De Nieuwe Haagsche Nachtegaal
(1659)–Anoniem Haagsche Nachtegaal, De Nieuwe– Auteursrechtvrij
[pagina 46]
| |
Stem: Was Bommelalire so pretti an pely.IS bommelalire zo groote geneughd,
Dat het beyd Ouden en Ionge verheughd,
Zo laat ons eens quelen en lieffelijk spelen
Van bommelalire bom, bom, bommelalire
Bom ti bom, bom ti bom, bommelalire bom.
2. Geen Koningh zo groots in hoflijke weeld,
Zo prachtigh, zo machtigh, zo rijk, of hy speeld
Wel dikwils uyt minne, met zijn Koninginne
Van bommelalire bom, &c.
3. Geen Iuffrou zo edel, zo prachtigh van staat,
Hoe tenger zy schijnd, en hoe deftigh zy gaat,
Of zy sou alle dagen, het spul wel verdragen
Van bommelalire bom &c.
4. Geen Meyd in de keuken, hoe drok sy 't ook heeft
| |
[pagina 47]
| |
Al kooktze, al smooktze, die niet een reys weeft,
Al sietze wat smeerigh, nog isse begeerigh
Na bommelalire bom, &c.
5. Daar 's niet een Capiteyn, nog niet een Soldaat,
Hoe vreeslijk hy siet, en hoe dapper hy gaat,
Of hy loopt wel in 't bosje en speeld' met sijn trosjen
Van bommelalire bom, &c.
6. Daar 's niet een Professor, nog niet een Student,
Hoe vast hy de Boeken in 't hoofd heeft geprent,
Die niet een reys geeren, in 't boek zou studeren
Van bommelalire bom, &c.
7. Ik wed men geen Advocaat vinden en sol,
Al had hy 't schoon drocker als drok met sijn rol,
Of hy sou vaek vaceren, en gaan procederen
Van Bommelalire bom, &c.
8. In 't Land en is nog Rechter nog Schout,
| |
[pagina 48]
| |
Al is hy in 't vangen wat wreed en wat stout,
Of hy sal sijn boeten wel laten versoeten
Met bommelalire bom, &c.
9. Daar 's niet een Doctoor, noch niet een Barbier,
Of hy sal wel eens seggen tot een mooy Dier:
Moer wilt u niet schamen, komt, laat ons te samen
Van bommelalire bom, &c.
10. Geen Quacksalver zo dapper van schat,
Van Kruyden van Salven, van dit en dat,
Of hy houd vehementen, veel van de unguenten
Van bommelalire bom, &c.
11. Daar 's niet een Speelman, hoe schoon hy ook queelt,
Hoe wel hy op Velen en Cyters al speeld,
Die niet een reys garen, mee speelt op de snaren
Van bommelalire bom, &c.
| |
[pagina 49]
| |
12. Geen Drucker noch Setter, hoe nauw hy hem wacht
Of hy neemter sijn tijdt toe by daagh of by nacht,
Om Letters te setten, en Vormtjens te netten
Van bombelalire bom, &c.
13. Geen Schoen-maker is so smeerigh gebekt,
Of als hy een Vryster de schoenen aan-trekt,
Hy denkt; moye Meysje, mocht ik jou een reysje
Van bommelalire bom, &c.
14. Daar 's niet een Snyer, die 't laken af knipt,
Die niet eens reys mee op de ketel en stipt,
Ia die sijn partje, niet speelt met zijn hartje
Van bommelalire bom, &c.
15. In 't kort: daar en is niemand so oud of so krank,
't Zy doof, het zy blind, 't zy kreupel, 't zy mank,
Al souwense hippelen, so willense stippelen
| |
[pagina 50]
| |
Op bommelalire bom, bom, bommelalire
Bom ti bom, bom ti bom, bommelalire bom.
De woorden van dit Liedt geen suyv"re ooren krencken,
Maar arch vaar heur in 't Lijf die 't archste daar uyt dencken.
|
|