Colloquium Neerlandicum 2 (1964)
(1966)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdVerslag van het tweede colloquium van hoogleraren en lectoren in de nederlandistiek aan buitenlandse universiteiten
[pagina 101]
| |
Verslag van de discussie op de vierde Werkvergadering met als
centraal thema:
| |
[pagina 102]
| |
ministerie bereid meer beurzen te verstrekken, vooral voor de Utrechtse cursus? Er bestaat geen beurs voor Denen, wèl voor Noren. Berust dit op een cultureel verdrag? Mej. Mr. E. Talsma (Min. O.K. en W.) antwoordt dat O.K. en W. een aantal beurzen ter beschikking stelt, ook voor de Utrechtse cursus. Meestal geschiedt dit op basis van wederkerigheid. Met Noorwegen bestaat er een cultureel verdrag, volgens hetwelk er wederzijds twee beurzen worden verstrekt. Een cultureel verdrag is evenwel geen voorwaarde voor een uitwisseling van beurzen, al is de richtlijn wel de reciprociteit. Als dit met Denemarken niet gebeurt, ligt dat dus niet alleen aan de Nederlandse autoriteiten. Het aantal beurzen is uitgebreid, vooral voor Frankrijk omdat de cursus in hoofdzaak voor Franstaligen bedoeld is. Maar ook voor Duitsland zijn er een aantal beurzen beschikbaar. Ook zijn ze verhoogd in verband met de stijging van het levensonderhoud. Mej. de Vries: Wordt niet in overweging genomen die cursus behalve voor Franstaligen ook voor Engelstaligen, meen ik, op te zetten? Prof. Dr. P. Minderaa (voorh. Leiden) oppert de mogelijkheid om de Utrechtse cursus voor Franstaligen uit te breiden met een parallelcursus voor Engelstaligen. Ook noemt hij de beide algemeen-culturele cursussen voor Belgische leraren, hoofdonderwijzers en onderwijzers die te Amsterdam in het Nederlands worden gegeven. Mej. Talsma: Aan de cursus te Utrecht kunnen ook niet-Franstaligen deelnemen en dat gebeurt ook wel.Ga naar voetnoot* De uitleg wordt meestal in het Frans gegeven. Voorzover ik weet is niet in overweging een taalcursus met Engels als voertaal te organiseren. Voorts vindt er ook te Utrecht een algemeen culturele cursus met Engels als voertaal ‘Europe and the Netherlands’ plaats.Ga naar voetnoot** Daarnaast bestaan er vakcursussen in het Engels over internationaal recht, kernfysica, oceanografie enz. De Voorzitter merkt op, dat het Eerste Colloquium de nadruk heeft | |
[pagina 103]
| |
gelegd op de behoefte aan een Nederlandstalige cursus en dat is een kwestie die niet alleen Nederland, maar ook België aangaat. Hoe staat het daar eigenlijk? Prof. Minderaa: Tot nu toe is er alleen een cursus in Nederland geweest voor Belgische leraren en onderwijzers en in België voor Nederlandse leraren en onderwijzers. Maar die is dus veel minder omvattend dan de cursus, waarom in resolutie 15 gevraagd wordt. Deze zou voor studenten uit allerlei landen, die al Nederlands verstaan, moeten dienen. Het zou prachtig zijn als Nederland en België zo'n cursus op groter schaal konden organiseren. Wat er nu gebeurt is bijzonder aardig, maar van beperkte opzet. Drs. J.H. Meter (Napels) deelt mee, dat tijdens de vergadering van Nederlandse lectoren in Italië te Rome de wenselijkheid van een Nederlandse cursus in België naar voren is gekomen. Wij hebben gedacht aan Gent, Brugge of een andere Vlaamse stad, 1o omdat Vlaanderen geheel onbekend blijkt bij onze studenten, 2o daar het Belgisch-Italiaans Cultureel Verdrag in wederzijdse cursussen voorziet. Er is echter in België alleen een Franse cursus voor Italianen. Zou het niet mogelijk zijn, dat naast deze Franse ook een Nederlandse cursus werd ingesteld, eventueel met een andere voertaal dan die te Utrecht? Dr. V.E.J.M. Claes (voorh. Aarhus; Lund en Gotenburg) noemt de mogelijkheid van een taallaboratorische cursus, waarbij men onafhankelijk is van des studenten eigen taal. In Nederland heeft men geëxperimenteerd met conversatie tussen inheemsen en cursisten. Mej. de Vries brengt naar voren, dat de cursisten al wat op de hoogte zijn van het Nederlands en legt er de nadruk op dat er dus behoefte is aan een cursus voor gevorderden met Nederlands als voertaal, afwisselend in Nederland en in België. De Heer J. Holmes (Delta) spreekt vanuit zijn ervaring als docent aan de cursus ‘Europe and the Netherlands’. Deze cursus wordt in het Engels gehouden om studenten te bereiken die niets over Nederland weten, b.v. Amerikanen. Het is een nuttige cursus. Alleen vinden de studenten, dat er te veel over Europa en te weinig over Nederland wordt gesproken. Dit is het gevolg van een minderwaardigheidscomplex aangaande de eigen cultuur, dat men vooral in Nederland, minder in Vlaanderen aantreft. Altijd heeft men de neiging slechts iets over de Nederlandse cultuur te zeggen in Europees kader. Dit is een onderschatting van de Nederlandse cultuur als zodanig. Het is wederom een typische uiting van genoemd complex, dat men niet inziet, dat hiernaast een Nederlandstalige cursus nodig is. Zeker, er zijn uitstekende vakcursussen door deskundigen gegeven, doch alle in het Engels. Wat ligt echter meer voor de hand dan dat er een Nederlands- | |
[pagina 104]
| |
talige cursus zou zijn voor gevorderden, voor de studenten van al deze docenten. Dat lijkt mij als buitenlander de meest logische zaak van de wereld. Deze mensen willen een paar weken in Nederland en België doorbrengen en kennis maken met de docenten in het Nederlands en met Nederlandse families en ze willen dit beleven in de taal, die zij aan een buitenlandse universiteit studeren. Zulke cursussen vindt men wel in landen met minder verbreide talen dan het Nederlands, b.v. in de Scandinavische landen en deze trekken ook studenten. Dat zouden ze hier dus ook doen. Mevr. Drs. M.H. Eliassen-de Kat (Oslo) meent dat de volkshogeschool in Bergen als uitgangspunt gekozen kan worden; de cursus aldaar moet dan op universitair peil gebracht worden. Dr. L. Delfos (Göttingen) stelt voor studenten in groepjes naar Nederland te sturen. De wens moet uitgaan naar meer studiebeurzen voor studenten in het Nederlands, niet zozeer voor buitenlanders in het algemeen. Mej. Talsma: De uitwisseling met de ‘Deutsche Akademische Austauschdienst’ is principieel niet tot bepaalde vakken beperkt. In de praktijk is het wel zo, dat voor de Duitse beurzen de meeste belangstelling bestaat bij de Nederlandse germanisten. Dat is echter geen beperking van de zijde der overheid. En ik meen ook niet, dat wij naar zo'n beperking toe moeten. De belangstelling van Duitse zijde is echter niet zo overweldigend, dat daarvoor meer beurzen ter beschikking gesteld zouden moeten worden. Ze worden soms niet eens alle opgenomen. De Voorzitter vreest dat deze beurzen te weinig bekend zijn. Ook daarom zijn er te weinig aanvragen. Spreker heeft twee jaar geleden een reis gemaakt langs 41 Amerikaanse universiteiten. Een 20-tal collega's heeft hem gezegd, dat zij graag een zomercursus in Nederland of België zouden zien; doch in het Nederlands. En wel ging het daar om mensen die geen beurs hadden, maar op eigen kosten wilden komen. Het is betreurenswaardig, dat dat niet mogelijk is. Mej. Talsma zal dit voorstel doorgeven en met de organisatoren zien, of daar iets aan gedaan kan worden. Prof. Dr. E.H. Kossmann (Londen) vraagt of het mogelijk is, dat het ministerie, wat de toekenning van de beurzen betreft, iets meer buigzaamheid aan de dag legt. In Londen is de situatie zo, dat er 4 beurzen voor Nederland beschikbaar zijn in verband met de 4 beurzen die de British Council voor Nederland verleent. Als voorzitter van de betreffende commissie is het spreker bekend, dat er sommige jaren weinig geschikte kandidaten zijn. Men kent de beurzen dan maar toe aan schilders of musici, die in Nederland willen studeren. Andere jaren zijn er verscheidene belangrijke aanvragen van neerlandisten of historici, die voor een | |
[pagina 105]
| |
bepaald onderzoek naar Nederland willen. Maar dan is er soms geen geld beschikbaar. Is het mogelijk buiten het vaste aantal beurzen in een bepaald jaar een extra bedrag toe te staan? Mej. Talsma antwoordt, dat de begroting steeds anderhalf jaar van te voren moet worden ingediend. Slechts in zeer dringende gevallen kan er iets extra's gedaan worden. Maar het ene jaar 2 en het andere jaar 5 beurzen, dat zit er niet in. Overigens heeft de British Council weliswaar dit jaar 4 beurzen ter beschikking gesteld, doch voordien steeds 2. Nederland gaf dus meer aan Engeland dan omgekeerd. Lic. J.L. de Meester (Freiburg i. Br.) valt Dr. Claes bij en stelt voor een snelcursus met moderne methoden in te stellen, beurtelings te houden aan een Nederlandse- en een Vlaamse universiteit. Lectoren in Duitsland worden geremd door het lage tempo van de beginnelingencursussen. Als het in Nederland sneller gaat, kunnen de studenten aan hun eigen universiteiten op hoger peil staande cursussen volgen. In Freiburg studeren per semester een 20 studenten Nederlands. Het aantal, dat Zweeds studeert is aanmerkelijk groter. Veel Duitse studenten gaan eerst naar Zweden om vervolgens bij een Zweedse lector in Duitsland verder te studeren. Overigens begint de academische vakantie in Duitsland pas 1 augustus. Alle cursussen in Nederland waren dit jaar in juli, wat voor de Duitsers van onwaarde is. De Voorzitter: de maand augustus is de enige, waarin men studenten uit alle landen kan bijeen brengen. Hij verzoekt Mej. de Vries een ontwerpresolutie op te stellen. Mej. de Vries stelt voor een resolutie op te stellen waarin de wens naar een Nederlandstalige cursus wordt uitgesproken, beurtelings te houden in België en Nederland, liefst in de maand augustus. Zij is in twijfel, of het Colloquium een cursus wenst voor beginnelingen of voor gevorderden. De Voorzitter bepleit met kracht een cursus voor gevorderden, mensen die al behoorlijk Nederlands geleerd hebben, zodat zij de lezingen over Nederlandse taal, literatuur en cultuur goed kunnen volgen. Zijn Amerikaanse collega's hebben hem gezegd: als wij Frans willen leren, dan gaan wij naar Frankrijk, als wij naar Nederland komen, dan willen wij Nederlands horen. De Heer Holmes stelt voor: twee cursussen, één taalcursus voor beginnelingen en één meer algemene voor gevorderden over Nederlandse cultuur. Intussen heeft de daartoe benoemde Commissie de redactie van de ontwerp-resoluties beëindigd. Zij voegt zich bij de vergadering en Prof. Dr. W. Thys (Rijsel) verzoekt Drs. F.P. Thomassen (Nuffic) ze één voor één voor te lezen. Na de voorlezing van elke ontwerp-resolutie brengt de Voorzitter deze in stemming. Alle worden in de voorgestelde vorm aangenomen. | |
[pagina 106]
| |
Slechts over de eerste resolutie ontstaat het volgend verschil van mening: Prof. Kossmann stelt voor aan de woorden ‘het onderwijs in de neerlandistiek’ toe te voegen ‘en in de Nederlandse geschiedenis’. Prof. Thys ondersteunt dit voorstel. Prof. Dr. J.L. Pauwels (Leuven) verklaart zich ertegen. Het is toch al moeilijk taal- en letterkunde onder één hoedje te vangen. Wij zouden hiermee te veel hooi op onze vork nemen. In de bestaande Belgische en Nederlandse Centra voor Neerlandistiek zijn taal- en letterkunde zelfs gescheiden. De letterkunde is daar niet vertegenwoordigd. Anders zouden wij ons daarbij kunnen aansluiten. Dat zal nu al moeilijk genoeg zijn. De historici zelf zeggen: er bestaat geen algemene geschiedenis. Welk soort geschiedenis moeten wij er dan bij betrekken, middeleeuwse, moderne, contemporaine? We zouden ons op een gevaarlijk terrein begeven. Prof. Thys: We moeten onderscheiden tussen de verhouding neerlandistiek en Nederlandse geschiedenis in binnen- en buitenland. De Nederlandse geschiedenis die daar onderwezen wordt, staat veel dichter bij de opdracht, die wij er hebben, al betreft deze dan ook meestal de Nederlandse taal en letterkunde. Prof. Kossmann: Het gaat hier om een organisatorische en in het geheel niet om een academisch-methodologische kwestie. Het gaat erom dat de Nederlandse en Belgische regeringen de cultuurpropaganda willen coördineren. Ik zie totaal niet in, waarom men daar de Nederlandse geschiedenis om academische redenen zou moeten uitsluiten. Zij hoort er op natuurlijke wijze bij, zodat wij goed zouden doen ze er met nadruk bij te vermelden. Prof. Thys verzoekt Drs. Thomassen de resolutie met de toevoeging voor te lezen. Prof. Pauwels oppert de mogelijkheid de Nederlandse geschiedenis stilzwijgend bij de neerlandistiek te betrekken. Prof. Kossmann: Tot de Nederlandse geschiedenis behoren ook de economische, de sociale en politieke geschiedenis. Daarvoor heeft men vakhistorici nodig en niet neerlandisten die ook wat geschiedenis doceren. Ik voorzie, dat anders in de op te richten adviescommissie geen enkele historicus zitting krijgt. Er wordt voorgesteld aan ‘neerlandistiek’ toe te voegen ‘in de ruimste zin van het woord’, of ‘Nederlandse geschiedenis’ te vervangen door ‘Nederlandse beschavingsgeschiedenis’ of ‘en culturele achtergronden’. Prof. Kossmann wijst deze compromisvoorstellen af. De Voorzitter gaat tot stemming over, 20 deelnemers spreken zich uit vóór, 19 tegen de door Prof. Kossmann gewenste toevoeging. Drs. J.Z. Uys (voorh. Natal) merkt op, dat z.i. alleen de buitenlandse docenten stemrecht hebben. | |
[pagina 107]
| |
Prof. Thys sluit zich bij deze opvatting aan. Er wordt overgestemd. Nu blijken 17 stemmen vóór, 18 tegen de toevoeging, zodat zij hiermee is afgewezen. | |
Onderschrift van de werkcommissieDaar dit debat in het laatste kwartier van de laatste Werkvergadering in een wat haastige sfeer verliep en de colloquenten totaal onvoorbereid op het lijf viel, behaalde, tot grote bevreemding van de Werkcommissie, bij de stemming hierover, Prof. Kossmanns ‘tegenpartij’ een zij het zeer geringe meerderheid. De Werkcommissie heeft zich tot nu toe zonder de minste aarzeling op Collega Kossmanns standpunt gesteld. In de Verenigde Staten en andere landen pleegt men het begrip neerlandistiek, of ten minste de overeenkomstige term ‘Netherlandic Studies’, zeer ruim te nemen. Men verstaat er vrijwel alles onder wat met Nederlandse wetenschap te maken heeft. Zo geeft Collega Lagerwey (Grand Rapids, Michigan) in zijn Guide to Netherlandic Studies behalve over onze taal- en letterkunde ook bibliografisch materiaal over Nederlandse cultuurgeschiedenis, kunst, land- en volkenkunde, economie (landbouw, handel, industrie) enz. Zo ruim zou de Werkcommissie haar gebied van werkzaamheid niet willen kiezen. Doch waar aan Nederlandse en Belgische universiteiten de studie niet alleen van de cultuurgeschiedenis der lage landen, doch ook die van de geschiedenis als zodanig, steeds ten nauwste met de studie van hun taal en literatuur is verbonden geweest, daar menen wij, dat bij de representatie van het Nederlands in het buitenland niet alleen de Nederlandse cultuurgeschiedenis, die b.v. de Professoren Bax en Van Alphen in Zuid-Afrika vertegenwoordigen, doch ook de Nederlandse politieke geschiedenis niet gemist kan worden. Op de term neerlandistiek op zich zelf komt het ons niet zozeer aan; doch het zou naar onze eenstemmige en vaste overtuiging - om het zacht te zeggen - niet van een juist beleid getuigen, bij het toch al zeer geringe aantal Nederlandse leerstoelen in het buitenland (twee in Engeland, één in Frankrijk, twee in de Verenigde Staten en waarschijnlijk binnenkort twee in Duitsland), de voormalige leerstoel van Geyl en Renier van ons werkgebied en onze organisatie uit te sluiten. De Werkcommissie stelt zich dus voor deze zaak op het volgend colloquium nogmaals aan de orde te stellen en veroorlooft zich voorlopig het resultaat van de gehouden stemming, die h.i. op een volkomen onvoldoende meningsvorming berustte, niet als een wens van de meerderheid tot wijziging van haar beleid in dit opzicht, doch als dat van een min of meer academisch debat over de inhoud van de term ‘neerlandistiek’ als zodanig te beschouwen. |
|