Colloquium Neerlandicum 5 (1973)
(1976)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdVerslag van het vijfde colloquium van hoogleraren en lectoren in de nederlandistiek aan buitenlandse universiteiten
[pagina 117]
| |
De ontwikkelingen van het geestelijk leven in Nederland, met name
binnen de Rooms-Katholieke kerk, in de laatste tien jaarGa naar voetnoot(*) door Prof. Dr. F. Haarsma
| |
[pagina 118]
| |
aan de Katholieke Universiteit in Nijmegen - het beste oordelen en spreken over de Rooms-Katholieke Kerk. Daarom zal die bijzonder mijn aandacht hebben in deze causerie. Dit betekent echter niet dat dat een beperking in de strikte zin van het woord is. Want het is u misschien bekend - en dat is het eerste punt waarover ik met u moet spreken - dat de ontwikkeling van het oecumenisch denken en het oecumenisch leven in Nederland een bijzonder snelle voortgang heeft gemaakt in de laatste tien jaar. Daarover zou ik eerst iets willen zeggen; dit geeft meteen een soort kader waarbinnen de andere punten en thema's geplaatst kunnen worden.
Nu is het zo, dat men, als men over œcumene spreekt, onderscheid kan maken tussen het hoogste officiële niveau waar de kerken elkaar ontmoeten en dat wat wij noemen de basis, waar katholieken en protestanten dagelijks met elkaar verkeren.
Als ik begin met het officiële niveau dan kan ik erop wijzen, dat Nederland het eerste land is geweest waar een Raad van Kerken is opgericht waarvan de Nederlandse Rooms-Katholieke Kerk officieel en volwaardig lid is. Dus, terwijl in de Wereldraad van Kerken de Katholieke Kerk nog steeds een eigen positie inneemt en niet toetreedt als lid - zowel om allerlei praktische redenen als om principiële redenen - zien wij in Nederland dat de katholieke Kerk volwaardig lid is van de Raad van Kerken. Natuurlijk is ieder officieel lichaam, ook de Raad van Kerken, altijd een betrekkelijk log lichaam. Er moet altijd ruggespraak gehouden worden, voordat men daar tot beslissingen kan komen. Het gevolg is dat er wel een intensief contact plaatsvindt in de Raad van Kerken, maar dat men toch niet kan zeggen dat daarvandaan nu echt de impulsen uitgaan tot het dichter bij elkaar komen van de christenen in Nederland. Er is wel contact en overleg, maar de resultaten, zal men moeten zeggen, zijn weinig spectaculair. Toch moet ik één belangrijk resultaat vermelden: dat is de officiële erkenning door de verschillende protestantse en katholieke kerken in Nederland van de doop in de andere kerken toegediend. Daarmee is een basis gegeven, waarop men zich als christenen, als gedoopte christenen, als leden van de ene Kerk van Christus erkent. En dat is een belangrijke ontwikkeling, uitgangspunt tevens voor verdere ontwikkelingen, die er dan ook toe leiden dat nu de vraag opkomt, vooral van beneden af, of er ook mogelijkheden zijn om als protestanten en katholieken bijvoorbeeld aan een gezamenlijke eucharistieviering, de zogenaamde intercommunie of open communie, deel te nemen. Dit wordt in feite wel gepraktiseerd, maar | |
[pagina 119]
| |
de officiële kerken, vooral de Rooms-Katholieke Kerk, is daar officieel tegen gekant, behoudens in bepaalde welomschreven gevallen, waarin niet-r.k. christenen worden toegelaten tot de Communie in de r.k. kerk, zonder dat echter het omgekeerde is toegestaan. Om verdere mogelijkheden te bestuderen heeft de Raad van Kerken een studiecommissie ingesteld, die in 1972 een discussienota publiceerde over ‘De bijbelse achtergronden van Eucharistie-Avondmaal’. De commissie houdt zich ook bezig met de vraag van het kerkelijk ambt, maar het blijkt moeilijk hier tot overeenstemming te komen. Daarnaast dient nog vermeld te worden een gezamenlijke verklaring van de kerken over het kerkelijkgemengd huwelijk; deze heeft een einde gemaakt aan veel persoonlijk leed en veel onchristelijke rivaliteit tussen de kerken.
Wat ik verder moet vermelden is dat de Raad van Kerken bepaalde organen heeft op het gebied van de dienstverlening aan en kritische begeleiding van het maatschappelijk leven. De invloed die op dat gebied van de Raad uitgaat, is verheugend. Ik moet hier met name noemen het Interkerkelijk Vredesberaad waarin de Pax Christibeweging, waarvan kardinaal Alfrink de internationale voorzitter is, samenwerkt met vredesbewegingen uit andere kerken. Dit Vredesberaad doet belangrijk werk door bv. uitdrukkelijk en publiekelijk stelling te nemen tegen de Nederlandse regering, toen deze van plan was na de inval van de Russen in Tsjechoslowakije het wapenbudget te verhogen. Vervolgens streven zij ernaar om - ook wettelijk - een alternatieve dienstplicht mogelijk te maken. Een dienstplicht dus die niet bestaat in het dienen in het leger, maar in maatschappelijke dienstbaarheid. En tenslotte doet dit Interkerkelijk Vredesberaad belangrijk werk door aan principiële dienstweigeraars rechtsbijstand te verlenen en op te komen voor de rechten van politieke gevangenen in het buitenland.
Ik kan nog één ding vermelden dat voor sommigen misschien interessant is. U weet van het bestaan in Nederland van de Oud-Katholieke Kerk, die ontstaan is bij het schisma op het eind van de zeventiende eeuw. Er is een gesprek op gang gekomen tussen de Rooms-Katholieke en de Oud-Katholieke Kerk, dat geleid heeft tot een officiële, plechtige zitting in de Oud-Katholieke kathedraal in Utrecht, waarbij de kerkelijke excommunicatie die vanouds over de oud-katholieke bisschoppen was uitgesproken, is opgeheven. Er zijn dan ook duidelijke stappen nu om het mogelijk te maken dat er tussen oud-katholieken en roomskatholieken een intercommunie plaats vindt. Overigens moet ik er bij vermelden dat de Oud-Katholieke Kerk in Nederland een betrekkelijk | |
[pagina 120]
| |
gering aantal leden heeft: ongeveer 20.000. Dat is het restant van de Oud-Katholieke Kerk, die in het begin van de achttiende eeuw was ontstaan.
Als ik nu op het plaatselijke niveau kom, dan moet ik daar ook onderscheid maken tussen de officiële banden tussen de kerken op plaatselijk niveau, die veelal gestalte krijgen in lokale Raden van Kerken en het concrete samenleven van katholieken en protestanten, dat soms verder gaat dan de officiële akkoorden toestaan. Men heeft op de meeste plaatsen op het ogenblik, in de meeste steden en ook de dorpen, een lokale Raad van Kerken, waar vertegenwoordigers van de verschillende kerken met elkaar overleggen hoe zij met name hun dienstbaarheid tegenover de ontwikkeling in de maatschappij gestalte kunnen geven Soms heeft dat tot gevolg dat er een open communie plaats vindt. Dat is soms met goedkeuring van een bisschop, zoals in het bisdom Breda in de Week der Gebeden, waarin alle kerken bidden voor de hereniging van alle christenen. Dan kunnen protestanten deelnemen aan de H. Communie in de r.k. kerk en katholieken aan de viering van het H. Avondmaal in een hervormde of gereformeerde kerk. Soms gebeurt dit zonder goedkeuring van de kerkelijke overheid. Het verst gevorderd is deze ontwikkeling in de studentengemeentes en studentenparochies in Utrecht, Leiden, Groningen, Eindhoven, Tilburg en Wageningen: priesters en predikanten werken hier nauw samen en houden niet zelden gemeenschappelijke diensten.
De studentenecclesia van Amsterdam is een eigen weg gegaan, een weg waarop men - laten we maar zeggen - probeert tot uitdrukking te brengen wat er leeft aan hoop en vrees en verwachting onder de mensen, ook de niet-christenen, en samen daarover in dialoog te treden vanuit de Bijbel en vanuit de christelijke traditie. Door het blijven functioneren van een gehuwde priester voelde de bisschop van Haarlem zich echter genoodzaakt te verklaren dat hij niet langer de verantwoordelijkheid kon dragen voor wat daar gebeurde. Informeel bestaat er gelukkig nog voortdurend contact tussen de bisschop en de ecclesia.
Een andere interessante ontwikkeling op dit terrein is de integratie van het theologisch onderwijs, het theologisch hoger onderwijs. Het is u waarschijnlijk bekend dat de Groot-Seminaries, waar vroeger de priesteropleiding plaats vond, allemaal opgeheven zijn. En dat het theologisch onderwijs geconcentreerd is aan vijf universiteiten in Nederland; nl. de Katholieke Universiteit van Nijmegen, de theologische faculteit; de | |
[pagina 121]
| |
Hogeschool voor Theologie en Pastoraal in Heerlen; de Stichting Theologische Faculteit in Tilburg, die erop gericht is geïntegreerd te worden in de straks te vormen Universiteit van Tilburg; de Stichting Katholieke Theologische Hogeschool Amsterdam (KTHA) en de Stichting Katholieke Theologische Hogeschool Utrecht. Wat de laatste twee betreft, Amsterdam en Utrecht, daar ziet men een nauwe samenwerking groeien tussen de katholieke hogescholen enerzijds en de protestantse faculteiten anderzijds. Voor Amsterdam betekent dit samenwerking zowel met de Vrije Universiteit als met de Universiteit van Amsterdam. Utrecht is het verst gevorderd. Daar is het vijfjarenplan - waarvan er nu vier verlopen zijn - zich aan het ontwikkelen, waarin men streeft naar een totale integratie van de Katholieke Theologische Hogeschool in de Theologische faculteit van de universiteit. Dat brengt natuurlijk allerhande moeilijkheden met zich mee, vooral in Utrecht, waar de traditie vanouds sterk gereformeerd geweest is. Ik denk aan een naam als Voetius. Maar nu is er een poging om tot een gemeenschappelijke, œcumenische faculteit te komen, waarin zowel katholieken als protestanten samen hun studie kunnen maken als voorbereiding op hun geestelijk ambt.
Tenslotte kan ik nog wijzen op een sterke - laten we zeggen - interconfessionalisering van de theologische studie en probleemstelling. Een mooi voorbeeld daarvan is - en wellicht hebt u daar ooit wel eens van gehoord - het internationale theologische tijdschrift Concilium , dat z'n oorsprong heeft in Nederland en dat van katholieken huize is. Op het ogenblik verschijnt het in negen talen en bestrijkt het alle vijf werelddelen. Dit tijdschrift behandelt geen enkel onderwerp zonder dat dit ook belicht wordt van reformatorische en oosters-orthodoxe zijde en is daardoor een voortreffelijke illustratie van de toenadering op het terrein van de theologie.
Een ander voorbeeld is, dat twee tijdschriften, een katholiek en een protestants, die in Nederland bestaan ten dienste van de zielzorgers, binnen een jaar met elkaar gefuseerd gaan worden tot een gemeenschappelijk tijdschrift voor pastores: dominees en priesters. De geestelijke achtergrond hiervan is allereerst, dacht ik, een doorwerking van het vergevorderde onderzoek van het Nieuwe Testament over de ontwikkeling van de kerk in de oorsprong. Men heeft steeds meer ontdekt dat het Nieuwe Testament eigenlijk geen uniform kerkbeeld vertoont. Noch dat van de katholieke, noch dat van een protestantse confessie. Men is tevens tot de overtuiging gekomen - en het is ook weten- | |
[pagina 122]
| |
schappelijk aangetoond - dat in het N.T. al sprake is van een grote pluriformiteit wat betreft de gestaltegeving en de vormgeving van het kerkelijk leven. Dat geldt zelfs - iedereen kan het duidelijk lezen - voor het belijden, het christelijk belijden. Ook daar vindt men grote variaties, die weliswaar elkaar niet tegenspreken, maar toch een duidelijk verschillende optie vertonen. Welnu, dat is een van de redenen waarom men meer en meer tot de overtuiging komt dat de komende vorm waarin de kerk haar leven gestalte moet geven, enerzijds natuurlijk zich moet refereren aan de heilige Schrift, aan de oude kerk, maar anderzijds ook telkens zich moet bepalen in samenspraak met de wereld en de maatschappij waarin we leven. En dat is de reden waarom de overtuiging groeiende is dat er op een punt als, laten we zeggen, of men nu bisschoppen heeft of predikanten, of men avondmaal viert of de mis viert, dat er op deze punten toch minder reden tot scheiding is dan lange tijd is aangenomen.
Een tweede punt is de erkenning van de pluriformiteit van de geloofsbeleving. In de vorige eeuw was in de Hervormde Kerk in Nederland al een sterke pluriformiteit aanwezig. We moeten erkennen dat dit nu in de Katholieke Kerk van Nederland ook zo is. Er is een grote verscheidenheid van opvattingen omtrent spiritualiteit, omtrent moraal en zedenwet, omtrent traditionele geloofsformules. Ik kom er straks nog uitvoerig op terug. Hier groeit een nieuwe situatie, waarin men moet leren als pluriforme kerk met elkaar te leven zonder de eenheid prijs te geven. Dat geeft aparte moeilijkheden waarover ik straks nog meer zal zeggen.
Tenslotte moet men zeggen in verband met de ontwikkeling van de œcumene, dat het duidelijk wordt, dat vele dingen die vroeger verschillen opleverden, dikwijls te danken zijn aan culturele en historische factoren die hun belang in de hedendaagse tijd verloren hebben. En dat die eigenlijk verbleken ten aanzien van de geweldige problemen waar kerk en christendom in deze tijd voor staan. De grote vraag is niet meer katholiek of protestant, naar onze overtuiging in Nederland, maar de grote vraag is: christen of niet-christen, geloven of nietgeloven. De vraag is: hoe kan men nog in deze tijd, in deze wereld zó spreken over God en over de bijbelse boodschap dat deze relevant zijn en verstaanbaar voor de mens van vandaag met zijn problemen, met zijn noden en met zijn mogelijkheden. En dat is een nieuwe reden waarom de christenen als het ware naar elkaar toegedreven worden om gemeenschappelijk te zoeken welke wegen ze daarin moeten gaan. | |
[pagina 123]
| |
Dat was een eerste punt dat van belang is om u duidelijk te maken dat, wanneer ik over de katholieke kerk spreek en over katholiek geestelijk leven, toch niet daarbij de andere kerken, en ik zou bijna zeggen het hele Nederlandse volk, uit de boot vallen.
Als ik nu de belangrijkste stromingen zou moeten aangeven die zich op het ogenblik in het geestelijk leven van Nederland manifesteren, dan denk ik dat ik het beste kan uitgaan van een congres dat in maart 1972 in Nijmegen is gehouden onder de titel: ‘Toekomst der religie - religie der toekomst’. Globaal gesproken kon men daar twee heel belangrijke stromingen ontdekken, die in eerste instantie onverzoenbaar met elkaar lijken. De eerste stroming zou men kunnen karakteriseren als de maatschappij-kritische stroming die alle nadruk legt op de verantwoordelijkheid van het christendom t.o.v. de wereld. Het uitgangspunt is hier dat christendom allereerst verantwoordelijkheid meebrengt voor de bevrijding van de mens; dat het christendom inhoudt: solidariteit met armen en verdrukten. Dat de grote boodschap die Jezus heeft gebracht, de komst van het Rijk Gods, ook een opdracht inhoudt voor alle christenen: mee te werken aan een wereld waarin gerechtigheid, vrede, broederlijkheid werkelijk gestalte krijgen. Men is van mening dat de kerken daarin veelal tekort zijn geschoten. Dat de kerken veelal zich hebben geconformeerd aan de machten die in economisch, politiek en maatschappelijk opzicht in de wereld de overhand hadden. En dat ze dan ook haar eigenlijke functie, nl. kerk van de armen te zijn, kerk van de verdrukten te zijn, niet goed heeft vervuld. Ze zoeken aansluiting bij de profetische prediking van het Oude Testament, waarin een van de belangrijkste thema's al is geweest, dat gerechtigheid belangrijker is dan offerande. Ze hebben kritiek op de kerken en ook op de liturgie en de eredienst. Omdat ze menen dat de liturgie en de eredienst dikwijls een soort vluchtplaats geworden zijn waarin mensen een soort troost kunnen vinden, waar ze hun wonden kunnen likken die ze hebben opgelopen in de hardheid van het dagelijks leven; maar waar ze niet gestimuleerd en geïnspireerd worden om daadwerkelijk gerechtigheid te brengen in het maatschappelijk leven. Vandaar dat ze huiverachtig staan tegenover een liturgie die geen concreet engagement in de maatschappij meebrengt. Het is dus duidelijk dat deze groep allereerst samenwerking zoekt met die groepen die dezelfde idealen en doeleinden hebben op politiek en maatschappelijk terrein. Het is ook geen wonder dat zij niet afkerig staan tegenover het gebruik van marxistische inzichten, analyses en methodes in hun maatschappelijke en politieke activiteiten. Daarom is het ook geen wonder dat in een partij als de PPR, de Politieke Partij Radikalen, ook juist veel van deze maatschap- | |
[pagina 124]
| |
pelijk geëngageerde christenen een vooraanstaande plaats innemen, waar ze overigens zonder enige moeite kunnen samenwerken met mensen die vanuit een andere geestelijke achtergrond dezelfde doeleinden nastreven. Het gevolg is dat ze in hun theologie niet zozeer de nadruk leggen op het religieuze maar op de noodzaak maatschappij en kerk beide kritisch te analyseren en aan te duiden waar zij bevrijding van de mens in de weg staan en waar ze de vrijheid van de mens bevorderen. In concreto krijgt deze stroming dikwijls gestalte in de zogenaamde kritische gemeenten in Nederland. Kritische gemeenten zijn groepen van christenen die min of meer aan de rand van de officiële kerk, soms ook geleid door gehuwde priesters, die dus door de bisschop, niet erkend worden, werk maken van dit sociaal engagement van het christendom. De band met de bisschop is niet altijd verbroken; er blijft informeel contact; deze gemeenten bestaan veelal uit katholieken en protestanten. Een beroemd voorbeeld is de kritische gemeente IJmond, die in Beverwijk haar zetel heeft en waarvan werkelijk, kan men wel zeggen, een vernieuwende impuls uitgaat, niet alleen in de zin van hulp aan Vietnam, maar ook in de vorm van concrete bijstand aan gediscrimineerde buitenlandse arbeiders, aan gehandicapte kinderen, aan mensen die ziek zijn. Daar wordt echt op een heel serieuze wijze werk gemaakt van de christelijke gerechtigheid en de christelijke liefde. Met andere woorden: voor deze mensen is het zo, dat voor hen de prediking van het evangelie in deze tijd alleen maar waarde kan hebben, als men zich waar maakt, in werkelijke dienst aan en werkelijke kritiek op de maatschappij, ter bevordering van de emancipatie en de mondigheid van de mensen. Dat is één stroom.
De andere stroming zou men kunnen karakteriseren als een stroming van religieuze renaissance. Die sluit aan bij een veel bredere stroming - die u wel bekend is - van hippies en van Jesus-people. Maar men kan zeggen dat het ook een stroming is die men terugvindt in de kerken zelf. In Amerika is dat heel sterk met de Pinksterbeweging, die daar ook onder de katholieken en ook in de protestantse kerken grote aanhang heeft. Maar ook in Nederland kan men een tendens waarnemen, een stroming die daar aandacht voor vraagt. Het uitgangspunt is dat het religieuze niet, zoals dat door sommigen gedaan is, gereduceerd mag worden tot een projectie van menselijke angst of onmacht. Hun gedachte, hun overtuiging is dat het religieuze een eigen, een onverliesbare dimensie is van het menselijk bestaan. De mens is een ‘animal religiosum’. Het religieuze hoort bij de definitie van het menszijn. Als het ontbreekt, of laten we zeggen, niet tot ontplooiing kan komen, of onderdrukt wordt, dan is er geen volledige ontplooiing van de mens | |
[pagina 125]
| |
mogelijk. En wat ze constateren in onze maatschappij is, dat in feite de religiositeit verdrongen is, dat die taboe geworden is. Er is als het ware geen plaats meer voor in onze maatschappij, waardoor die diepere hang van de mens geen kans meer krijgt. Het is ook een gevolg van de wetenschap die gemanipuleerd wordt - ik probeer hun gedachtengang weer te geven - de wetenschap die gemanipuleerd wordt in dienst van het kapitaal, van techniek en consumptie. Zij vragen aandacht voor het passieve element, of liever misschien nog, voor het receptieve. Ze willen de onderlinge relaties, de openheid van de mensen voor elkaar bevorderen in gesprek, in dialoog, in herkenning, in liefde. Vandaar dat ze in deze stroming ook grote aandacht schenken - dat geldt zowel voor de kerk als daarbuiten - aan groepsdynamica, waarin mensen in groepen bij elkaar komen om door ontmoeting met medemensen zichzelf te vinden. In die orde ligt ook de sensitivity-training, die een grote plaats inneemt in deze beweging. En tenslotte, meer op religieus gebied zou men kunnen zeggen, ligt hier de ontwikkeling van de klinische pastorale training. Daarmee wordt bedoeld dat pastores met een groep proberen samen te zoeken hoe zij op de beste wijze een pastoraal gesprek kunnen leiden, waarbij de andere mens volledig tot zijn recht komt, en hem niet autoritair een leer of opvatting wordt opgelegd. Dat is een erfenis van het oude Nederland, dacht ik, de vrijheid van de mens, die ook hierin nu op een nieuwe wijze gestalte krijgt. Ook op strikt religieus terrein komt dit tot uitdrukking in de behoefte aan een nieuw zoeken naar de mystiek. Men houdt bv. met elkaar gebedspractica; een woord dat wij vroeger niet kenden. Een practicum waar men elkaar zoekt om te leren bidden, omdat men vindt dat bidden een vorm is die we verloren hebben en die toch noodzakelijk is wil de mens als godsdienstig wezen aan zijn trekken komen. Deze groep heeft ook veel gevoel voor het ludieke in het leven, en - dat ligt voor de hand - ook voor de functie van de liturgie. Niet om de mensen beter te maken, niet om de mensen te inspireren tot acties, zoals die andere groep, maar liturgie gewoon als viering met elkaar om bevrijd te worden en daarmee ruimte en openheid te krijgen voor de grote dingen waar het om gaat: God, de medemens, de oneindigheid enz. Men kan van deze mensen ook zeggen dat zij - het is trouwens een algemene tendens in Nederland op 't ogenblik die zeer verheugend is, dacht ik - nog een taboe willen doorbreken, een taboe dat onze maatschappij sinds vijftig jaar beheerst, dat is het taboe van de dood. Er is in Nederland op het ogenblik uitermate grote belangstelling voor het mysterie hoe de mens zijn leven op een waardige wijze kan beeindigen door op menswaardige wijze te sterven. En er is ook een grote | |
[pagina 126]
| |
aandacht bij pastores, maar ook bij artsen en verpleegkundigen, om zich te verdiepen in de begeleiding van stervenden. Er is nog met zo lang geleden, in het voorjaar, een congres gehouden voor medici en medische studenten, door de medische studenten in Nijmegen belegd, dat tot onderwerp had: ‘Begeleiding van stervenden’. Het was op een zaterdag en de aanvraag was zo groot, dat de schouwburg, die toch 1500 mensen kan bevatten, tweemaal te klein was. Er waren 3000 aanvragen; daaraan ziet men hoeveel belangstelling er voor dit thema bestaat.
Als ik nu nog even doorga over het congres: ‘Toekomst der religie - religie der toekomst’: we zouden geen theologen zijn als de theologen daar aanwezig, niet hadden geprobeerd de twee stromingen waarover ik het had, met elkaar te verzoenen en ze op elkaar te betrekken. Ik dacht ook dat dat vanuit het christendom mogelijk was. Schillebeeckx en Vergote hebben daar o.a. gesproken. Ze hebben geprobeerd duidelijk te maken dat het eigenlijke uitgangspunt voor de mens toch inderdaad is dat hij bij zichzelf komt en zo bij de ander komt en dan ruimte vindt voor het religieuze en voor de ontmoeting met God. Maar ook dat het christendom juist als godsdienst van de mensgeworden zoon van God, van de humaniteit, ook inhoudt - en dat kan ook met recht gezegd worden vanuit het Oude Testament en de profeten - dat men verantwoordelijk is voor gerechtigheid, vrede, liefde, bevrijding van mensen. En dat daarom de juiste verhouding van deze twee stromingen niet is dat zij elkaar uitsluiten, maar dat het ene, de mystiek, de bron is waaruit de maatschappelijke activiteit gevoed kan en moet worden. Hiermee heb ik langs twee wegen geprobeerd u enig inzicht te geven in de geestelijke ontwikkeling in Nederland.
Ik mag misschien nog één punt aanraken om u te laten zien, dat men niet met een mono-causale verklaring klaar kan komen. Er is niet als het ware één kader waarin je deze ontwikkeling kunt vatten. Ik heb er nu twee aangegeven; ik wil nog een derde noemen. En dat is het thema van de polarisatie en de onverschilligheid die nauw met elkaar samenhangen. Mijn collega Thurlings, socioloog in Nijmegen, heeft een bekend en zeer verhelderend boek geschreven, getiteld De wankele zuil , waarin hij het verschijnsel van de verzuiling en de ontzuiling in Nederland tracht te verklaren en te verhelderen. U kent wel het zuilenverschijnsel in Nederland, waardoor vanuit een godsdienstige overtuiging en later zelfs ook vanuit een socialistische overtuiging, het leven vanaf geboorte tot dood, vanaf de kerk tot en met de school en tot en | |
[pagina 127]
| |
met de vakbeweging in verschillende zuilen is opgedeeld. Dat is het verschijnsel van de verzuiling. Nu doet zich het merkwaardige verschijnsel voor dat wij in een ontzuilingsproces zijn terechtgekomen. Ik wil daar nu verder niet op ingaan, alleen het probleem aanduiden, omdat het misschien voor u interessant is er kennis van te nemen. Wat we nu op het ogenblik zien in het kader van deze ontzuiling, is dat we twee fronten krijgen, het verschijnsel dus van de polarisatie. Er is een front naar rechts, ook in het geestelijk leven, dat aan roomskatholieke zijde vertegenwoordigd wordt door een beweging als ‘Confrontatie’, die een eigen blad uitgeeft; door de ‘Sint Willibrordstichting’ van pater Kotte, die een hoop van zich heeft doen spreken, die ook zelfs van plan is een eigen rooms-katholieke - hij vindt nl. de KRO niet rooms-katholiek meer - omroep te stichten. En aan protestantse zijde vindt men hetzelfde verschijnsel in de beweging van de verontrusten. Deze hebben een manifest uitgegeven, waarin ze hun verontrusting uitspreken over de ontwikkeling in de kerken en vooral de ontwikkeling naar een vervlakking, een horizontalizering, waardoor er geen ruimte meer is voor de verticale lijn - van de mens naar God - waardoor men ook afbreuk doet aan de oude belijdenisgeschriften van de Hervormde Kerk en van de Gereformeerde kerken. Deze beweging heeft een spreekbuis gevonden in - wat pater Kotte nog niet gelukt is, maar wat Ds. Glashouwer wel gelukt is - de Evangelische Omroep. Men streeft ook naar een christelijk dagblad.
Als ik nu eerst eens bij de katholieken blijf: daar wordt sterke nadruk gelegd op het gezag. Het gezag van Rome, gezag van de bisschop. Deze beweging wijst dan ook het beleid van de Nederlandse bisschoppen af, in het algemeen. Het beleid van de bisschoppen wordt niet straf genoeg geacht. Er komen geen duidelijke richtlijnen, er wordt geen duidelijk beleid gevoerd. Deze katholieken zijn zeer verheugd over en hebben ook duidelijk inspraak gehad en invloed uitgeoefend bij de benoeming van de bisschop van Rotterdam en de bisschop van Roermond; daarover bestaat geen twijfel. Vooral de bisschop van Roermond heeft een andere opvatting van het bisschopsambt en wil veel strakkere lijnen trekken. Op het ogenblik bevindt men zich zelfs in Limburg op het hoogtepunt van een crisis, omdat de bisschop op een noodkreet van studenten een onvoorwaardelijk ja op hemzelf en daarmee op de kerk van Roermond eist. En daarmee de Dekens voor een onmogelijke keuze stelt. Dat is één element: het gezag. Men kan zeggen: gezag zit ook bij de protestanten, maar dan meer in de orde van het gezag van de Schrift, het gezag van de belijdenisgeschriften. Daaraan mag men geen afbreuk doen, de letter van de formulering moet gehand- | |
[pagina 128]
| |
haafd blijven. Als men daarvan afwijkt, dan is het gevaarlijk, ook voor de inhoud, zegt men.
Een tweede punt is de onveranderlijkheid. De Kerk en de Kerken met hun structuren, hun liturgie, hun dogma, hun belijdenis, moeten blijven zoals ze altijd geweest zijn.
Het derde punt is de grote aandacht voor en de nadruk op het ambt. En de zondebok in de kerk van Nederland is, als ik het zo populair mag zeggen, vooral het Pastoraal Concilie dat heeft plaatsgehad van 1968 tot 1970. Het was grotendeels samengesteld uit leken; die hebben daar spontaan gesproken en dat achtte men uit de boze. De priesters en de bisschoppen moeten zeggen hoe het is en dan hebben gelovigen zich daaraan te houden. Ik chargeer een beetje, maar toch komt het hier praktisch op neer. Bij ons in de katholieke kerk leggen zij de nadruk op de latijnse liturgie, aan protestantse zijde op de onversneden prediking van het Woord Gods. Hun oriëntatie is naar het verleden toe; dat is wel duidelijk. Wat ze zoeken is, zou men kunnen zeggen, veiligheid. Er zijn ook nog theorieën over, dat deze groepen zich aaneensluiten, verontrusten en Confrontatie, uit een soort gevoel van geestelijke onterving. Datgene waar ze vroeger uit geleefd hebben is hun uit de handen geslagen door de vernieuwing sinds het Vaticaans Concilie en daarom voelen ze zich geestelijk onterfd. Vandaar dus de behoefte om zich als het ware aaneen te sluiten. Dat is de ene kant.
Daarnaast staat dan extreem de linkse groepering die op het kerkelijkgeestelijk terrein gestalte heeft gekregen o.a. in de groep ‘Septuagint’, een beweging - vooral van priesters en predikanten, maar ook sommige leken - die zich ten doel stelt om binnen de kerken die kritische functie te vervullen waarover ik gesproken heb toen ik het over die maatschappij-kritische stroming had. Verder is er dan ook de studentenecclesia in Amsterdam, ofschoon daar de nadruk toch meer ligt op de geestelijke bevrijding en minder op de maatschappelijke en politieke kant. Een mooi voorbeeld is de kritische gemeente IJmond, die ik al genoemd heb. Het is een beweging waarin ook de liturgie nog wel degelijk centraal staat, maar die toch meent dat allerlei bindingen en onvrijheden doorbroken moeten worden, zoals bv. de wet van het celibaat. Ze hebben een priester die is aangebleven ofschoon hij getrouwd is en tegen de uitdrukkelijke wil van de bisschop in. Ze hebben het toch gedaan. Ze menen dat het hun taak is om de onvrijheid in de kerk te bestrijden en aan te pakken. Wat is hun achtergrond, hun ideële motivering? Men zou kunnen zeggen: mondigheid van de mens. | |
[pagina 129]
| |
Dat is een van hun idealen die voorop staan. Ieder mens tot verantwoordelijkheid brengen en onze verantwoordelijkheid waar maken voor de wereld, eventueel met de meest effectieve middelen, zonodig ook de marxistische methoden. Bij hen ligt de nadruk niet zozeer op de Wereldkerk, zoals bij de Confrontatiegroep die altijd contact met Rome houdt, ook een sterke invloed op Rome uitoefent, vaak tegen de Nederlandse bisschoppen in. De nadruk bij de andere beweging ligt veel meer op de lokale groepen. We moeten het hier en nu, op deze plaats, waar maken. Verder geven zij wat de liturgie betreft grote ruimte aan het experiment. De zogenaamde open communie is voor hen geen probleem. Ieder die van goede wil is, die zich thuis voelt, kan participeren in de liturgische plechtigheden.
Ze zijn sterk oecumenisch gezind, dat is wel duidelijk. Er is een centrifugale tendens, terwijl de andere groep centripetaal is. Ze leggen veel meer de nadruk op persoonlijke roeping, persoonlijk charisma dat aan iedere christen is gegeven. Ik dacht dat ik daarmee een belangrijk punt heb aangeroerd in het geestelijk leven van Nederland op het ogenblik.
Ik moet er nog een aan toevoegen dat hier onmiddellijk uit volgt, dat ermee verbonden is, ik heb het al genoemd: de onverschilligheid. Het is namelijk zo dat tussen deze extremen die het meest van zich laten horen, die ook het meest in de publiciteitsmedia aan bod komen, de bisschoppen en de meerderheid van de priesters en gelovigen, en de protestantse gelovigen met hun predikanten een middenpositie innemen. Maar voor veel gewone mensen is het zo dat ze door de vernieuwingen die ze niet bij konden houden, die te snel zijn gegaan, ook door het Pastoraal Concilie, iets van de geestelijke onterving ervaren waarover ik gesproken heb. Bovendien is de pastorale begeleiding in de snelle ontwikkeling niet op peil gebleven, heeft het niet bij kunnen houden. Het gevolg is dat veel katholieken en protestanten zich enerzijds ergeren aan de onvrede, de ruzie en het geharrewar en daardoor geneigd zijn er zich van af te wenden. Aan de andere kant voelen ze zich in zekere zin overvraagd. Als men tegenwoordig in de kerk komt, wordt veel meer van de mensen gevraagd dan vroeger. De consumptieve houding in de liturgie is in de nieuwe liturgie eigenlijk niet meer mogelijk. Men moet actief participeren. En vooral als dat dan te sterk beklemtoond is in deze groepen, dan schrikken de mensen daar eigenlijk voor terug, dan worden ze eerder afgestoten van de kerk dan dat ze er naar toe worden getrokken. Een gevolg daarvan is dat er een grote mate van | |
[pagina 130]
| |
onverschilligheid is ontstaan, waardoor het kerkelijk leven in andere opzichten, vooral wat kerkbezoek betreft, een duidelijke teruggang vertoont. Daardoor kan men spreken van een werkelijke crisis, ook in het kerkelijk leven. Ik wil u dat nog met één voorbeeld toelichten door de cijfers te noemen van het kerkbezoek bij de zondagsmis, dus alleen voor de roomskatholieken, in zeven jaar, vanaf 1966 tot 1972. In januari 1966 bezocht 64% van de roomskatholieken de zondagsmis, in 1968 58%, in 1969 51%, in 1970 47% en in 1972 volgens de voorlopige raming 40%. U ziet het: in zes jaar van 64% tot 40% gezakt. Nu moet ik er wel bij vermelden dat juist dat recept van vrijheid, van autonomie, er wel toe geleid heeft dat men ook onder de katholieken de zondagsplicht niet meer zo legalistisch en wettisch opvat als vroeger. Dat betekent dus dat er veel meer mensen zijn die intermitterend naar de kerk gaan. In dat getal zijn dus ook telkens anderen aanwezig, waardoor men het totaalcijfer van mensen die regelmatig de mis bezoeken toch wel op een 55% zou moeten stellen. Dat moeten we erin verdisconteren. Daarnaast is er - en dat vind ik heel belangrijk, dat hebt u wel uit de hele voordracht begrepen - een veel groter engagement van de kerken op wereldlijk, politiek en maatschappelijk terrein, als ooit te voren. Een veel groter verantwoordelijkheid en solidariteit met de mensen in nood, met armen en verdrukten. Mag ik het voorlopig hierbij laten? In de discussie wil ik graag vragen beantwoorden en wat onduidelijk is gebleven, nader toelichten. |
|