dente die
Nederlands met Italiaans combineert, bezig met een vergelijkende karakteristiek
van Guarini's Pastor Fido met Hoofts Granida, als vierdejaars opstel. Ongeacht de resultaten, die nog afgewacht
moeten worden, is zoiets een nuttige oefening, zowel voor de studente zelf als
voor de docenten aan beide zijden die erop toezien.
Op taalkundig gebied schreef een student enkele jaren geleden als vierdejaars
opstel een studie over het binnendringen van het woord zich in
het Nederlands, waarbij correspondentie met de redactie van het Nederl. Wdb. in
Leiden hem aan nieuw materiaal hielp. Het onderwerp ging hem zo interesseren dat
hij het als Master of Arts-studie uitbreidde tot de persoonlijke pronomina
eindigend op -k, als mik, dik, sik, euch, in
de germaanse talen in het algemeen. Voor de voltooiing van die thesis studeerde
hij een jaar in Utrecht en een jaar in Duitsland.
Een M.A.-studente van enkele jaren geleden bestudeerde de Nederlandse
Shakepeare-vertalingen na 1860, deels gedurende een jaar studie te Leiden, en
een Australische student ging het gebruik na, dat Mevrouw Bosboom-Toussaint voor
haar Leycester-cyclus van Engelse bronnen maakte. Een Nederlander in Melbourne
schreef over de Franse en de vertaalde Chinese poëzie (Waley) die Slauerhoff in
verschillende fasen van zijn werkzaamheid geboeid had. Al dit werk komt uit
combinatiestudies voort, achtereenvolgens met Italiaans, met Duits, met Engels
en met Frans.
Ik wil er ook op wijzen dat het een Amerikaanse was (Dr. R. Colie) die, nadat
generaties van Nederlanders over Constantijn Huygens geschreven hadden, er voor
het eerst op wees dat diens Printen niet direct op
Theophrastus teruggaan maar een zeer belangwekkende Engelse achtergrond hebben.
En welke bezwaren men ook tegen details in haar boek moge hebben, vooral in de
vertaling van aanhalingen uit Huygens' poëzie, we moeten ook heel dankbaar zijn
voor het nieuwe licht dat zij op Daghwerck liet vallen.
Wie ook moge twijfelen aan de betekenis van een academische studie in het
Nederlands, het zijn niet de studenten zelf. We moeten wèl beseffen dat de
Nederlandse literatuur gestalten heeft opgeleverd die geheel eigen zijn en ook
voor tamelijk welbelezen buitenlanders iets volkomen nieuws vertegenwoordigen.
Hoe verrast kunnen studenten die alleen Engelse literatuur kennen, zijn over
figuren als Henriëtte Roland Holst en Marsman, Gezelle en Willem Elsschot.
Uitroepen als ‘zoiets kenden we totaal niet’ en ‘als hij in het Engels gedicht
had, zou hij nu een wereldnaam hebben’ bewijzen dat. De lectuur van Herman
Gorters sensitieve verzen is van uitnemend belang voor hen die colleges hebben
gevolgd over Duitse expressionistische lyriek. Ik zou zo voort kunnen