| |
| |
| |
DE HAAGSCHE DILIGENS.
De nieuwe voerman van de Diligens.
Vivat lang leeft het Paardenryden,
Vrolyker staat dat weet ik niet,
Men is vergnoegd t'allen tyden,
Een Posteljon kent geen verdriet, bis.
Men schenkt my klaren en ook zoeten,
Dan ginds op morgen heden hier,
Met zweepgeklap mag 'k ieder groeten,
Is Voermans eer, en Voermans zwier.
2. Men stelt op voerlien veel vertrouwen,
Wissels, Goederen, ook klinkend Geld,
Poeslige Meisjes, ook lieve Vrouwen,
Zyn onder onze magt gesteld; bis.
Wildernis, Boschen, slechte wegen,
Felste kou, ook brandende zon,
Geen Onweer, Hagel, Storm nog Regen,
Verschrikt geen moedig Posteljon.
3. Vermakelyk is myn Diligence,
Nogthans rei ik niet gaarne alleen,
Dus loer ik vaak op extra kanse,
En waag' daarby een blaauwe scheen; bis.
| |
| |
's Nachts laat ik in myn Chais meest slapen,
De een of ander lieve meid,
'k Laat dan voor vreugd myn zweep fris klappen,
Hoe ras vervliegt dan onze tyd.
4. Toegevend hoorde ik in myn wagen,
Braaf zot geklap en pratery,
'k Laat dan myn Bruintjes draven, jagen,
En lacht met 's wereld huiglary, bis.
Laast hoorde ik in myn Chais gezeten,
Een Domine's praat over 't kuische gedrag;
'k Zag echter door de spleten,
Hoe dat Adoon op 't schootje lag.
5. Voor Balie twisten d' Advokaten,
Zaten laast in myn Diligens,
Zy deelden zamen de ducaten,
Volgens een regtgeleerd balans: bis.
Een pleit voor zeven jaar begonnen,
Werd, ô wat vreugd! toch eens beslist,
Wie waand gy, heeft 't proces gewonnen,
De Advokaat dat nimmer mist.
6. Laast hoorde ik een gesprek voorzeker,
Vermengd met Grieksch, Latyn en Fransch,
't Was met een Arts, Chirurgyn Apotheker,
Ryd t'zamen in myn Diligens, bis.
Zy praalden met haar kunstgeslagen,
In 't best genezen wonder fyn,
Doch die op 't kerkhof zyn begraven,
Klagen niet over smart of pyn.
7. Een piep jong duifje die om de schyven,
Trouwt met een koude snaak,
Moest 's nachts zyn jigtige pootjes vryven,
Heeft geen genot van 't huw'lyks vermaak, bis.
Zoms ryk geladen komt zy stappen,
In myne Chais of Diligens,
Ik moet myn zweep dan driftig klappen,
Wyl zy vertrok zonder kwitans.
8. Een jongman die meest om de duiten
Kiest een gekrongeld geel oud vel,
| |
| |
Pakt meest te zaam haar dikke duiten,
En zoekt myn Diligens zeer snel, bis.
Zoms voerd hy mee een jong manzelt'je,
Zy leven zoo wat op zyn Fransch,
Ik zwyg en steek hierby een speldje,
Schoon 'k hoor gekraak in myn Diligens.
9. Geloof wy ondervinden zaken,
In 't vak van onze Posteljons,
Treur, by bedrog en ook vermaken,
Wy ondervinden menig vons; bis.
Doch ik kan alles best verdragen,
Als is het krom, slecht, braaf of regt,
Wil ik hier mee verschoning vragen,
Wanneer ik zoms heb te veel gezegd.
|
|