De Haagsche diligens. Zynde bevragt met de liederen die thans gezongen worden
(1829)–Anoniem De Haagsche diligens. Zynde bevragt met de liederen die thans gezongen worden.– AuteursrechtvrijOp een nieuwe wys.Komt Vrienden! hoord eens na dit Lied;
't Is op een Dorp waar geschied,
Al van een Molenaar zyn Vrouw!
Die Boerekool graag eten wou,
Zy had op de verjaardag wilt aanhooren,
Gezien dat Kool haar kon bekoren,
Want Boerekool komt nooit onpas,
Omdat het in de winter was. bis.
2. Toen deez' verjaardag was gedaan,
Zyn Man en Vrouw naar huis gegaan,
| |
[pagina 8]
| |
De Molenaar had iets bespeurd,
Wat op deez' jaardag was gebeurd,
Zy wou het om haar man niet weten,
Dat zy graag Boerekool wou eten.
Maar Baas en Knecht die wist daarvan.
Luister hoe het is gegaan. bis.
3. De Baas zei tegen de Knecht hoort aan.
Wy zullen van avond eens wandelen gaan,
En wy komen niet vroeg naar huis,
De vrouw die dacht nu is het pluis;
Nu wil ik eens Boerekool gaan eten,
My dunkt ik zal er wel van zweeten,
Want Boerekool komt nooit onpas:
Al dat hy zestig jaren was. bis.
4. Het Vrouwtje is toen heen gegaan,
Om Boerekool te zoeken gaan,
Zy nam tot zelfs de struik ook mee,
Zy dacht niet om een droef gewee,
Zy lag in 't bed, wilt het nu weten,
Vond daar Boerekool te eten.
Maar Baas en Knecht kwam spoedig thuis,
En zy hoorden veel gedruisch. bis.
5. Zy gingen naar de Bedstee toe,
't Was of men was van 't wandelen moe,
De Knecht zei: baas! wat vind ik daar,
Een half pintje staat hier klaar,
En een paar schoenen wilt het weten,
't Is zeker van de Baas vergeten.
Kom, zei de Baas; zy zyn uw present.
Deez' schoenen zyn my wel bekend. bis
6. De baas sprak, haald myn Jas zeer ras,
Ik wil kyken waar myn vrouw nu was,
Waar of zy toch zoo laat nu is;
'k Geloof by myn buren, 't is zeker wis,
De kinderen spraken zonder schromen,
Uw Jas die is in bed gekomen.
Nu kwam de man steeds aan het bed,
Hy zag nu ras de grootste pret. bis.
| |
[pagina 9]
| |
7. Zoodra hy aan de gordynen schoof,
Hy zag de Boerekool gestoofd,
Hy sprak: wel vriend! wat doet gy hier,
'k Geloof gy maakt met myn vrouw plyzier,
Ach, Baas! sprak hy, wilt my vergeven,
'k Heb met uw Vrouw hier niets misdreven,
Geloof my toch op 't woord van eer,
Ik kom nooit by uw Vrouwtje weer. bis.
8. Hy moest de deur uit met gedruisch,
Zyn schoenen bleven daar in huis,
Door sneeuw en morsigheid hoort aan,
Moest hy nu op zyn kousen gaan,
't Vrouwtje dacht wilt gy 't nu weten,
'k Heb lekker Boerekool gegeten,
Zy was te vrede op dit pas,
Schoon dat het in de winter was. bis.
9. Geloof my Vrienden al te gaar.
Het is een les in 't generaal;
't Zy Man of Vrouw in deze tyd,
Dat men elkander niet verblyd,
Wilt nooit gaan zoo een jaardag vieren,
Want naderhand moet gy 't bezuren;
Zoo als deez' man wat droevig spyt,
En is zyn schoenen en gespens kwyt. bis.
|
|