De Haarlemsche spoorwagen(na 1863)–Anoniem Haarlemsche spoorwagen, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Het Graf der twee Geliefden. Zeg, Pelgrim! ziet gij dezen steen, Met donker mos begroeid, Waarop het dalend avondrood, Met zilv'ren weerschijn gloeit. Hier ligt de schoonste maagd van 't vlek, In 's aardrijks kouden schoot, En aan haar zij haar jongeling, Haar trouw tot in den dood. Haar rijke vader was vol trotsch, Tegen Edwards edele min, Waaraan met onverdelgbre ziel, De aanminnige Emma hing; Ik vloek u eeuwig sprak zijn mond, [pagina 9] [p. 9] Wordt ge eenmaal Edwards vrouw, En was voor haar gebeden doof, En spotte met haar trouw. Hij spotte, tot zij uitgeteerd, Op 't sterfbed nederzonk En 's levens laatste flikkering, In 't bleeke aanschijn blonk, Toen greep een woeste smart hem aan Hij stond verstijfd van schrik, En wierp zich aan haar sponde neer, Met wanhoop in den blik. Haar Edward ging toen duisternis, Op 't kerkhof nederzeeg, Een lichte maan met bleeken glans, Uit donkere wolken steeg. Ach, dierbare Emma zucht hij zacht, Wat blijft mij meer op aard? Niets is mij thans nu ik u mis, Zelfs 't leven niets meer waard. Dus zucht hij aan 't graf geknield, Met treurig stil geween, En waggelt dan met zachten tred, Weer naar zijn woning heen. Hij treurt en kwijnt al zachtjes uit, En zinkt op 't ziekbed neer, En 't dof gebrom der doodsklok meldt, Ook Edward is niet meer. Nu rust hij aan zijn Emm's zij, In 's aardrijks kouden schoot, Waar hij met haar den glans verbeidt, Van 't eeuwig morgenrood; Om dan te zaam in hemelvreugd, Voor Godes troon te staan, Strooi, Pelgrim! bloemen op hun graf, En wijdt hun ascb een traan. Vorige Volgende