Colloquium Neerlandicum 2 (1964)
(1966)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdVerslag van het tweede colloquium van hoogleraren en lectoren in de nederlandistiek aan buitenlandse universiteiten
[pagina 13]
| |
Toespraak van Minister Prof. Mr. H. FayatMijnheer de Voorzitter, Dames en Heren,
Ik zou in herinnering willen brengen een paar van de uitdrukkingen, die U, Meneer de Voorzitter, zoëven hebt gebruikt. U hebt van een roeping gesproken en van enthousiasme, van geestdrift. Dit zijn, geloof ik, de gepaste uitdrukkingen die gebruikt worden bij de opening van een vergadering als deze. Zeker is het een roeping die men moet voelen om het Nederlands beter te doen kennen, om het te doceren aan buitenlandse universiteiten. En daartoe is ook geestdrift nodig en het verheugt mij, dat U hebt kunnen betuigen, dat die geestdrift er was en dat elkeen van U, Dames en Heren, zich bewust was van de roeping die voor U is weggelegd. Dat dit werkelijk zo is, blijkt reeds uit het getal van degenen, die de oproep van de Werkcommissie hebben beantwoord. En dat dit getal nu meer dan verdubbeld is en dat ook het aantal landen, waar het Nederlands nu aan universiteiten gedoceerd wordt, óók meer dan verdubbeld is sedert het eerste colloquium van 1961, spreekt daarvoor meer dan elke verdere interpretatie die wij daaraan zouden kunnen geven. Ik zou, Meneer de Voorzitter, met Uw toelating, nog een ander woord in het debat willen brengen en dat is de overtuiging. Ik geloof, dat neerlandisten aan buitenlandse universiteiten de overtuiging moeten hebben, dat zij werkelijk iets doen dat een betekenis en een belangrijke zin heeft in het raam van de gehele studie van de Germaanse talen. Ik las in Uw inleiding, Meneer de Voorzitter, dat het het doel moest zijn van een vereniging als deze, of van het geheel van de neerlandisten, dat in al de universiteiten waar er een afdeling Germaanse talen is, er ook een cursus zal zijn waar het Nederlands gedoceerd wordt en dat is op zichzelf iets dat een onvermijdelijke uitkomst moet geacht worden. Daartoe dient overigens ook een zekere overtuiging dat het zo moet zijn, omdat het Nederlands onder de Germaanse talen niet de belangrijkste is, maar zeker één van de belangrijkste. Wij hoeven er maar aan te denken, dat | |
[pagina 14]
| |
het Nederlands nu de taal is van 18 miljoen bewoners van Europa en dat onder de Germaanse talen, in vergelijking met andere, dit een zeer belangrijk cijfer is. De Nederlands sprekenden in Europa zijn nu even talrijk als al degenen die Scandinavische talen spreken in Europa te zamen. Maar, er is nog meer, natuurlijk, dat ons aanzet om het Nederlands beter te laten kennen naar buiten. Wij hoeven maar in herinnering te brengen de betekenis van het Nederlands en van de Nederlandse taalgemeenschap in de geschiedenis, in de kunst en in het Europa van heden en van morgen, om te begrijpen, dat wij rond het Nederlands toch een zekere belangstelling kunnen wekken indien wij onze inspanningen daartoe goed coördineren. Ik wil alleen maar herinneren aan het belang, dat de Nederlandse taalgemeenschap in de geschiedenis heeft gehad. Ik zie met genoegen, dat er hier een docent is uit Japan. Het is een feit, dat misschien niet zo algemeen bekend is, maar er zijn meer dan twee eeuwen geweest in de moderne geschiedenis, waarin het Nederlands de enige Europese taal was, die in Japan bekend was. Er zijn veel van deze voorbeelden, die als het ware aanrakingspunten zijn, waardoor de belangstelling voor het Nederlands kan gewekt worden en waardoor dan ook de lust ontstaat bij vreemdelingen, om beter kennis te maken met het Nederlands. Het heeft mij getroffen, dat een man als Charles McKew Parr, die onlangs - het is in Amerika - een boek gewijd heeft aan Van Linschoten,Ga naar voetnoot* die hij de Nederlandse Marco Polo noemt, dat die man, in de ouderdom van 70 jaar, zich de moeite heeft getroost om Nederlands te leren, omdat hij beter kennis wou maken met het onderwerp, met het leven van Van Linschoten, dat hij wilde beschrijven. Zodoende, Dames en Heren, meen ik, dat wij niet alleen van roeping en geestdrift mogen spreken, maar dat er ook zoveel voorbeelden zijn en zoveel elementen voor een beredeneerde overtuiging, dat het hier werkelijk een taak van belang is, die de hoogleraren en lectoren aan buitenlandse universiteiten voor de neerlandistiek vervullen. Niet alleen omdat het onderwerp als zodanig van belang is, maar ook omdat het Nederlands in de hele geschiedenis van de cultuur toch een eigen plaats heeft en omdat wij, in de mate, waarin wij over de gehele wereld de kennis van het Nederlands voor diegenen die daarin belangstellen, vergemakkelijken, een cultuurwerk verrichten, dat zijn eigen waarde heeft. | |
[pagina 15]
| |
Ik wil deze korte toespraak niet langer maken. Ik herhaal: het verheugt mij ten zeerste dat ik hier bij U, bij deze opening van Uw colloquium heb kunnen aanwezig zijn. Ik wens U geluk, Meneer de Voorzitter, en al Uw collega's, in de eerste plaats met Uw aanwezigheid, die getuigt van de geestdrift, die zij hebben voor de vervulling van hun roeping, maar ik ben ook overtuigd, dat dit slechts een verdere mijlpaal is in het werk, dat U gaat verrichten. Drie jaar geleden waren het er achttien uit zeven landen, nu zijn het er achtenveertig uit zeventien landen. De tijd is niet zo ver dat het een honderdtal zal zijn uit dertig landen. | |
Professor Thys in antwoord op de toespraak van Minister Fayat:Ik dank U zeer, Meneer de Minister, voor Uw woorden en Uw wensen die een aansporing zijn, niet alleen voor de activiteiten die wij hier gedurende deze drie dagen te vervullen hebben, maar ook - en ik zou haast zeggen vooral - nadien, wanneer ieder bij het begin van dit academisch jaar dat voor de deur staat, naar zijn ver verwijderde of niet ver verwijderde post terugkeert. Wij zullen Uw woorden indachtig zijn, Meneer de Minister. Dank U! | |
Professor Thys ter inleiding van het verslag 1961-'64 van de secretaris der werkcommissieIk moge thans het woord verlenen aan de secretaris, Dr. Jalink, die U een kort verslag zal voorleggen van de activiteiten van de Werkcommissie sedert 1961; maar ik kan daartoe niet overgaan zonder hier, op deze openingsvergadering, een bijzonder woord van hulde te brengen aan onze secretaris. Deze vriendelijke, bescheiden en knappe collega heeft gedurende drie jaar een zware last getorst en ik wens hem daarvoor hier hulde te brengen en hem dank te zeggen. En ik verleen hem nu graag het woord. |