De Haarlemsche spoorwagen
(na 1863)–Anoniem Haarlemsche spoorwagen, De– Auteursrechtvrij
[pagina 19]
| |
Zij drinken, brassen, zwieren alle dagen,
Wij vrouwen zijn maar voor hun zotternij,
Zij doen maar al hetgeen hun kan bekoren,
Voor hun alleen moet alle vreugde zijn,
Waarom ben ik dan niet als man geboren (bis.)
Het is zoo goed en schoon een man te zijn.
Op school als kind begint het eerst met plagen,
Daar werkt het liefdevuur zooveel te meer,
Ik zag mijn Anthon, hij kon mij behagen,
Ik minde hem en hij mij ook zoo teer,
Ja hij alleen kon mij toen steeds bekoren,
Maar hij had meisjes meer dan een dozijn,
Waarom ben ik dan niet als man geboren, (bis.)
Het is zoo goed en schoon een man te zijn.
Maar in 't Huwelijk komt ook wat kijken,
Soms zit de vrouw altijd alleen maar thuis,
Zoo buiten vrouw en kinderen kan hun lijken,
Ja zijn ze dronken is het per abuis,
Mannen uw geluk is toch te benijden,
Waarom kan zoo goed de vrouw niet zijn,
Wij arme schepseltjes hebben wat te lijden (bis.)
Het is zoo goed en schoon een man te zijn.
En dan nog lieve kleine kinderen,
Waarmee de vrouw toch altijd is in de weer,
En schreeuwt zoo'n kind, het doet hun altijd hind'ren,
Zij leggen toch des nachts hun hoofd maar neer.
Wij arme vrouwen zijn zeer te beklagen,
Ons lot dat kan toch ook wel anders zijn,
Wij moeten alle zorg en lasten dragen, (bis.)
Het is zoo goed en schoon een man te zijn.
Is er een ramp al in het huiselijk leven,
Dan krijgt de vrouw voorwaar meest altijd de schuld,
Dan moet de vrouw voor 's mans gramschap beven,
De vrouw blijft steeds het beeld van groot geduld,
| |
[pagina 20]
| |
Maar is wat hersteld of te verheelen,
De man heeft het gedaan zoo is de schijn,
Dan dreunt het huis van al zijn bevelen, (bis.)
Het is zoo goed en schoon een man te zijn.
Als de middagklok dan twaalf heeft geslagen,
Dan is van groot en klein alles in de weer,
Mijn hoofd loopt om van 't gestadig vragen,
De man zet zich dan maar aan tafel neer,
Namiddag kousen stoppen, wasschen, naaien,
Zoo gaat alles geregeld als een lijn,
Of de vrouw wil moet soms haar nog paaijen, (bis.)
Het is zoo goed en schoon een man te zijn.
Soms is 't dan toch zoo niet met alle vrouwen,
En misschien ook toch zoo niet met alle man,
Laat daarvoor steeds niemand mijn klacht berouwen,
Die 't schoentje past, trekt 't intusschen an,
Het is en blijft mij daarom om 't even,
Ik sprak immers 't meeste over mijn,
Ik wou wel wat voor die ruiling geven (bis)
Het is zoo goed en schoon een man te zijn.
|
|