De Haarlemsche spoorwagen(na 1863)–Anoniem Haarlemsche spoorwagen, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De klagende minnares. Op eene fraaie wijs. Mijn Julia is mij ontnomen, Waar of ze is, 'k zie haar niet weer, Zij heeft mij mijn zinnen gansch benomen, Zij is mijn Julia niet meer. Zij heeft mij nu geheel verlaten, Ik leef in smart en zij in pijn, Kan zij een trouwe minnaar baten, Ach Julia hoe kan dat zijn? (bis.) Mij dunkt 'k zie haar twee bruine oogen, Die lonken mij zoo vriendlijk aan, Haar roode lipjes neergebogen, Haar krullend haar fraai opgedaan, Haar malsche borst die mij bekoorde, Haar tandjes als ivoor zoo rein, Mogt ik haar lieve stem eens hooren, Ach Julia! hoe kan dat zijn? Haar dansen kan een elk bekoren, Haar vriendelijkheid gaat bovenal, De zanglust is haar aangeboren, Haar stem en liefelijke taal, Haar deugden en bevalligheden, [pagina 78] [p. 78] Al wat zij deed bekoorde mij, Ik was met haar zoo wel te vreden, Ach Julia! komt toch bij mij. Ik zwoer haar trouw met zooveel eeden, Ik herderszoon en zij godin, Verhoorde zij mijn minnebede, Ik noemde haar mijn engelin! Ach, Julia! wil u ontfermen, Ik hoor ras zij spreekt van ja, Verligt uw minnaars klagt en kermen, Ach, kom toch bij mij Julia! Leef eenzaam paar in vergenoegen, Mijn allerschoonste Julia, En wilt uw landje gaan beploegen, En weidt uw schaapjes langzaam aan, Wilt u beiden in den echt gaan vermaken, Want Cupido die is zoo zoet, Hij doet u veel genoegen smaken, Want Cupido die smaakt zoo zoet. Vorige Volgende