De Gulden Passer. Jaargang 84
(2006)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 271]
| |
Dirk Sacré
| |
[pagina 272]
| |
contra iam vulgatas imagines ista vivit et viventis effigiem probè refert. Abrumpo aut potius amarissimis lacrimis permixti singultus ulteriori intercedunt scriptioni. Unum addo, te scilicet, illustrissime et rever[endissi]me d[omi]ne, colere me et venerari. Antverpia, m.dc.vi. xvi Kal. Iunias.
ill[ustrissi]mae et Rev[erendissi]mae D[ominationis] T[uae] Addictissimus cliens Joannes Woverius Antverpiensis
[f. 43v] [Adres:] illustrissimo et rev[erendissi]mo d[omino], d[omin]o frederico borromaeo S[anctae] R[omanae] E[cclesiae] Cardinali Archiepiscopo Mediolanensi [samenvatting in een andere hand:] 17. Maggio 1606/ Anversa/ S[ignor] Giovanni Woverio/ l'avvisa della morte del Lipsio, del quale/ manda il ritratto coll'elogio; et li/ accusa ricevuta delle leggi della scuola Ambrosiana./ Lat[in] a.
Antwerpen, 17 mei 1606. Eminentie, Had Justus Lipsius, die nu zeker onsterfelijk is, Uw laatste brief maar mogen ontvangen! Maar hij heeft dit aardse licht verlaten, Eminentie, en is nu binnengetreden in het hemelse, waar hij in de schittering van het eeuwige licht tussen de betere sterren fonkelt. Ach, hoe heeft de smart ons overmand! En niet alleen ons, zijn landgenoten, blij, die zich met hart en ziel, met zijn buitengewone intellect aan het gemeenschappelijke welzijn had gewijd, is ontvallen aan iedereen, aan de gehele mensheid. Eminentie, had hij maar lang genoeg mogen leven om Uw voortreffelijke, Uw schitterende instelling te kunnen zien! Mijns inziens had hij dan geredelijker en opgewekter de aarde verlaten, in de wetenschap dat hier zoveel deugdelijks na hem bleef bestaan. Zonder U te willen vleien, durf ik te stellen dat sinds de Muzen weer met de mensen verkeren, geen schitterender voorbeeld het licht heeft gezien, ook niet bij de machtigste en de meest toegedane vorsten. U kunt zich amper voorstellen hoe ik het haast uitjubelde van vreugde toen ik U las en dacht aan het geluk en de reputatie die het Ambrosiaanse college te beurt zouden vallen! Maar ik houd me stil en verklap dit geheim niet, geheim dat me onthuld werd uit hoofde van mijn verantwoordelijkheid als uitvoerder van Justus Lipsius' testament en de vereisten van mijn taak. Als U erom verzoekt, zend ik U die verordeningen terug zoals ik ze ontvangen heb; ik kan er desgewenst ook mijn appreciatie aan toevoegen. Al kan ik Uw voorstellen niet verbeteren, ik kan ze U terugbezorgen met een kleine suggestie links of rechts. Moed nu, Eminentie: doet U Uw uiterste best en verovert U nu voor de hoogedele familie Borromeo het onvergankelijke goed van het aanzien, voor Uzelf en Uw prestatie blijvende roem, lof en faam. Nu ik deze woorden van opperste vreugde boekstaaf, moet ik onwillekeurig terugdenken aan onze Feniks. Bij deze brief voeg ik een afbeelding van hem, met een eloge van mijn hand.Ga naar voetnoot2 In tegenstelling tot de portretten die thans circuleren, is dit levensecht en weerspiegelt het trouw de trekken van Lipsius zoals hij tijdens zijn leven was. Hier breek ik af, of beter, snikken en overvloedige tranen van droef- | |
[pagina 273]
| |
heid maken het me onmogelijk verder te schrijven. Nog één iets voeg ik toe, Eminentie: mijn gevoelens van grote eerbied en bijzondere hoogachting.
De betrekkingen tussen Justus Lipsius en kardinaal Federico Borromeo,Ga naar voetnoot3 die een volle neef was van de H. Carolus Borromeus (1538-1584), namen een aanvang toen Lipsius uit Leiden naar het katholieke Zuiden (1592) was teruggekeerd. In januari 1594 schreef Borromeo, die toen nog in Rome leefde, waar hij uitstekende contacten had met de jezuïeten, onder wie Lipsius' goede vriend Francesco Benci (1542-1594), voor het eerst de Leuvense hoogleraar aan; in zijn epistel ventileerde hij zijn bewondering voor hem en zegde hem zijn steun toe. Lipsius, wiens positie in het Zuiden nog niet geconsolideerd was, kon de steun van Borromeo beslist gebruiken. Er ontspon zich een vriendschappelijke briefwisselingGa naar voetnoot4 die tot de dood van Lipsius zou duren en vrij intensief zou zijn in de periode waarin Borromeo in zijn diocees werkzaam was (augustus 1595 - maart 1597; herfst 1601-1606, met een lange onderbreking voor de twee conclaven van 1605) en niet in Rome leefde. Borromeo was een veelzijdige studax en publicist met een grote passie voor de antieke letteren, de oud-christelijke literatuur, de christelijke oudheden en de epigrafie van het vroege christendom. Daarnaast stelde hij zich als een ware mecenas voor kunstenaars en geleerden op. Het valt op dat nogal wat mensen uit onze contreien, die een peregrinatio academica naar Rome ondernamen en wier reisweg vaak over Milaan liep, gastvrij door kardinaal Borromeo werden onthaald; ongetwijfeld had dit zeer veel te maken met de immense bewondering van de kardinaal voor hun landgenoot Lipsius. Borromeo was overigens niet de enige persoon die een sleutelpositie in Milaan bekleedde en hoog opliep met Justus Lipsius: ook in het wereldlijke bestuur van de stad had onze humanist een vurige verdediger in de persoon van de staddsecretaris Giovanbattista Sacco, een man met een passie voor de humanistische studies en een elegant briefschrijver, die van 1593 tot 1603 met Lipsius correspondeerde.Ga naar voetnoot5 Sacco werd een boezemvriend van Lipsius' oud-leerling Erycius Puteanus (1574-1646), die van 1597 tot 1606 in Lombardije, hoofdzakelijk in Milaan, leefde.
Op het einde van de zestiende eeuw reeds broedde Borromeo onder invloed van zijn humanistische belangstelling, zijn contacten in Rome en de rijke privébibliotheken die hij in de Eeuwige Stad leerde kennen, op het projectGa naar voetnoot6 om in zijn vaderstad een belangrijke openba- | |
[pagina 274]
| |
[pagina 275]
| |
re bibliotheek uit te bouwen. Gaandeweg rijpte het idee om daaraan een Collegium Ambrosianum, een onderzoeksinstituut te verbinden, waarvan de fellows, betaald met fondsen die de kardinaal ter beschikking zou stellen en gebruikmakend van de in de bibliotheek aanwezige boeken en handschriften, hooggespecialiseerde toppublicaties moesten produceren. Het ging er hem immers niet alleen om het publiek de toegang tot goede boeken te verschaffen, maar ook het onderzoek aan te zwengelen, geheel in contrareformatorische geest de triomf van de ‘katholieke’ wetenschap te bewerkstelligen en het orthodoxe geloof te beschermen tegen de leugens van zijn tegenstanders. Jarenlang dacht Borromeo na over de modaliteiten van het project: wie het instituut zou bevolken (aanvankelijk dacht hij ook aan leken, uiteindelijk zouden het oblaten worden), hoe groot het aantal onderzoekers minimaal moest zijn (het zouden er ten slotte een tiental worden), hoe het instituut georganiseerd en gestructureerd moest worden (met een wisselende prefect), welk onderzoek geprioriteerd diende, of er een ‘Ambrosiaanse pers’ moest komen (op een bepaald ogenblik wilde men een beroep doen op de Officina Plantiniana te Antwerpen)Ga naar voetnoot7, hoe het voortbestaan van het Centre of excellence na de dood van zijn stichter kon gewaarborgd worden, enz. Het project kwam in een stroomversnelling toen de jonge humanist Erycius Puteanus (1574-1646), een getalenteerde en vooral welbespraakte en een zeer elegante Latijnse pen voerende oud-student van Lipsius op het einde van de zestiende eeuw in Milaan neerstreek en er in 1600 hoogleraar werd aan de hogeschool, de Scuole Palatine.Ga naar voetnoot8 Puteanus profileerde zich in zijn veelbelovende publicaties als een kwekeling van Lipsius, met wie hij bleef corresponderen, aldus regelmatig als go-between fungerend tussen Borromeo en Lipsius. In december 1601 deelde Puteanus aan Lipsius mee dat hij Borromeo had ontmoet en dat de kennismaking bijzonder hartelijk was verlopen, uiteraard omdat Puteanus uit de school van Lipsius kwam. In de loop van diezelfde maand aten Borromeo en Puteanus wel eens samen en onderhielden zich over literatuur en hun geliefde studies. Ze konden het zo goed met elkaar vinden, dat Puteanus (die toen nog plannen had om priester te worden) hoopte tot de famiglia van de kardinaal te kunnen toetreden; Lipsius beval Puteanus in die zin aan bij de kardinaal.Ga naar voetnoot9 Tevens vernam de Leuvense hoogleraar via Puteanus, aanvankelijk op een eerder vage manier, diens plannen met betrekking tot de bibliotheek en een onderzoeksinstituut. Op 12 december 1603 liet Puteanus aan Lipsius weten dat Borromeo bezig is met een groots project met eeuwigheidswaarde: voor de bloei van de wetenschap gaat hij een openbare bibliotheek stichten en daar zelf twintigduizend goudstukken in investeren. Hij | |
[pagina 276]
| |
gaat naar oude gewoonte voordrachten organiseren en een aantal niet te jonge, wetenschappelijk goed onderlegde mensen bijeenbrengen die stuk voor stuk over een jaarinkomen zullen beschikken mits ze jaarlijks publiceren; Een project op maat van die man, dat wellicht een stimulans zal zijn voor heel wat mensen om zich op de wetenschap toe te leggen! Meer details volgen bij gelegenheid, neen, binnenkort, wanneer de kardinaal zich duidelijk over zijn plannen uitspreekt, (ile xiv, 03 03 12). Borromeo zelf sprak zich pas in december 1604 op een erg vage manier over zijn project uit ten overstaan van Lipsius: Sarò ben forsi atto a ricever favore; in certe cose nostre massimamente, spettanti alle lettere buone; intorno alle q[ual]i, io mi credo, che da lei et da ogn'altro, si potrà più tosto vedere il buon desiderio, et il volere, che alcun effetto, et l'opera. Tuttavia, quel niente che è per nascere, io desidero anzi voglio, che in tutto dipenda dal maturo giuditio di V[ostra] S[ignoria] al quale a suo tempo con ogni confidenza ricorerò.Ga naar voetnoot10 Inmiddels had Borromeo ongetwijfeld van Puteanus vernomen dat Lipsius een boek over bibliotheken had uitgebracht; hij had het ongetwijfeld in handen gekregen en daarin met genoegen gelezen dat Lipsius de oude bibliotheek van Alexandrië annex haar onderzoeksinstituut als een na te volgen voorbeeld had bewierookt; vandaar het vaste voornemen van de kardinaal om Lipsius bij zijn project te betrekken eens het vastere vorm had gekregen.Ga naar voetnoot11 Lipsius zelf was inmiddels via Puteanus wat beter geïnformeerd over Borromeo's plannen.Ga naar voetnoot12 Op 11 januari 1605 schreef de Leuvense geleerde aan Borromeo dat Puteanus hem over het project van de kardinaal had ingelicht, dat hij het volop steunde en graag bereid was de kardinaal op welke manier ook te helpen. De daaropvolgende conclaven waaraan Borromeo had moeten deelnemen (Clemens viii Aldobrandini was op 3 maart 1605 gestorven en de volgende paus, Leo xi de' Medici, overleed na een pontificaat van amper vier weken), maakten dat Borromeo zich amper met zijn project ‘intorno alla libraria’Ga naar voetnoot13 kon inlaten en dat de correspondentie even stokte. Op 25 september 1605 wist Lipsius nog niet goed wat Borromeo eigenlijk van hem verwachtte.Ga naar voetnoot14 Hij moet kort daarop brieven van Puteanus en Borromeo ontvangen hebben, maar die zijn niet bewaard. Op 23 december 1605 zette Lipsius ten behoeve van de Milanese kardinaal enkele gedachten op papier, die niet zozeer de bibliotheek als het op te richten onderzoeksinstituut betroffen. Hij hamerde op de stelling dat een degelijk reglement broodnodig was; zoniet dreigde het instituut na de dood van zijn grondlegger te verdwijnen. De disciplines waaraan Borromeo volgens Lipsius voorrang diende te verlenen waren de taal- en letterkunde en de wijsbegeerte, die zijns inziens in een neerwaartse spiraal waren terechtgekomen.Ga naar voetnoot15 Het logische gevolg van dit alles was dat Borromeo het ont- | |
[pagina 277]
| |
werp van organiek reglement aan Lipsius voorlegde. In het voorjaar van 1606 vond hij dat het als sneuveltekst kon worden voorgelegd aan enkele experten, onder wie Lipsius. Hij zond die sneuveltekst naar Leuven op 29 maart 1606 en drong er sterk op aan dat Lipsius hem grondig onder handen zou nemen. Lipsius was evenwel enkele dagen eerder gestorven. Op 23 maart (de dag zelf van Lipsius' dood) of 's anderendaags reisde Lipsius' grote vriend Johannes WoveriusGa naar voetnoot16 uit Antwerpen naar Leuven af; als uitvoerder van het testament van Lipsius moest hij allerlei praktische zaken behartigen, waaronder ook het toezicht op de papieren van de overledene en de afhandeling van de binnenkomende correspondentie. Op Goede Vrijdag, daags voor de teraardebestelling van Lipsius, meldde hij de dood van Lipsius aan Puteanus en vroeg hij hem het nieuws aan kardinaal Borromeo mee te delen.Ga naar voetnoot17 Toen Borromeo op 29 maart zijn ontwerp van reglement naar Lipsius stuurde, had Woverius' brief Milaan vanzelfsprekend nog niet bereikt. Borromeo's pakje, dat niet voor half april in Leuven besteld kon worden, werd allicht met iemand meegegeven naar Antwerpen, waar Woverius, die overigens bekend was met de kardinaal, de zaak verder zou afhandelen. Woverius besefte dat hij Lipsius niet kon vervangen. Hij vroeg de kardinaal of die de tekst meteen wenste geretourneerd te zien dan wel een suggestie links of rechts van Woverius zou appreciëren. Hij wist niet of Borromeo's ontwerp mocht uitlekken en hield het voor zich. Uit de brieven van Lipsius wist hij hoe de overledene tegenover de plannen van de kardinaal had gestaan; in die lijn uitte hij dan ook zelf zijn algemene waardering voor het bibliotheek- en onderzoeksproj eet. Vanzelfsprekend beklemtoonde de Antwerpenaar in zijn brief hoezeer hij Lipsius had gewaardeerd; hij maakte van de gelegenheid gebruik om een portret van Lipsius met een kort elogium, dat hij een jaar eerder had geschreven, aan Borromeo te bezorgen. Voor zover we weten, is er geen antwoord van Borromeo aan Woverius bewaard. Toch verdween Woverius niet helemaal uit het blikveld van de kardinaal. Een vijftal jaar later schakelde de Milanees de hulp van de Antwerpenaar in om er de Officina Plantiniana toe te bewegen op te treden als exclusieve uitgever van de wetenschappelijke edities die door de doctores Ambrosiani zouden gepubliceerd worden.Ga naar voetnoot18 Die pogingen liepen op niets uit. | |
[pagina 278]
| |
De eerste steen van de Biblioteca Ambrosiana was in juni 1603 gelegd. Het door de paus Paulus v Borghese in 1606 erkende college van (acht geestelijke) doctores Ambrosiani of gespecialiseerde wetenschappers op het gebied van de theologie, de klassieke talen, de geschiedenis, de christelijke oudheden en de oosterse talen ging officieel van start in september 1607, nog voor de bibliotheek geopend was; tijdens zijn regelmatige bijeenkomsten nabij de kerk van het H. Graf te Milaan finaliseerde het o.a. zijn eigen reglement. De Ambrosiaanse bibliotheek zelf werd met de nodige luister officieel geopend op 8 december 1609, in aanwezigheid van wereldlijke en geestelijke prominenten. De bibliotheek bevatte toen zowat 6.000 manuscripten en 30.000 boeken, die op een nieuwe manier werden gerangschikt, nl. niet volgens de inhoud, maar volgens het formaat. Tijdens de inauguratie werden de (toen negen) wetenschapsspecialisten een voor een aan de genodigden voorgesteld, kregen ze een gouden medaille, waarop het naar de nood aan specialisatie verwijzende motto singuli singula prijkte, en werden ze in Latijnse verzen bewierookt.Ga naar voetnoot19 Wellicht enige weken later opende de bibliotheek daadwerkelijk haar deuren. Een notariële acte van september 1610 legde de constituties van het college vast; ze werden vanaf 1616 verschillende malen gepubliceerd.Ga naar voetnoot20 Ook al heeft Lipsius het ontwerp van reglement van het Ambrosiaanse onderzoeksinstituut niet meer in concreto kunnen bijsturen, zijn werk over de bibliotheken, zijn belangstelling voor Borromeo's projecten en de expliciete steun die hij er in zijn brieven aan verleende, hebben kardinaal Federico ongetwijfeld gestimuleerd. Lipsius was niet de enige. De rol van Lipsius' leerling Erycius Puteanus, een intimus van de kardinaal, mag wellicht niet onderschat worden. Hij werd daarvoor rijkelijk beloond en mocht zich een van de medestichters van de Ambrosiaanse bibliotheek noemen.Ga naar voetnoot21 Trots en met enige overdrijving liet hij zich in zijn levensavond nog tegenover Nicolaus Heinsius ontvallen dat de Ambrosiaanse bibliotheek er eigenlijk op zijn initatief gekomen was.Ga naar voetnoot22 Tijdens de jarenlange voorbereiding van zijn bibliotheek en onderzoeksinstituut ging de kardinaal evenwel bij heel wat geleerden te rade. Het is best mogelijk dat Puteanus medeverantwoordelijk was voor de redactie van het ontwerp van reglement,Ga naar voetnoot23 al wekt het verbazing dat Borromeo dit niet vermeldt in zijn brief van 29 maart 1606 aan Lipsius. Andere geleerden die in die periode werden geconsulteerd, waren de Duitse humanist Marcus Welser (1558-1614) in 1606 en de jezuïet Andreas Schottus (1552-1629) in 1608.Ga naar voetnoot24 | |
[pagina 279]
| |
Appendix Woverius meldt de dood van Lipsius aan Erycius Puteanus te Milaan, 24 maart 1606Brussel, Kon. Bibliotheek van België, hs. 19112 bis, z.f. (onuitgegeven) d[omino] erycio puteano moestissimam paginam mitto Joannes Woverius
et scribo moestiori corde et calamo. Te obfirma, mi Amice, et supremae fatorum necessitati animum doloremque submitte. Sed ante vulnus remedia concipio et praesenti luctui haud par solatia etiam aliijs praescribo? Quibus verbis? SOL noster, mi puteane, occidit, et xi Kal[endas] AprilesGa naar voetnoot25 adulta nocte pie, constanter placidissimam mortem cum vita commutavit Maximus mortalium lipsius. Iam suspiria (video) et lacrimas misces. Nos vero nec hisce adfectibus publico privatoque luctui pares sumus. Ignosce, lacrimae ubertim substillant et scriptionem interpellant. Alias pluribus. Me enim inter curatores supremae voluntatis scripsit et sic supra summum dolorem officijs etiam erga defunctum distrahor. Cras lipsi quod fuit terrae mandabimus; animam vero (pie vovemus) caelum recepit. Salve, mi amicissime, e tristissima domo heu quondam summi viri. Lovanii mdcvi viiii Kal[endas] Apriles. ill[ustrissi]mum Dominum meum cardinalem animitus salvere iubeo et per te luctifici huius fati necessitate participo. Ignosce, iterum scribo. | |
[pagina 280]
| |
SamenvattingEen week na de dood van Lipsius richtte Federico Borromeo vanuit Milaan een verzoek tot de humanist. Beiden hadden reeds een twaalftal jaar regelmatig met elkaar gecorrespondeerd, waarbij de kardinaal zijn bewondering niet onder stoelen of banken stak, een bewondering die hij deelde met stadssecretaris Giovanbattista Sacco. De talrijke goed voorziene privébibliotheken te Rome als voorbeeld nemend, zinspeelde Borromeo al een aantal jaren op het plan om ook in zijn vaderstad een bibliotheek uit te bouwen, met daaraan verbonden een soort onderzoekscentrum. Lipsius' latere opvolger te Leuven, Erycius Puteanus, die dankzij de aanbevelingen van zijn oud-professor einde 1600 hoogleraar was geworden aan de Milanese Scuole Palatine, steunde de kardinaal in zijn opzet en hield zijn oud-professor op de hoogte van het project. Op vraag van Borromeo zette Lipsius enkele ideeën op papier, eerder over de uitbouw van het studiecentrum dan van de bibliotheek. In zijn reactie, geschreven na de dood van de humanist, stuurde de kardinaal hem de ontwerptekst van het reglement, met het verzoek die grondig na te lezen en te verbeteren. Johannes Woverius, een van Lipsius' testamentuitvoerders, ontfermde zich over het pakketje van Borromeo en zorgde ervoor dat het werd teruggestuurd naar Milaan, vergezeld van een begeleidende brief en een portret van Lipsius. Dit antwoord bleef bewaard in de Ambrosiana en wordt hier gepubliceerd. | |
SummaryAbout one week after Lipsius died, Federico Borromeo wrote him a letter from Milan. Both had been keeping up a lively correspondence for some twelve years. In his letters the cardinal often expressed his esteem and admiration for the Leuven humanist, feelings he shared with the town's secretary Giovanbattista Sacco. Keeping in mind the well-provided humanist libraries he had consulted in Rome, the cardinal had been dreaming for some years of establishing a similar library, open to the scholarly public, in his native town, endorsed with a kind of research centre. Lipsius's successor-to-be, Erycius Puteanus, who had been appointed to lecture at the Scuole Palatine in Milan thanks to letters of recommendation from his former mentor, supported Borromeo's project and kept his former mentor informed about its progress. On the cardinal's demand Lipsius wrote down his views on how such a research centre should be organized. In his reaction, written when his correspondent was no longer among the living, Borromeo sent him the rules and regulations of the institution, inviting him to read and correct the text thoroughly. Johannes Woverius, Lipsius's main executor, took care of the parcel and had it returned to Milan, togeher with a portrait and a covering letter. This letter, preserved in the Ambrosiana, is published here. |
|