De Gulden Passer. Jaargang 86
(2008)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |
Richard de Bury, Philobiblon. Over de liefde voor boeken. Voor het eerst in het Nederlands vertaald door Wim Devriendt. Met houtsneden van Bram Malisse. Kalmthout: De Carbolineum Pers, 2006. 207 blz., ill. - d-5458-2006-1. €350,00Het Philobiblon geniet grote faam als het oudst bekende werk over bibliofilie. Toch heeft de auteur, een Engelse bisschop en vertrouweling van Edward iii, meer antiquarische dan zuiver bibliofiele belangstelling. Hij verzamelt zoveel mogelijk boeken als dragers van wijsheid. Het behoud en de redding van antieke teksten zijn voor hem essentieel. Wanneer hij als zaakgelastigde van de Engelse koning kloosters en kapittelkerken bezoekt, dan stemmen zijn klachten over verwaarloosde bibliotheken woordelijk overeen met die van latere Florentijnse jagers op handschriften als Poggio Bracciolini. Hij bekent dat men zijn gunst ‘gemakkelijker met katernen dan met geld kon verwerven’ (p. 88). In zijn dienst heeft hij kopiisten, correctoren, boekbinders, verluchters ‘en in het algemeen iedereen die door zijn dienst aan boeken goed werk kon leveren’ (p. 103), maar een esthetische appreciatie van hun activiteiten volgt niet. Zij zijn er dan ook om ‘door ouderdom uiteengevallen boeken door nieuwe exemplaren te vervangen’ (p. 157). De tekst primeert, niet de individuele codex. Men meent opnieuw een vroege Florentijnse humanist te horen. Zijn publiek, de studerende clerus, houdt hij dan ook grote zorg voor de boeken voor: geen druipneuzen boven de bladen en geen etensresten of drank in de nabijheid ervan. En opgepast voor ‘het tweevoetig zoogdier’ (p. 49), de huishoudster, voor wie boeken het meest overbodige deel van de huisraad zijn! Het drukken van deze uitvoerige tekst (207 blz.!) op de handpers moet geen gering karwei geweest zijn. Wie al ooit een drukproef van De Carbolineum Pers onder ogen kreeg, kon vaststellen dat de correcties zelden zetfouten betreffen, maar wel de technische onvolkomenheden van individuele letters. Boris Rousseeuw heeft de tekst mooi gezet, niet te gedrongen, met ruimte voor zintekens en voldoende wit tussen de regels. Aan het register (het overeenstemmen van schoon- en weerdruk) is zorg besteed. Slechts één typografisch minpunt: het ontbreken van accenten en deeltekens in de gebruikte letter. De illustraties confronteren op een intelligente manier oud en nieuw, antieke reminiscenties en hedendaagse verwijzingen. De bibliofiel die zich deze uitgave aanschaft, doet een solide investering.
werner waterschoot | |
W.P. Gerritsen, Europa's leerschool: de zeven vrije kunsten in de Middeleeuwen. Een rondgang langs Leidse handschriften. Leiden: Primavera Pers, 2007. 48 blz., ill. - (Scaliger Lectures, 3) - isbn 978-90-5997-048-9. €7,50Na zijn emeritaat als hoogleraar Middelnederlandse Letterkunde aan de Utrechtse universiteit was W.P. Gerritsen van 2001 tot 2007 verbonden aan het Scaliger Instituut te Leiden. Na afloop hield hij op 7 juni 2007 een afscheidscollege waarvan de neerslag in de reeks Scaliger Lectures werd gepubliceerd. In dit boekje worden de middeleeuwse artes liberales of ‘vrije kunsten’ belicht aan de hand van zeven handschriften. Het trivium wordt vertegenwoordigd door het Liber manualis van Ademar van Chabannes (Leiden ub, vlo 15) voor de grammatica, de Rhetorica ad Herennium (Leiden ub, gro 6) voor de rhetorica en de De syllogismis hypotheticis van Abbo van Fleury (Leiden ub, bpl 139b) voor de dialectica. Ter illustratie van het quadrivium viel de keuze op de Tractatus de abaco van Hermannus Contractus (Leiden ub, vlo 95) voor de arithmetica, op de Latijnse vertaling van de Elementen van Euclides (Leiden ub, vlq 92) voor de geometria, op de Computus emendatus van Reinherus van Paderborn (Leiden ub, bpl 191e) voor de astronomia en, tot slot, op de Micrologus van Guido van Arezzo (Leiden ub, bpl 194) voor de musica. | |
[pagina 240]
| |
Dat alle besproken codices in Leiden worden bewaard, is geen toeval. Het Scaliger Instituut was in 2000 immers opgericht vanuit de intentie om de studie en het gebruik van de Bijzondere Collecties uit de Universiteitsbibliotheek te bevorderen. Tijdens zijn hoogleraarschap heeft Gerritsen zich dan ook op deze verzamelingen, en meer bepaald op de collectie Westerse handschriften, geconcentreerd. Op de Rhetorica ad Herennium na, dat uit de veertiende eeuw stamt, dateren alle vermelde handschriften uit de periode tussen de tiende en de twaalfde eeuw. De keuze voor oude codices is bewust: Gerritsen heeft ervoor geopteerd de periode van de grote klooster- en kathedraalscholen te belichten, die actief waren vóór de bloeiperiode van de universiteiten in de dertiende eeuw en vóór de opkomst van de wetenschappelijke literatuur in de volkstaal. Zijn belangstelling ging daarbij uit naar de wijze waarop wetenschappelijke kennis vorm kreeg en vervolgens werd overgeleverd. Dit impliceert dat de auteur zich voornamelijk met de inhoud van de voorgestelde teksten heeft ingelaten. Eerder dan codicologische en boekhistorische gegevens, vindt de lezer in dit boekje dan ook voornamelijk cultuur- en wetenschapshistorische informatie terug.
ann kelders | |
K. van Ommen, A. Vrolijk en G. Warnar (red.), Aangeraakt. Boeken in contact met hun lezers. Een bundel opstellen voor Wim Gerritsen en Paul Hoftijzer. Leiden: Scaliger Instituut en Universiteitsbibliotheek Leiden, 2007. 269 blz., ill. - (Kleine publicaties van de Leidse Universiteitsbibliotheek, 75) - issn 0921-9293, deel 75. €15,00Sinds 2000 stimuleert het Scaliger Instituut de bestudering van de bijzondere collecties van de Leidse universiteitsbibliotheek. De boekhistoricus Paul Hoftijzer en de mediëvist Wim Gerritsen, beiden van bij het begin nauw betrokken bij de talrijke initiatieven van het instituut, namen er in juni 2007 afscheid van. Bij die gelegenheid verscheen deze bundel, die de centrale doelstelling van het instituut combineert met een licht modieuze benadering van historische documenten: wat vertellen gebruikssporen in boeken, prenten en kaarten over de wijze waarop de eigenaars en gebruikers ermee omgingen? Een thema dat overigens ook ter sprake kwam tijdens het symposium van de Nederlandse Boekhistorische Vereniging in hetzelfde jaar (‘Licht beduimeld... Lees- en gebruikerssporen in handschriften en boeken en op internet.’) De samenstellers kozen ervoor om een zo groot mogelijk aantal auteurs bij de bundel te betrekken. Het boek telt niet minder dan 29 teksten die geschreven zijn door collega's van de Leidse universiteit en bibliotheek, door leden van de Wetenschappelijke Raad en door (oud-)fellows van het Scaliger Instituut. Daardoor is elke bijdrage beperkt van omvang, maar kan het geheel zowel naar chronologie als naar invalshoeken zeer veelzijdig worden genoemd. Wie bijvoorbeeld belangstelling heeft voor het late humanisme zal graag kennisnemen van de hoofdstukjes over Hadrianus Junius, Rembert Dodoens, Justus Lipsius, Carolus Clusius en Josephus Justus Scaliger. Een mooie, aanschouwelijke kennismaking met vele aspecten van herkomstonderzoek.
pierre delsaerdt | |
A.C.F. Koch, Zwarte kunst in de Bisschopstraat. Boek en druk te Deventer in de 15de eeuw. Met een woord vooraf door Henk Nalis en ingeleid door Otto S. Lankhorst. 2de, aangepaste dr. Deventer: Corps 9 Publishers / Boekhandel Praamstra, 2007. 96 blz., ill. - isbn 90-8089932-5-0. €14,90In 1977 verscheen ter gelegenheid van de vijfhonderdste verjaardag van de eerste in Deventer gedrukte incunabel van de hand van dr. A.C.F. Koch Zwarte kunst in de Bisschopstraat. Boek en druk te Deventer in de 15de eeuw. Anno 2007 is het boekje opnieuw, vrijwel ongewijzigd herdrukt. In het ‘Woord vooraf bij de heruitgave’ noemt Henk Nalis het Kochs literaire meesterwerk. Wie het boekje leest, zal dat bevestigen. Zoals Otto Lankhorst - een leerling van Koch - in zijn introductie ‘Anton Koch en boekenstad Deventer’ schrijft: ‘Hij verweeft de algemene geschiedenis met de geschiedenis van het boek, de gebeurtenissen in Europa met de besognes van de Deventer boekdrukkers en boekverkopers. In 1977 was in Nederland een dergelijke aanpak nog volstrekt nieuw.’ Misschien dat de tekst om die reden nauwelijks gedateerd aandoet. Want hoewel er in de afgelopen dertig jaar nieuwe literatuur is verschenen - achterin het boekje opgenomen en deels nog geschreven door de in 1990 overleden Koch zelf - blijft onder meer het hoofdstuk over de inventaris van de boekwinkel van Wolter de Hoge uit 1459 een juweeltje. Het boekje leest dertig jaar na dato nog even prettig en het is vooral de combinatie van deze leesbaar- | |
[pagina 241]
| |
heid met een gedegen ‘moderne’ wetenschappelijkheid die deze herdruk rechtvaardigt.
berry dongelmans | |
Gisbertus Voetius, Jos van Heel (vert.), Over de noodzaak van het opsporen, verzamelen en bewaren van Oude Drukken. Amstelveen: eon Pers, 2007. 16 blz., ill. - isbn 978 90 77246 19 1. €10,00In 2007 nam Willem Heijting na bijna 35 jaar dienst afscheid van de Universiteitsbibliotheek van de Vrije Universiteit, en dat ging niet onopgemerkt voorbij. Voor de gelegenheid organiseerde de vu het symposium ‘Het protestantse handschrift’, waarop niet alleen de handschriftencatalogus van de Universiteitsbibliotheek werd gepresenteerd maar ook Profijtelijke boekskens, een herwerkte bundeling van Heijtings wetenschappelijke artikelen. Maar Heijting is niet alleen bekend om zijn erudiete kennis van het protestantse boek: jarenlang was hij ook conservator van de Universiteitsbibliotheek. Vanuit die invalshoek bedacht Jos van Heel zijn collega met dit fraai vormgegeven en gedrukte gelegenheidsstukje: een uitgave en synoptische vertaling van een aansporing van de Utrechtse hoogleraar Gisbertus Voetius aan bibliothecarissen en onderzoekers om toch vooral die oudere boeken met zorg te bewaren en ze niet op te offeren aan de zucht om steeds de nieuwste editie in huis te hebben. De bezorgdheid van Voetius ging vooral uit van een brandend actueel thema: de polemiek tegen het katholicisme. Oudere uitgaven van gecontesteerde auteurs waren vaak betrouwbaarder dan de nieuwere, gecensureerde edities. Religieuze teksten werden na het Concilie van Trente herzien, of zoals Voetius schrijft, vervalst. Door ze te vergelijken met oudere en nieuwere edities wordt de sluwheid van de katholieke theologen vanzelf duidelijk. Het opsporen en aankopen van deze werken is geen sinecure, maar ook daarvoor geeft Voetius enkele tips. Bevriende geleerden die deze boeken in hun eigen collectie hebben, moeten ze bij leven schenken aan openbare instellingen zodat ze niet verloren gaan of verspreid worden bij veilingen na hun dood. Ook de katholieke kloosters zijn goede bronnen waar dergelijke werken kunnen worden opgeëist. De reguliere boekhandelaars moeten worden ingeschakeld bij het opsporen van zeldzame werken. En tenslotte: ‘Men moet ze opkopen bij zalfwinkels (seplasiariis) en bij lieden die uit stapels verlijmd papier kartonnen borden voor textielverkopers vervaardigen.’ Hoewel Voetius' motief erg partijdig is, klinken veel van zijn argumenten nog opvallend modern. Ook vandaag nog moeten bibliothecarissen (en letterkundigen!) aandacht hebben voor het verschil tussen edities en zich vragen stellen bij de motieven voor die variaties.
steven van impe | |
Hans Devisscher (samenstelling en eindred.), Wonderlycke dieren op papier in de tijd van Plantin. Antwerpen: Museum Plantin-Moretus/Prentenkabinet, 2007. 219 blz., ill. - (Publicaties van het Museum Plantin-Moretus/ Prentenkabinet, 44) - isbn 978-9081-185-3. €25,00
| |
[pagina 242]
| |
tiende-eeuwse bronnen getoond waarop Linnaeus zich in zijn Systema naturae baseert. Tijdgenoten, navolgers en tegenstrevers van Linnaeus waren te zien in de Stadsbibliotheek. En die prachtig geïllustreerde werken komen in beide gevallen voor een groot deel uit negentiende-eeuwse dierentuinbibliotheken: die van de Antwerpse Zoo en van het Amsterdamse Artis. De Plantin-catalogus pakt het grondig aan met een inleidend hoofdstuk van Roland Baetens over ‘Dieren tot nut en vermaak’ waarin de veranderende verhouding tussen mens en dier door de eeuwen heen aan de orde komt, en een epiloog van Rudi Verheyen die uitmondt in de hedendaagse discussie over de wereldmilieuproblematiek. En daar tussenin worden we nog geconfronteerd met een overdenking van Fernand Schrevens, die zijn bijdrage over ‘Walvissen en vreemde zeemonsters’ op p. 73 afsluit met de vraag ‘in hoeverre dé wetenschap die door onze hedendaagse maatschappij zo hoog in het vaandel wordt gevoerd en aan het mysterie blijkbaar geen ruimte meer laat, ook niet haar beperkingen dient in te zien. Blijft de mens niet de eeuwig zoekende?’ Of dit een retorische vraag is, zal de toekomst leren; in ieder geval is er voor de Plantin-expositie veel interessant onderzoek gedaan. In de stad van de niet onomstreden vogeltjesmarkt blijken al heel vroeg ‘Vreemde vogels’ als gezelschapsdieren gehouden te zijn. Tom De Roo heeft tal van papegaaien en kanaries gezien in boedelinventarissen en literaire teksten en op schilderijen en prenten van de zestiende tot de achttiende eeuw. In een geheel andere categorie dan onze gevederde vrienden vallen de walvissen en vreemde zeemonsters waarover Fernand Schrevens bericht. Langs de Noordzeekust en in de Schelde gestrande walvissen en andere enorme zeedieren zijn vanaf de zestiende eeuw in de Antwerpse folklore, cultuur en wetenschap doorgedrongen en zij verloren daardoor geleidelijk hun mythische dimensies van onheilsprofeten. Aan de hand van boedelinventarissen, prenten en kunstvoorwerpen weet Ria Fabri een beeld op te roepen van afbeeldingen van dieren in Antwerpse huizen van de late zestiende en de zeventiende eeuw. We komen ze tegen in de bibliotheken van kunstliefhebbers en kunstschilders, in de kunst- en wonderkamers van verzamelaars en als versiering op zogenaamde kunstkasten en schrijfkabinetten. Bert Schepers behandelt de aanwezigheid en symbolische betekenis van de aap in de maatschappij en beeldcultuur van de Lage Landen in de periode 1500-1700, het dier dat door Linnaeus later in één hok gestopt zal worden met de homo sapiens. De eerste mensaap, een chimpansee, zette voor het eerst poot aan wal in Europa in 1630, in Amsterdam, waar de beroemde arts Nicolaes Tulp hem beschreef (als orang-oetang of bosmens) en afbeeldde. Het op de mens gelijkende dier stond symbool - zowel in de literatuur als in de prent- en schilderkunst - voor een aantal zaken, variërend van de zondige mens tot de smaakzin en de dwaasheid. Het opstel van Geert Vanpaemel, ‘Wonderlijk, exotisch en vreemd; dierenboeken in de vroegmoderne wetenschap’, sluit aan bij en overlapt ten dele met de catalogus Een wereld van schoonheid van de Stadsbibliotheek. Alle grote namen uit de biologie, zoölogie en entomologie sinds Aristoteles en Plinius passeren de revue: de zestiende-eeuwers Pierre Belon, Conrad Gessner, Ulyssus Aldrovandus, Guillaume Rondelet en Adriaen Coenen, wiens manuscript het Walvisboek - één van de prachtige bruiklenen van de kmda - ook ruim aandacht krijgt in de eerder genoemde bijdrage van Schrevens. In de catalogusafdeling van de Plantin-catalogus worden alle geëxposeerde objecten - naast boeken ook vele prenten uit het zo rijke Prentenkabinet - van uitgebreide en deskundige beschrijvingen voorzien. Het werk besluit met een uitvoerige bibliografie, maar ontbeert helaas een index. Fernand Schrevens, oud-bibliothecaris van de Zoo, is alweer degene die een chronologisch overzicht verschaft van de dierenboeken vanaf de zestiende eeuw in de catalogus van de Stadsbibliotheek. Naast de eerder genoemde zestiende-eeuwers komen we hier natuurlijk de zeventiende-eeuwse entomologen Maria Sybilla Merian en Johannes Goedaert tegen en de werken van John Jonston, Georg Eberhard Rumphius en de reisbeschrijving van François Valentijn. De achttiende eeuw staat in het teken van Linnaeus en Buffon, maar ook hier vormt het insectenboek van August Rösel von Rosenhof een hoogtepunt van boekillustratie. De negentiende eeuw is de eeuw van de prachtige vogelboeken, The birds of America van Audubon - dat in de Benelux alleen in Teylers Museum in Haarlem is te bewonderen - in de eerste plaats, maar ook de werken van vooral de Engelse ornithologen Gould, Elliot, Dresser, Sharpe, Shelley, Sclater en Rothschild mogen gezien worden. De kmda is eveneens in het bezit van het prachtige vogelboek van Hermann Schlegel over De toerako's van Artis. Dat zoölogische collecties alleen interessant zouden zijn voor biologen is een misvatting. Ook voor kunst- en boekhistorici vormen ze studiemateriaal. Daarom is de toegift van Roland De Winter over illustratietechnieken in Een wereld van schoonheid ook zeer welkom. Houtsnede, gravure, ets, mezzotint, heliogravure, lithografie | |
[pagina 243]
| |
en chromolithografie worden achtereenvolgens behandeld. Wat in dit rijtje nog gemist wordt behalve de moderne fotografische technieken, is de contre-épreuve of tegendruk, waarbij een pas afgedrukt vel van een koperplaat nogmaals door de plaatpers gaat met een nieuw vel papier. De zo verkregen afdruk (die dus weer spiegelbeeldig is!) heeft minder geprononceerde lijnen waardoor het afzetten (inkleuren) waarschijnlijk eenvoudiger wordt. Deze techniek is bijvoorbeeld toegepast in een aantal exemplaren van Maria Sybilla Merians Surinaams insectenboek en herkenbaar aan het ontbreken van de moet van de koperplaat in het papier. Een wereld van schoonheid besluit met een overzicht van de 88 titels van de bruikleen van de kmda aan de Stadsbibliotheek. Voorwaar een collectie van allure. De tweede catalogus van de Stadsbibliotheek, Metamorphosis naturalis, ontleent zijn naam aan het in 1662 verschenen werk van de Middelburgse entomoloog Johannes Goedaert. Beeldend kunstenaar Koen Broucke confronteert dit werk en dat van enkele andere oudere biologen met dat van de hedendaagse kunstenaars Marco Jacobs, Antonio Domènech en Léon Spilliaert, hetgeen curieuze effecten teweeg brengt. De verbazing over de hier naast en na elkaar getoonde plaatjes komt echter niet in de buurt van hoe de zestiende- en zeventiende-eeuwse Antwerpenaren en Amsterdammers gekeken moeten hebben naar wat er in hun wereldhavens uit verre oorden werd aangevoerd. Die ‘wonderlycke dieren’ zetten hun wereldbeeld op zijn kop, want dat die allemaal in de ark van Noach gepast zouden hebben, leek zelfs voor de meest rechtzinnige in de bijbelse leer toch zeer de vraag. De achttiende-eeuwse fysicotheologie wist alles weer keurig in het ‘boek der natuur’ te ordenen en - bij monde van Linnaeus - er een doortimmerd ‘systema naturae’ van te maken. En toen kwam Darwin en nu is er weer intelligent design.
piet verkruijsse | |
Hout in boeken, houten boeken en de ‘fraaye konst van houtdraayen’; onder redactie van Luc Knapen en Leo Kenis. Leuven: Maurits Sabbebibliotheek Faculteit Godgeleerdheid; Leuven: Peeters, 2008. XV + 374 blz., ill. - (Documenta libraria, XXXV) - isbn 978-90-429-2057-6. €90,00In de religieuze liefdesembleembundel Typus Mundi, in 1627 te Antwerpen uitgegeven door Jan Cnobbaert, komt een wel heel bijzonder embleem voor (nr. 31). De ‘goddelijke liefde’ - voorgesteld als een engeltje - bewerkt de aardbol op een wipdraaibank. De betekenis van het embleem is duidelijk: de geestelijke vooruitgang van de christen wordt bevorderd door zich te ontdoen van de ijdelheid, de typisch wereldse kant van het menselijk bestaan. Maar wat is en hoe werkt een wipdraaibank? En is zo'n instrument inderdaad maakbaar? Rond deze vraagstelling heeft houtliefhebber-bibliothecaris Luc Knapen een boeiende tentoonstelling en een fascinerend boek tot stand gebracht, waarin nagenoeg alle raakpunten tussen hout en boek aan bod komen, en nog veel meer. Het initiële embleem wordt geanalyseerd door Agnès Guiderdoni-Bruslé in ‘Hout draaien, zielen bewerken: de emblematische wipdraaibank van het jezuïetencollege van Antwerpen (1627)’ (p. 214-230) en door Marc van Vaeck in ‘Leert haer prachten hier verachten: Adriaen Poirters’ emblematische draaibank-allegorie als inzet in de strijd tegen de Ydelheyt des Werelts (1645)’ (p. 231-247). Emiel Pelssers, Willy Magel & Hugo Wahlen belichten in ‘De bouw van een symbolische engeltjesdraaibank uit 1627 door Limburgse leden van de Vlaamse Gilde van Houtdraaiers’ (p. 249-253) hun reconstructie van de engeltjes-draaibank. De bundel Hout in boeken is een Fundgrube voor liefhebbers van boeken en van houtbewerking. Uit het rijke aanbod van overvloedig geïllustreerde bijdragen (41 stuks!) worden hier enkele titels vermeld die vooral het boekhistorische aspect belichten. Over boekbanden handelen: Jérôme Eeckhout, Salvatore Failla & Pascale Fraiture ‘Dendrochronologie toegepast op houten platkernen: methodologie en enkele concrete voorbeelden uit de handschriften van de kruisheren van Luik en Hoei bewaard in de universiteitsbibliotheek van Luik’ (p. 13-25); Aagje van Cauwelaert ‘Een responsoriale uit het prinsbisdom Luik (1503) in de bibliotheek van het Cultura Fonds te Dilbeek’ (p. 26-28); Lieve Watteeuw ‘Berderen, binders en bibliotheken: het boek als een pépinière de vers’ (p. 29-41); Constant Lem & Jos Schrijen ‘Het gebruik van zeemleren beschermruggen op boeken met houten platkernen in de Maurits Sabbebibliotheek in Leuven’ (p. 43-50). Hout als illustratiemateriaal is het onderwerp van: Nigel F. Palmer ‘Blokboeken: tekst en illustraties gesneden in houtblokken’ (p. 51-62); Barbara Baert ‘De legende van het kruishout in de Nederlanden’ (p. 63-78); Veronique Vandekerchove ‘De Grote Passie: een houtsnede uit de Bibliothèque nationale de France (ca. 1490)’ (p. 79-83); Ina Kok ‘Enkele voorbeelden van gebruik en hergebruik van houtsneden bij twee 15de-eeuwse Overijsselse drukkers: Peter van Os in Zwolle en Jacobus de Breda in Deven- | |
[pagina 244]
| |
ter’ (p. 85-95); Dirk Imhof & Karen L. Bowen ‘De illustratie van embleemboeken van de Officina Plantiniana’ (p. 97-113); Karen L. Bowen & Luc Knapen ‘De samenstelling van het Pinksterentafereel uit het Missale Romanum van Christoffel Plantijn (1574)’ (p. 114-117); Ellen Daneels ‘De conservatieproblematiek van houtsnede- en houtgravureblokken’ (p. 119-125). Boekentransport, (draaiende) lezenaars en gedraaide levensbomen komen aan bod in: Erik Breuls ‘Het boekentransport door de Officina Plantiniana in vroegmodern Europa’ (p. 131-136); Marcus de Schepper ‘Het boekenrad of de wereld binnen handbereik’ (p. 147-152); Luc Dequeker ‘Een authentieke Sefer Tora in de Maurits Sabbebibliotheek van de Faculteit Godgeleerdheid, K.U. Leuven’ (p. 153-163); Pierre-Maurice Bogaert & Luc Knapen ‘Twee Esterrollen uit de bibliotheek van de abdij van Maredsous’ (p. 165-168). Na ‘Xylotheken en xylaria’ (p. 169-212) volgen ‘Werken met draaibanken in de literaire verbeelding en de technische praktijk’ (p. 213-325) en ‘Houtdraaiwerk als vaardigheid en kunst’ (p. 327-365), met onder meer de reeds vermelde embleemanalyses van Guiderdoni-Bruslé en Van Vaeck, Liesbet Kusters ‘Oosterse mirre in een Hollands interieur: het meubilair ten huize van Simon de farizeeër in het Theatrum biblicum van Nicolaas Johannes Visscher (1650)’ (p. 271-283) en Luc Knapen ‘Het ontstaan van L'art de tourner en perfection van Charles Plumier (1646-1704) en de subtiliteit van Contrefaitkugeln’ (p. 289-310), en nog veel ander fraais. Aanbevolen voor specialist én liefhebber.
marcus de schepper | |
Frans. A. Janssen, Goud en koper in de boekenwereld. Amsterdam: Bert Bakker, 2008. 255 blz., ill. - isbn 9035131290. €35,00Wie zich altijd heeft verwonderd over de vele mispagineringen en andere zetfouten in oud drukwerk vindt in Frans A. Janssens artikel ‘Alcohol in de drukkerij’ een mogelijke verklaring. De titel geeft het al weg: er werd heel wat afgezopen tussen pers en zetkast. Benjamin Franklin, in zijn jonge jaren werkzaam bij een drukker, ergerde zich, getuige zijn autobiografie, groen en geel aan collega's die van 's ochtends vroeg tot het eind van de werkdag de ene pul bier na de andere achterover sloegen. Van hogerhand trachtte men het drankgebruik op de werkvloer aan banden te leggen. Werknemers van Plantijn mochten per dag niet meer dan drie potten bier drinken, tenzij er bijvoorbeeld op een werkdag een vriend van de zetter op bezoek kwam, dan mocht er meer getapt worden. Was de dorst écht onlesbaar, dan moest het gezelschap zich maar naar de kroeg verplaatsen. Drukken en drinken lijken tot ver in de negentiende eeuw (verder gaat Janssen niet) onlosmakelijk met elkaar verbonden te zijn. ‘Alcohol in de drukkerij’ is opgenomen in Janssens jongste bundel Goud en koper in de boekenwereld. Net als de meeste artikelen in de bundel verscheen het ‘alcoholische’ stuk eerst in een tijdschrift; voor publicatie in Goud en koper in de boekenwereld werd het echter grondig herschreven en uitgebreid. Dat het werkterrein van de boekhistoricus, of preciezer gezegd, van de boekhistoricus Janssen, uitgestrekt is, blijkt uit de verscheidenheid aan onderwerpen die in de bundel aan de orde komen. Vrij technisch van aard is bijvoorbeeld ‘De rechthoek in de typografie’. De codexvorm van het boek en de gesloten rechthoekige zetspiegel lijken vanaf het prille begin als vanzelfsprekend bij elkaar te horen. Waarom eigenlijk? Is de vrije regelval niet veel economischer en praktischer? Janssen probeert op deze vragen een antwoord te vinden en laat zien dat de blokvorm in de loop van de geschiedenis van het boek enkele malen is aangetast. Het vermelden waard is ook ‘Het goud van de Gutenbergbijbel’, dat past in het de traditie van het provenance-onderzoek. Janssen volgt een exemplaar van ‘het boek der boeken’ naar Moskou: het boek als oorlogsbuit. Hoe valide is de stelling ‘toon mij uw bibliotheek, en ik zal zeggen wie u bent’? In een stuk over de veiling van het boekenbezit van Karl Popper plaatst Janssen een aantal kanttekeningen bij het gebruik van de veilingcatalogus als gids van ‘the workshop of a great mind’. Inhoudelijk zit de bundel goed in elkaar. Dat geldt helaas minder voor de vorm van het boek, toch een beetje pijnlijk voor een boekhistoricus die zo meeslepend kan schrijven over het mooie en goede boek. Uitgever Bert Bakker, algemeen bekend als een kwaliteitsuitgeverij, heeft er zich met name bij de beeldredactie erg makkelijk vanaf gemaakt. Diverse afbeeldingen (ik noem p. 58 en 111) zijn matig tot slecht van kwaliteit. Als een beeld niet scherp genoeg is, waarom het dan toch full page afdrukken? Het wekt de indruk dat de bundel in grote haast tot stand is gekomen. De interessante stukken van Frans Janssen verdienen beter.
menno anbeek | |
[pagina 245]
| |
Joan Hemels, Uitgever in de wetenschap. Henk Prakke (1900-1992) en zijn actuele boodschap. Den Haag: Dr. P.A. Tiele-Stichting; Amsterdam: Amsterdam University Press, 2008. 40 blz. - (Tiele-lezing, 7) - isbn 978-90-8964-006-2. €14,50In deze zevende Tiele-lezing, uitgesproken op 8 mei 2008 in de aula van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, brengt Joan Hemels op twee manieren een hommage aan Henk Prakke (1900-1992). In de eerste plaats geeft hij een uitvoerige schets van zijn leven en werkzaamheid als uitgever en man van boeken, in de tweede plaats zet hij Prakke neer als wetenschapper. In beide gevallen is het een door nauwe persoonlijke bekendheid met Prakke gekleurd verhaal, waarbij Hemels in zijn inleiding zichzelf de vraag stelt of hij daarom ongeschikt of gediskwalificeerd is om over Prakke te spreken. Het lijkt van niet wanneer we Hemels verhaal over deze Drentse uitgever, boekhandelaar en drukker verder vervolgen. Hij zet hem neer als een bevlogen ondernemer die ‘als het ware met drukinkt aan de vingers geboren’ werd. Na een korte leertijd (1917-1919) in Nijmegen in de boek- en kunsthandel van zijn oom Herman Prakke en enkele jaren bij J.B. Wolters in Groningen (1919-1925) trad hij in 1925 in dienst van H.P. van Gorcum te Assen die een opvolger zocht voor zijn uitgeverijdrukkerij. Prakke zou er, samen met zijn zoon Gerard die van 1952 tot 1981 in de onderneming werkzaam was, tot 1972 mee verbonden blijven. Prakke weet een breed fonds op te bouwen, waarin niet alleen sociale wetenschappen, geneeskunde, economie en wijsbegeerte zwaartepunten vormden, maar ook bijvoorbeeld de taal- en letterkunde, godsdienst, natuurwetenschappen en muziek niet ontbraken. Van Jan Pierewiet, de zangbundel voor bezoekers van jeugdherbergen (1e dr. 1933) was de totaaloplaag in 1950 gestegen tot honderdduizend exemplaren. Van Revolutie der eenzamen (1953) van zijn promotor P.J. Bouman verschenen tot 1976 maar liefst 34 drukken. De tweede lijn die Hemels volgt, is die van Prakke als wetenschapper. Het feit dat Prakke in 1960 op zestigjarige leeftijd werd uitgenodigd om in Münster hoogleraar Publizistik te worden grijpt Hemels aan voor een excursie naar de historische ontwikkeling van en de verhouding tussen (massa)communicatiewetenschap, perswetenschap en publicistiek. Prakke weet in de tien jaar dat hij er werkzaam is zijn vak duidelijk op de kaart te zetten. Aan het slot van zijn voordracht gaat Hemels op zoek naar de in de titel beloofde actuele boodschap en betekenis van Prakke. Ze blijkt vooral te liggen in diens ‘stijl’ en omgangsvormen, zowel in de academische omgeving als ‘binnen uitgeverijconcerns en van uitgevers met hun auteurs’. Daar heeft het binnen de steeds groter worden uitgeefconcerns aan het begin van het derde millennium volgens Hemels nogal eens aan ontbroken.
berry dongelmans | |
G.A. Unger, Typografie als voertuig van de wetenschap. Typograpby as Vehicle of Science. Amsterdam: Uitgeverij De Buitenkant, 2007. 36 blz. - isbn 978 90 76452 67 8. €12,00De typograaf Gerard Unger wijst je letterlijk de weg in Nederland. Zo is het letterontwerp voor de anwb-bewegwijzering van zijn hand en ook in de Amsterdamse metro komen pendelaars zijn letterdesign tegen. Van in de jaren '70 ontwerpt hij lettertypes; 23 heeft hij er intussen op zijn naam. Ze zijn internationaal verspreid en duiken op in tijdschriften, kranten en boeken. Unger werkt bovendien als vormgever van bv. postzegels en logo's. Naast het beoefenen van al die letterpraktijken doceert en schrijft hij daar ook over, onder meer in Typografie als voertuig van de wetenschap. Dat is de rede die Unger op 16 maart 2007 uitsprak aan de Faculteit der Kunsten van de Universiteit Leiden bij het aanvaarden van het ambt van bijzonder hoogleraar op het gebied van de Typografische Vormgeving vanwege de Dr. P.A. Tiele-stichting. Deze publicatie bevat de tekst van zijn lezing, in het Nederlands (op de rectozijde) en het Engels (op de versozijde), en werd gezet in twee van Ungers lettertypes (Capitolium News en BigVesta). De auteur tekende eveneens voor de vormgeving. In zijn rede overloopt Unger belangrijke momenten, personen en inzichten uit zijn studie en professionele loopbaan. Dat persoonlijke relaas is doorspekt met fragmenten van beschouwende aard. Hij staat stil bij het belang van het (kunnen) lezen om een eigen mening te vormen (blz. 3-7) en weidt uit over het verschil tussen kijken en lezen (blz. 13-17). Hij beschrijft de impact die technische ontwikkelingen zoals de boekdrukkunst en de lancering van het internet hebben (gehad) op lezers, schrijvers en vormgevers (p. 17-21). Daarna zet Unger zijn pet van letterontwerper op. Unger vindt letters mooi, prachtig en spannend. Aan de hand van vier voorbeelden laat hij ons delen in zijn fascinatie. Hij dwingt ons bewust te kijken naar de estheti- | |
[pagina 246]
| |
sche kwaliteiten van letters door ze even te onttrekken aan hun functie van voertuig van wetenschap en kennis (blz. 23-29). Aan het einde van zijn rede pleit Unger voor een groter bewustzijn van het ‘typografisch instrumentarium’ waarmee lezers, schrijvers en vormgevers dagelijks aan de slag gaan (blz. 29-31). Ondanks de waaier aan mogelijkheden die het onderwerp van deze rede liet vermoeden, beperkt het verhaal zich tot een associatieve opeenvolging van boeiende, maar losse flarden die te oppervlakkig worden belicht. Bovendien weegt het subjectieve karakter van de tekst te zwaar door. Meer aandacht voor objectieve argumenten om typografie als (voertuig van de) wetenschap te beschouwen, hadden het evenwicht kunnen herstellen. Daarenboven wekken taalfouten zoals ‘de Unicef’ (blz. 3) en ‘Lettergrootes’ (blz. 15) in de Nederlandse versie een slordige en storende indruk. Ook de Engelse vertaling loopt mank. De vertaling steunt soms te letterlijk op de Nederlandse tekst en dan krijg je vreemde zinnen als: ‘But the Century Schoolbook I always considered very fine as a whole indeed.’ (blz. 24) als vertaling van: ‘Maar het lettertype Century Schoolbook heb ik als geheel altijd zeer sympathiek gevonden.’ (blz. 27) De verzen van Koos J. Versteeg op de kaft van het boek zijn niet correct vertaald. ‘Wie eenmaal lezen kan, die leert het nooit meer af’ is immers niet hetzelfde als ‘Who once has learned to read, can never give up again.’ Ungers Typografie als voertuig van de wetenschap raakt door dergelijke fouten en de van de hak op de tak springende (vertel)stijl het noorden kwijt en laat vooral een stuurloze indruk na.
maartje de wilde | |
Mieke Lietaer m.m.v. Martine de Reu, Jan Pauwels en Dirk Van Eldere, Goed gegeven! Gids voor schenkingen aan bibliotheken. Antwerpen: Erfgoedbibliotheken Vlaanderen, 2008. 75 blz., ill. - (Armarium. Publicaties voor erfgoedbibliotheken, 2) - isbn 978-90-72679-338. €15,00De ‘concrete, doelgerichte en praktisch georiënteerde’ aanpak van de Armarium-reeks wordt in dit tweede nummer toegepast op de praktijken rond schenkingen aan bibliotheken. Dat Goed gegeven! een werkstuk is van auteurs die zeer vertrouwd zijn met deze problematiek, is duidelijk te merken. Het boek biedt immers niet alleen best practices in een formaat dat bruikbaar is voor de hele sector maar heeft ook aandacht voor de praktijk in Vlaanderen op dit moment, de tekortkomingen daarvan en mogelijke verbeteringen. Daarvoor wordt vooral naar de Verenigde Staten gekeken maar de kiemen van verandering blijken toch ook vaak al in Vlaanderen aanwezig. In een eerste hoofdstuk worden de praktijken rond schenkingen in Vlaanderen gekenschetst en wordt gewezen op de voor- en nadelen van schenkingen. In tijden van krimpende aankoopbudgetten kunnen schenkingen voor erfgoedbibliotheken een belangrijke factor van het acquisitiebeleid vormen. De verwerving van een schenking mag dan wel (quasi) kosteloos zijn, de verwerking is dat allerminst en dat is meteen ook het grote nadeel van een schenking. Een goed vooronderzoek, duidelijke afspraken met de schenker en een goede coördinatie in overleg met alle betrokken diensten binnen een bibliotheek, zijn noodzakelijk om het arbeidsintensieve verwerkingsproces te laten renderen. Het tweede hoofdstuk belicht op zeer praktische wijze de verschillende fases van het schenkingsproces. Dat start met het vastleggen van een schenkingsbeleid en standaardprocedures. De voor- en nadelen van verschillende vormen van schenkingen worden behandeld. Juridische en fiscale aspecten worden verduidelijkt. Bijzonder handig zijn de bijgevoegde lijstjes met aandachtspunten en de documentmodellen die ook minder ervaren schenkers en ontvangers kunnen helpen om schenkingen correct af te handelen. Bruikleenovereenkomsten worden kort belicht en tenslotte wordt ingegaan op het wegschenken, verkopen, ruilen of vernietigen van onbruikbare delen van schenkingen. Tussen de praktische tips en suggesties voor verbeteringen door wordt het belang benadrukt van een expliciet schenkingsbeleid dat is afgestemd op het bredere collectiebeleidsplan, en van een gecoördineerde en in de verdere bibliotheekwerking geïntegreerde aanpak van schenkingen. Ook wordt er gepleit voor een collectief schenkingsbeleid voor de Vlaamse erfgoedbibliotheken, een opdracht waarin de Vlaamse Erfgoedbibliotheek in oprichting mogelijk een belangrijke rol kan krijgen.
diederik lanoye | |
[pagina 247]
| |
Danny Dobbelaere, Plantin-Moretusprijs voor de best verzorgde boeken van 2006. Els de Ridder, Annemie Verheeke (red.). Borgerhout: Vlaamse Uitgevers Vereniging; Antwerpen: Plantin Genootschap, 2006. 24 blz., ill. Integraal als pdf beschikbaar op www.boek.beNet als in 2006 (zie De Gulden Passer, 85, 2007, p. 223) presenteren de Vlaamse Uitgevers Vereniging en het Plantin Genootschap in 2007 de fraaiste Vlaamse boeken van het voorgaande jaar. In hun inleiding betreuren Rudy Vanschoonbeek en Pierre Delsaerdt het gebrek aan publieksaandacht voor de vormgeving van boeken, in schril contrast tot andere vormen van design zoals mode, interieur, of architectuur. Toch zijn er enkele hoopvolle blikvangers in de Vlaamse boekenwereld. Die worden bekroond met een tentoonstelling en worden met een - noblesse oblige - fijnverzorgde publicatie aan een ruimer publiek voorgesteld. In 2006 vielen werken uit volgende categorieën in de prijzen: educatieve en wetenschappelijke uitgaven (Steinway 170 en Mozart 06 door Jurgen Maelfeyt), kunst- en fotoboeken (Collectie Vlaamse gemeenschap. Aanwinsten door Jurgen Persyn), nonfictie (Les Ballets C de la B door Betty Reyniers & Peter de Roy), kinder- en jeugdboeken (Reinaart de Vos door Peter de Mayer), werk van Vlaamse vormgevers (Craigie Harsfield. Relation door Luc Derycke). Tevens waren er nominaties voor Dooreman & Houbrechts, Wim & Remco Crouwel, Filiep Tacq, Luc Derycke, en Ever Meulen & Fanclubproject. De elf boeken worden in de publicatie individueel besproken en met (kleine) illustraties toegelicht. Uiteraard is het ‘prijsboekje’ zelf keurig verzorgd in een vormgeving van Johan van Looveren & Hilde Princen, gezet uit de Collis en gedrukt in FM-raster op Lessebo Design Smooth door Bema-Graphics (Wommelgem).
marcus de schepper | |
De Best Verzorgde Boeken 2006. Amsterdam: Stedelijk Museum CS, 2007. isbn 978 90 5965 064. €24,50Elk jaar bekroont de Stichting De Best Verzorgde Boeken maximaal 33 Nederlandse boeken die uitmunten door hun vormgeving, typografie, beeldbehandeling en grafisch-technische productie. Nederland heeft een sterke traditie op het vlak van boekvormgeving en typografie. Het is dus niet verwonderlijk dat de oogst aan ‘best verzorgde boeken’ jaarlijks rijk is. In Nederland wordt allicht meer geëxperimenteerd met het artefact boek. Er is meer avontuur, al is er ook in Vlaanderen een kentering merkbaar. Volgens de jury zijn er dit jaar een aantal frappante trends. Fotografie is dominant aanwezig. Vooral grote aflopende foto's zijn een trend. De klassieke typografische vormgeving wordt wat in een hoekje gedrukt. De papierkeuze is soms bont en buitenissig. En natuurlijk, ook hier wordt de stem van de digitale generatie luider en luider. Boeken worden meer ‘zapvoorwerpen’: je bladert, leest een stukje, bladert verder etc. Je zou kunnen gewagen van ‘lezend kijken’ of ‘kijkend lezen’. Er is meer willekeur en gejongleer met structuur. De ‘iconic turn’ zet zich door. Veel ‘aparte boekwerken’ - niet verkrijgbaar in het reguliere circuit - werden bekroond. Duidt dit erop dat het fenomeen boek ter discussie staat en dat er meer vormelijk interessante boeken in de marge verschijnen? Uiteraard is de druk van de commercie hier kleiner of onbestaande. In de marge krijgt het boek soms een echte laboratoriumfunctie. Prototype van zo een ‘apart boek’ is duf, een ‘onafhankelijk gedurfd boektijdschrift’ (categorie kinder- en jeugdboeken). De jury stelt: ‘duf prikkelt de zinnen en verschaft veel, heel veel lees- en kijkplezier voor een generatie die al bijna is opgegeven waar het lezen betreft.’ Dit is typisch zo'n zappend boek, heel bont en weelderig, decoratief, met wilde typografie en vormgeving. Er zitten zelfs ‘anti-verveelpagina's’ in! Maar er is ook het tegenwicht van de klassieke typografie. De prachtige uitgave van de Hypnerotomachia Poliphili in luxe-editie is meer dan een paradepaardje. Het is een volmaakt voorbeeld van een geslaagde synthese van vorm en inhoud. De vormgeving van de catalogus is opvallend en geslaagd. Het voorplat is een spiegelend oppervlak: de lezer is kijker of een cultureel voyeur... De rug verbeeldt de Nederlandse driekleur waarop de titel in goud gedrukt is. De driekleur is ook een rode draad doorheen het binnenwerk. Het achterplat is dan weer een koel zwart bord, waarop je warempel zou kunnen schrijven met krijt... een knipoog naar het basale schrijven en lezen.
danny dobbelaere | |
Dit is geen boek. De best verzorgde boeken 2007 / This is not a book. The best Dutch book designs 2007. Amsterdam: Stichting De Best Verzorgde Boeken, 2008. 160 blz., ill. - isbn 978 90 5965 082 4. €24,50
| |
[pagina 248]
| |
Vlaamse Uitgevers Vereniging of het Plantin Genootschap, ook integraal als pdf beschikbaar op www.boek.be.Naar jaarlijkse gewoonte bekronen twee vakjury's de best verzorgde boeken uit Nederland en België na een zorgvuldige selectieprocedure. In Nederland dongen maar liefst 465 publicaties mee naar een plek op de fel begeerde A-list! Daar is slechts ruimte voor 33 prijsbeesten, dus kwam het er voor de vakjury op aan om te wikken en te wegen en die keuzes te motiveren. In de inleiding van het tweetalige Dit is geen boek / This is not a book gaan de juryleden nader in op hun werkwijze. Het uitkiezen van mooie en/of verzorgde boeken mag dan al vaak met een hevig onderbuikgevoel gepaard gaan, toch doet de jury haar best om dat gevoel te vertalen in waarneembare en meetbare criteria. Dat geeft deze catalogus een extraatje. Alle 33 prijsboeken worden als smakelijke amuse-gueules aan de lezer gepresenteerd en in een heldere notitie bericht de jury zowel over de intuïtieve schoonheid van elk boek, als over de objectieve kwaliteiten waarmee de bekroonde publicatie uitpakt. In combinatie met een technische fiche en foto's van het boekomslag en het binnenwerk krijg je als lezer een voorproefje van al dat boekenmoois. Er zijn slechts twee minpunten aan Dit is geen boek. Enerzijds slopen er slordigheden in de weergave van de lopende titel. Per boekbespreking verschijnt onderaan de even pagina's namelijk de titel van de daar behandelde publicatie, maar vaak verschilt die van de titel op het titelblad of in het juryverslag. Zo staat er bijvoorbeeld op p. 102 ‘Geschiedenis van de Koninklijke Shell’ [i.p.v. Geschiedenis van Koninklijke Shell], op p. 118 ‘De vernuftige edelman Don Quichote [i.p.v. Quichot] van La Mancha’ en op p. 130 ‘De leeglopers’ [i.p.v. De Leeglopers]. Anderzijds is het geen goede zet van de vormgever om de in rood gedrukte tekst van de technische fiche te laten overlopen in de foto van het binnenwerk. Dat zorgt voor enkele onduidelijkheden (bv. p. 24, 48, 152). Soberder van opzet, maar net zo lekkerbekkend, is de catalogus met de Belgische winnaars. Gespreid over zeven categorieën (literatuur, school- en studieboeken, kunstboeken, overige non-fictie, kinder- en jeugdboeken, werk van Vlaamse vormgevers bij buitenlandse uitgevers, mooiste boekomslag) selecteerde de jury veertien winnaars die uitblonken in (typo)grafisch ontwerp. Het resultaat levert een enthousiaste, zeer doordacht geïllustreerde en evenwichtig vormgegeven catalogus. Het eerste deel bevat een voorstelling van de winnende boeken, telkens voorzien van een juryverslag. In het tweede deel passeren de winnende vormgevers de revue. Toe te juichen nieuwigheden in 2008 zijn de vroegere uitreiking van de prijzen (niet langer in het najaar, maar in juni zodat beter wordt aangesloten bij de actualiteit) en het feit dat rekening werd gehouden met de stem van het brede publiek. Via een website konden zij namelijk kiezen welke van tien boekcovers hen het meest kon bekoren. Hopelijk wordt de volgende editie van beide prijsuitreikingen geconfronteerd met een net zo vruchtbare boekenoogst, met even smaakmakende catalogi als resultaat.
maartje de wilde | |
Jaarboek van het Nederlands Genootschap van Bibliofielen 2007. Amsterdam: De Buitenkant, 2008. 274 blz., ill. - isbn 978 90 76452 27 2; issn 1383-4584. €37,50Een helder Pruisisch blauwlinnen band met okergele titelopdruk is dit jaar het omhulsel van het steeds lijviger wordende jaarboek van de Nederlandse bibliofielen. Ik geef slechts een opsomming van de wisselende bijdragen. Vooraf een ‘In memoriam Sjaak Hubregtse (1944-2007)’, redacteur van het eerste uur en een groot kenner van typografie uit de negentiende en twintigste eeuw. Voor het hoek van het jaar stond Ton Croiset van Uchelen in: ‘Maria Strick, schoolhoudster en kalligrafe in de Gouden Eeuw’. Verder schrijft Gerard Jaspers over de drukker Lienhart Ysenhut en Bazel in de late vijftiende eeuw, dan volgt een stuk over problemen en oplossingen in de muziekdruk in de achttiende eeuw door Anneke van den Bergh. Loes Kuiper-Brussen heeft haar toelichtingen bij een bezoek van leden van het genootschap aan de ub Utrecht in artikelvorm gepresenteerd: ‘Zoölogische topstukken uit vier eeuwen in de Universiteitsbibliotheek Utrecht’. Piet Buijnsters schrijft over ‘Jacob Doedes en de jacht op het bijzondere boek’, Frederik Schrueder bespreekt de rol van schrijver en bibliofiel Octave Uzanne. Een paar kortere stukken door leden over hun eigen collectie ronden dit geheel af.
elly cockx-indestege |
|