De Nieuwe Haagsche Nachtegaal
(1659)–Anoniem Haagsche Nachtegaal, De Nieuwe– Auteursrechtvrij
[pagina 11]
| |
Toon: Galjarde de Vos. Of, Wanneer zult ghy het vuur Aarlande, &c.
1.
VOlzedig Schepseltje, Zon aller Maagden,
Die duyzent Tongetjens tot smeeken dwingt,
Ay leen uw oortjens eens, aan die hier zingt,
Wiens rou zijn hartje, ô vergode Maagd,
Geduurig knaagt.
2.
De Wijn-godt had mijn zinnen gantsch benomen,
Toen gy te Weezop uw gezelschap hiel,
| |
[pagina 12]
| |
Dies ik, verrukt door krachjens van uw ziel,
En aangeraân van een vervlooge vlam,
U naadren quam.
3.
Uw Tint'lend' oogenglans mijn ziel verkrachte,
Uw varsse kaakjens, daar de Lely blaân
Besturven, en de roosen roodt voor staan,
Verrukten my zo ver, dat ik verloor
Het reedenspoor.
4.
Ach! Ach! hoe holde toen mijn breynloos weezen,
Mijn ziel en zinnen waren zonder schroom,
Uw krale lipjens, altoos wellekoom,
Dat waren klipjens, daar, schoon ik noch leef,
Mijn ziel op bleef.
| |
[pagina 13]
| |
5.
Vergeef, Goddinnetje, mijn stout beginnen,
Laat mijn onwaardigheyd door uw waardy,
Vergeeven zijn, haar alste vry gevly,
En H…… lipjens aan uw mond vergoên.
Mijn plomp gezoen.
|
|