd soms afgewisseld door felle hagelbuien. Ze vroegen zich af of ze wel de goede koers volgden en of ze ooit de veilige kust zouden bereiken. Hoever zouden ze nog moeten? Eindelijk, om ongeveer één uur in de nacht, gaf Sutorius een schreeuw: ‘Ik zie wat.. ik zie wat..’ De twee wadlopers tuurden door de duisternis en zagen voor zich de.. contouren van een strekdam! Ze waren aan de Groninger kust. Ingelukkig vielen ze op de grond en stamelden een dankgebed. Een uur later werden ze door een bevriende familie, niet ver van de dijk, met warme kruiken in bed gestopt. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||
Uit: Het aanzien van het Huis van Oranje
(samengesteld door H. van Bree).
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||
De som van misverstanden
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||
niet zo diepgaand dat ze te moeilijk zouden zijn voor in de trein en niet zo boeiend dat het mij moeilijk zou vallen erin op te houden als mijn treinreis was afgelopen. Ik begon met The Warden. Ik vond het een kostelijk boek, ik vergat mijn medereizigers met een ochtendhumeur 's morgens en ik werd zo meegesleept door het verhaal dat ik niets merkte van het lawaai tijdens het spitsuur 's avonds. Na The Warden nam ik Barchester Towers ter hand. Ik herinner het mij nog goed. In Leiden stapte ik in de trein, ik nam het kleine, rode boekje uit de binnenzak van mijn jas om er tot Rijswijk uit te lezen. Al spoedig was ik helemaal vergeten dat ik in de trein zat; mijn medereizigers moeten stellig gedacht hebben dat er een idioot naast hen zat want soms rolden tranen over mijn wangen. Tranen van het lachen: alleen bij Don Quichote, The Pickwick Papers en De brave soldaat Schwejk heb ik meer gelachen dan bij Barchester Towers. En misschien bij de Dode Zielen van Gogolj. Ik las en las; eerst toen ik een vreemd gedaver hoorde kwam ik tot mij zelf. Ik keek op van Barchester Towers, ik zag glinsterend water, we reden over de Moerdijkbrug. Ik was domweg vergeten om in Rijswijk uit te stappen. Veel later is mij dat nog een keer op een ander traject van de Nederlandse Spoorwegen overkomen met The Heart of Mid-lothian van Walter Scott, een auteur die Trollope zeer bewonderde. In één opzicht had ik mij vergist wat Trollope betrof. Hij was veel te boeiend voor in de trein. Steeds als de reis was afgelopen voelde ik mij treurig omdat ik het boek moest dichtslaan. Het kostte mij de grootste moeite om niet op mijn werk in Trollope te lezen en menige lunchpauze heb ik het niet kunnen laten hoezeer ik mij zelf ook voorhield dat ik Trollope alleen in de trein mocht lezen. Het was jaren geleden dat ik zo gelezen had; ik moest teruggaan tot mijn kindertijd om op iets vergelijkbaars te stuiten. Ik ben ook niet de enige die het zo vergaat. Talrijke Engelse en Amerikaanse critici vertellen over het immense genoegen waarmee zij, vaak tot diep in de nacht, in Trollope hebben gelezen. En wat meer is: Trollope is, zoals een Amerikaans criticus heeft opgemerkt ‘not only extremely readable but perpetually rereadable’. Toen ik ongeveer de helft van het oeuvre van Trollope had | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||
doorgenomen doemde er een nieuwe moeilijkheid op. Tot op dat moment had ik zijn werken geleend uit de Leidse Universiteitsbibliotheek en uit de Koninklijke bibliotheek in Den Haag. Maar zij hadden lang niet alles. Ik liet via de Leidse ub briefjes rondgaan door het land en dat leverde inderdaad nog een paar romans van Trollope op, ik stroopte zelf bibliotheken af op vrije dagen en vond her en der nog enkele romans. Mijn Engelse zwager kocht romans van Trollope voor me in Engeland, nieuw of tweedehands en zo lukte het me om eenenveertig van de zevenenveertig romans van Trollope te leren kennen. Later begaf ik mij zelf naar Engeland, bezocht grote tweedehandsboekwinkels in Ross-on-Wye en Hay-on-Wye in Wales maar kreeg daar slechts te horen dat de werken van Trollope zo veel gevraagd werden dat er wachtlijsten bestonden voor de niet ‘in print’ zijnde boeken. Ik sta op wachtlijsten voor Cousin Henry, Miss Mackenzie, Marion Fay, The Fixed Period, The Vendée, The Macdermots of Ballycloran. Als er iets is waardoor ik soms niet slapen kan dan is het wel dat ik deze zes romans van Trollope nog nooit in handen heb gehad.
Uit: Maarten 't Hart, De som der misverstanden. Amsterdam: De Arbeiderspers, 1978. |
|