De Haagsche diligens. Zynde bevragt met de liederen die thans gezongen worden
(1829)–Anoniem De Haagsche diligens. Zynde bevragt met de liederen die thans gezongen worden.– Auteursrechtvrij
[pagina 26]
| |
Stem: Kon ik een Vrouwtje vinden.1.
Een Nachtegaal die kweelde,
Zeer lieflyk in het Veld;
Een Lied dat Damon streelde,
Wyl Philis hem verzeld, (3.)
Ach! sprak hy: die strelende tonen,
Die zullen onz' Liefde bekronen,
Ach Philis! geef my maar een kusch;
Opdat ik uw minnegloed blusch;
Ach Philis! geef my maar een kusch; (2.)
Opdat ik uw minnegloed blusch,
Uw minnegloed blusch. (4.)
2.
Zy aarzelde die schoonen;
Voldeed niet zyn begeer,
Hy kuschte hare konen;
Zy zegen beide neer; (3.)
Ach! sprak zy: gy hebt my veroverd;
Ik ben door de min reeds betoverd;
Nu kuschte haar Damon nog meer,
| |
[pagina 27]
| |
En Philis omhelsden hun weer,
Nu kuschte haar Damon nog meer; (2.)
En Philis omhelsden hun weer,
Omhelsden hun weer. (4.)
3.
Zy zyn toen neer gezeten;
Door 't schieten van de min;
Kon Damon niet vergeten,
Dat Philis deed zyn zin; (3.)
Ach! sprak hy: het licht uit myn oogen;
Heb ik uw dan eind'lyk bewogen;
Gy koesterd de min in myn hart;
Ik ben door de Liefde verward;
Gy koesterd de min in myn hart, (2.)
Ik ben door de Liefde verward:
De Liefde verward. (4.)
4.
Als Cupido zyn pylen;
Nu kwyt was per hazard;
Wou Philis niet verwylen,
Maar deernis trof haar hart, (3.)
Wyl Damon haar niet meer kon raken,
En haar door geen wellust vermaken;
Ach! sprak zy: wat ben ik misleid,
Ik ben door de min gekastyd,
Ach! sprak zy: wat ben ik misleid; (2.)
Ik ben door de min gekastyd,
Ja, zwaar gekastyd. (4.)
5.
Gaat gy zomtyds uit vryen,
Wanneer de Nachtegaal,
Zyn toonen uw misleijen;
Schiet dan geen minnestraal, (2.)
Wilt nimmer een Meisje bedriegen,
Of door uw geveinsdheid voorliegen;
Den Hemel die uw steeds verzeld,
Bevestigd uw Eed in 't Veld;
Den Hemel die u steeds verzeld, (2.)
Bevestigd uw Eed in 't veld,
Uw Eed in 't Veld. (4.)
| |
[pagina 28]
| |
6.
Gy Heders wilt gy minnen,
Volgt dan de les van myn,
Doet aan geen Herderinnen,
Verdriet door minnepyn, (3.)
Wilt haar door geveinsdheid niet kwellen;
Dan zal uw geluk steeds verzellen;
Als gy gevoeld min voor een Vrouw,
Blyf haar dan standvastig getrouw;
Als gy gevoeld min voor een Vrouw, (2.)
Blyf haar dan standvastig getrouw,
Standvastig getrouw. (4.)
7.
Tot slot: gy Herderinnen;
Steld niet uw eer ten toon,
Wilt niet zoo ras beminnen,
Al komt een Herder schoon. (3.)
Die uw door gevlei wil vermaken,
Ontzegt hem uw min, wilt niet blaken,
Want Liefde gebluscht, word soms guur,
En blyft steeds bedrog op den duur,
Want Liefde gebluscht, word soms guur, (2.)
En blyft steeds bedrog op den duur,
Bedrog op den duur. (4.)
|
|