De Gulden Passer. Jaargang 82
(2004)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Elly Cockx-Indestege
| |
[pagina 162]
| |
Afb. 1. Prosper Verheyden, 1918. (Foto in eigen bezit)
Afb. 2. Berthe van Regemorter, ca. 1950? (Naar Het boek, 1965)
De dame die hij in het Museum Plantin-Moretus op sleeptouw nam was een afgestudeerde boekbindster die wel boeken kon binden en versieren maar overigens niet zoveel van het boek afwist. Berthe van Regemorter (1879) [afb. 2], eveneens van Mechelse origine, leerde het vak bij Joseph Hendrickx in Brussel en bekwaamde zich verder gedurende een tweetal jaren bij Sangorski & Sutcliffe in Londen.Ga naar voetnoot3 Volgens haar biografe Mies Jurriaanse kwam zij er terecht in een groep van twintig mannen en vier vrouwen! Bij haar terugkomst, in 1911, vestigde zij zich als boekbindster in Antwerpen. Later, in een tweede leven, heeft zij de praktijk vaarwel gezegd en zich gewijd aan de studie van de boekband. Zij overleed, hoogbejaard, in 1964.Ga naar voetnoot4 Berthe van Regemorter was zo opgetogen over de dubbele kennismaking - met het Museum en, vooral, met de begenadigde Verheyden - dat zij de hoop uitsprak dit bezoek te kunnen overdoen. In haar eerste, korte, brief aan Prosper Verheyden luidt het: Cher Monsieur, | |
[pagina 163]
| |
Afb. 3. Brief van P. Verheyden aan B. van Regemorter, 25 september 1912, eerste en derde pagina. (Antwerpen, amvc)
Afb. 4. Brief van B. van Regemorter aan P. Verheyden, 24 maart 1913. (De Berderen, Dilbeek, Br. 12.12)
Wat zal de aanleiding van dit bezoek zijn geweest? Wij kunnen hier enkel naar gissen: einde 1911 had de kunstkring ‘De Scalden’ een tentoonstelling van ‘versieringskunsten’ georganiseerd. Het gezaghebbende tijdschrift Onze kunst (21, 1912, 36-37), uitgegeven door de opvolgers van Joseph-Ernest Buschmann, heeft het in zijn recensie over ‘het zeer superieure werk van mej. Berthe van Regemorter’. Waar boekbanden waren, was Verheyden. Hij zal dus zijn gaan kijken, oordelen, en de maakster ervan hebben willen ontmoeten. De liefde voor de boekband heeft tot een levenslange vriendschap geleid, tot vruchtbare gedachtenwisselingen zonder dat de kritiek werd geschuwd, en zo tot de ontplooiing van de jonge boekbindster. Dit alles spreekt uit een levendige briefwisseling. | |
[pagina 164]
| |
Verheyden was een groot briefschrijver (ik geloof niet dat hij zou aarden in onze tijd van faxen en mailtjes); hij schreef met vaste, zwierige hand welluidende zinnen, in zijn moedertaal het Nederlands, maar ook in het Frans, het Duits en het Engels [afb. 3]. In een van zijn brieven aan haar houdt hij een lofrede over de kalligrafie; hijzelf had in zijn jeugd de methode à l'anglaise geleerd (Brief 74, 24.09.1925). De briefwisseling tussen Verheyden en Van Regemorter is geheel in het Frans gevoerd; Berthe behoorde tot de gegoede burgerij in Vlaanderen wier omgangstaal het Frans was [afb. 4]. Overtuigd Vlaming, ruimdenkend, begaafd en hoffelijk, heeft Verheyden zich in zijn relatie - althans de epistolaire - met ‘Mademoiselle Van Regemorter’ steeds van het Frans bediend. Uit de eerste brieven al blijkt hoezeer de interesse voor de boekband aanleiding was en de rode draad blijft tot het einde toe. Verheyden heeft Berthes vertrouwen gewekt: een paar maanden na de kennismaking stelt zij voor een boek voor hem te binden (Brief 3, 08.05.1912). Helaas wordt nergens een titel vermeld en we weten dus niet om welk boek het gaat, noch om welke band. Misschien is het wel een perkamenten band geworden of een blindgestempelde leren band geïnspireerd op de middeleeuwse bandversiering! In datzelfde jaar 1912 en ook het daaropvolgende wordt een drukke correspondentie gevoerd. Aanleiding is het huldebetoon van de Antwerpse schepen voor Schone Kunsten, Frans van Kuyck (1852-1915). Behalve politicus en kunstenaar was Van Kuyck vooral begaan met de culturele en artistieke ontvoogding van het Vlaamse volk dat sedert de oprichting van het Koninkrijk België in 1830 eerder knecht dan koning was. Zoals gebruikelijk was zou Van Kuyck een huldeadres worden aangeboden, liefst fraai gebonden. Hier zag Verheyden, als secretaris van het organiserend comité, de kans schoon zijn ‘beschermelinge’ naar voor te schuiven. In september kan hij haar schrijven: ‘La manifestation projetée en l'honneur de M. l'échevin van Kuyck serait évidemment incomplète si elle ne comprenait pas la remise d'une adresse - reliée par vous.’ (Brief 6, 16.09.1912) Zij krijgt er nog een boek bij te binden: Oud-Antwerpen door Frans Van Kuyck en Max Rooses en uitgegeven door Buschmann in 1896. De haar toegemeten tijd is eerder krap, wat haar niet zint; de banden konden tijdig worden overhandigd, maar de boekbindster vraagt ze daarna terug: ‘Le temps m'a totalement fait défaut pour achever, comme je l'aurais voulu, le volume Oud-Antwerpen. Il n'y a aucune décoration sur le dos et par-ci par-là une petite imperfection dans la dorure, que je désire pouvoir corriger [...].’ (Brief 8, 19.10.1912) Wij weten helaas niet waarheide banden zich nu schuil houden. Het huldealbum is dankzij de goede zorgen van Verheyden gereproduceerd in een gedenkschrift (Brief 11, 05.11.1912), eveneens door Buschmann gedrukt.Ga naar voetnoot6 Naar goede typografie ging Verheydens aandacht niet minder uit: in een ellenlange brief aan Verheyden probeert de drukker, in casu Gustave Buschmann, verklaringen te geven voor het minder goede werk dat hij geleverd heeft.Ga naar voetnoot7 Met de ‘adresband’, huldealbum of hoe men het ook noemen wil, zette Berthe van Regemorter een traditie voort die van in het midden van de negentiende eeuw bestond en voor een deel samenviel met haar eigen actieve bindperiode.Ga naar voetnoot8 In 1910 maakte zij de eerste band van dit soort.Ga naar voetnoot9 | |
[pagina 165]
| |
Afb. 5. Portefeuille voor huldeblijk aan Frans Van Kuijck, 1912. (Naar Huldebetoon aan Frans van Kuyck, tegenover p. 18)
Men kent het verschijnsel: verdienstelijke personen in het openbaar leven werden gehuldigd ter gelegenheid van een verjaardag, een promotie, een herdenking, enz. Het huldealbum behoort, samen met het guldenboek en het gedenkboek, tot wat men de gelegenheidsband kan noemen.Ga naar voetnoot10 In de meeste gevallen gaat het echter niet om een echte band, veeleer om een portefeuille; de gelegenheidsplaquette bestaat immers uit slechts enkele in elkaar gevouwen en gestoken dubbelbladen, te dun om in een band te worden gebonden. De bifolia werden, al of niet in een soepel omslag genaaid, met een kleurig zijden lint in een portefeuille gehangen, ofwel werden ze tussen twee stevige platten samengehouden met twee linten die over de rug langs de binnenzijde van de platten liggen en aan de frontsnede worden toegestrikt [afb. 5]. De versiering van zo'n portefeuille, zoals bijvoorbeeld deze voor de befaamde volkskundige, Alfons de Cock (1850-1921), doet echter in niets onder voor die van de eigenlijke band [afb. 6]. Zij is gekenmerkt door kleine,
Afb. 6. Leren goudgestempelde band voor Alfons de Cock, 1912, voorplat. (Antwerpen, amvc, Inv. 16.876)
| |
[pagina 166]
| |
florale of geometrische stempeltjes, meestal goudgestempeld, soms met bescheiden kleurig inlegwerk, al dan niet gecombineerd met blindstempeling. Een geliefkoosd ornament is de roos of de rozet in verschillende grootten en soorten.Ga naar voetnoot11 Er zijn de lovertjes, kleine cirkeltjes, punten, kleine krommen, dat alles opgebouwd tot fijn rankenwerk, guirlandes, bloemenkransen. Gelegenheidsbanden vragen doorgaans een uitvoeriger belettering dan een gewoon boek. Op het voorplat verschijnt, in een kader, over enkele regels de belettering. Van Regemorter is er zich van bewust dat zij zich hier een beetje op glibberig terrein beweegt. Op Verheydens advies zet zij zich aan de studie van de letter, met name in een artikel van Sjoerd de Roos te Haarlem, verschenen in Onze kunst, 7 (1908), en gaat zij tot bij Brepols in Turnhout: Je crois que je vais suivre votre conseil et continuer mes recherches d'un nouvel alphabet. Je ne sais pas si je réussirai. Je ne suis pas vite satisfaite de ce que je fais, et c'est si difficile de composer de belles lettres! (Brief 37, 22.10.1913) Een half jaar later heeft zij in haar atelier de eerste proeven van haar alfabet liggen, maar het gaat slechts heel langzaam vooruit: ‘Je dois m'y remettre’ (Brief 45, 24.05.1914).
Uit de brieven blijkt ten overvloede dat de schriftelijke contacten mondeling werden voortgezet. Weliswaar verbleef Berthe niet permanent in haar Antwerps atelier maar logeerde zij vaak bij haar ouders in ‘'t Ruitjeshof’ in Kalmthout; Verheyden is er meer dan eens op bezoek geweest, per trein: Cher Monsieur, [...] Êtes-vous libre samedi après-midi? Si oui, venez donc à Calmpthout par le train quittant Anvers à 2 h 30. Nous parlerons à notre aise de ce qu'il convient de faire pour les reliures que vous me confiez. - Si le temps passe trop vite en parlant reliure et impression, restez donc dîner avec nous, vous avez des trains à toutes les heures. (Brief 29, 29.06.1913) Dat zij allebei door dezelfde microbe bezeten waren heeft Berthe al gauw beseft: C'est vraiment bien aimable de votre part de vous occuper de mon travail et je vous suis très reconaissante de cette collaboration dans mes recherches. Nous avons tous les deux la même... manie, avouons le mot. (Brief 15, 11.02.1913) Er werden ook indrukken gewisseld over concerten, opera's, liederavonden. Verheyden heeft haar bovendien (geregeld) geïnformeerd over zijn eigen onderzoek over de oude Vlaamse boekband en hij bezorgde haar overdrukken van zijn artikelen. Het kon gebeuren dat zijn liefde voor de laatmiddeleeuwse paneelstempelband hem de ogen deed sluiten voor de eigentijdse bandversiering (Brief 14, 09.02.1913). Zo suggereerde hij haar een paneelstempel te ontwerpen, geïnspireerd op het type ‘dieren-in-rankenpaneel’, bandtekst inbegrepen, ‘Bertha van Regemorter me ligavit Antverpiae’; ze is het idee niet ongenegen; alleen wil ze haar naam zeker niet voluit op de band hebben, en ze verkiest ten slotte iets anders. Drie dagen later stuurt zij hem een eerste ontwerp van bandversiering voor het boek De wandelende Jood van August Vermeylen (Bussum: Van Dishoeck, 1906): het paneelstempel (85 × 55 mm) met een geometrisch patroon en in het midden dwars over het plat heen, in een unciaal, de door Verheyden ingegeven tekst, de band beware't [afb. 7].Ga naar voetnoot12 Het graveerwerk van de plaat bleek erg | |
[pagina 167]
| |
Afb. 7. Ontwerp voor A. Vermeylen, De Wandelende Jood. (Bibliotheca Wittockiana, Brussel, F4. P21)
Afb. 8. Perkamenten band, goudgestempeld, met Ius-kant-sluiting. (Brussel, Koninklijke Bibliotheek, Hs, ii 6906)
duur te zijn; dat Berthe van Regemorter er verder van afziet, is misschien een geluk bij een ongeluk, want zo heeft ze zich losgerukt van de oude methode (Brief 15, 11.02.1913 en 16, 12.02.1913).
Verheyden was wel bibliofiel, maar ongefortuneerd, dus geen echt verzamelaar. Niettemin is hij er een enkele keer in geslaagd iets te verwerven: een vijftiende-eeuws handschrift, Dat boeck vander voersienicheyt godes, compleet maar in slechte staat, ontdaan van zijn vorige (achttiende-eeuwse?) band, met veel onregelmatigheden in de samenstelling van katernen en boekblok. Maar hij geniet ervan orde te scheppen in het chaotische handschrift om het dan toe te vertrouwen aan Van Regemorter. Een perkamenten bandje zal het worden; over het sluitwerk wordt veelvuldig heen en weer geschreven: ‘Si vous tenez au vélin, dois-je mettre des fermoirs en lanières de chevreau blanc, ou bien avec une petite boule en ivoir la lichette en vélin tourné [...].’ Maar als de band in kalfsleer moet zijn worden het groenzijden sluitlinten - koperen of zilveren sloten zijn immers erg duur. Wat voor de schutbladen te nemen? En wat gedaan met de sponssnede uit de achttiende eeuw? Zo gaat het verder (Brieven 20, 21, 22, 24, 25, 26, 27, 04.05.1913-19.06.1913). Voor dit handschrift wil zij uiteindelijk een eigentijdse band, geen imitatie en geen ‘trucs d'antiquaire’. Verheyden zal haar in dezen niet tegenspreken. Het is een perkamenten splitselband met doorgehaalde bindingen geworden, 138 × 116 × 28 mm, met omgezette randen over de frontsnede, goudgestempeld met enkele lijnen en de titel over vier regels.Ga naar voetnoot13 ‘Je pense que la disposition de l'inscription en un petit bloc presque carré est très heureuse; mais l'effet serait encore meilleur sans les grandes capi- | |
[pagina 168]
| |
tales’, schrijft Verheyden (Brief 27, 19.06.1913) [afb. 8]. Berthe heeft haar eigen mening maar is niet ontstemd wanneer hij het duidelijk niet eens is: ‘Comme vous me connaissez mal si vous pensez que je n'aime pas qu'on dise que ce que je propose n'est pas parfait! Vous aviez parfaitement raison pour ces majuscules dans l'inscription.’ (Brief 29, 29.06.1913) Verheyden raakt steeds meer overtuigd van haar kunnen. Laat dan nog zijn enthousiasme dat ook al eens op gevoelselementen berust, de korrel zout zijn, Van Regemorters werk steekt boven dat van de meeste tijdgenoten uit, zeker als het om vrouwelijke binders gaat. Op de tentoonstelling van ‘De hedendaagsche vrouw’ te Antwerpen in 1914 ziet hij het bewijs geleverd. Op haar uitdrukkelijk verzoek (Brief 43, 15.05.1914) gaat hij kijken en hij schrijft haar het volgende: Chère Mademoiselle, j'ai été hier à l'exposition; à côté de quelques choses intéressantes, que de simple mercantilisme sans aucune signification pour la ‘femme contemporaine’. En entrant, j'ai pris la gauche, je me suis donc énervé de ‘tomber’ sur une foule de ‘travaux de dames’ dont certains avaient la prétention d'être des reliures. La dernière vitrine, enfin! Comme au royaume des cieux, les derniers seront les premiers, dans cette exposition-là. Que vos neuf reliures - neuf seulement - m'ont consolé! Si les dames de Bruxelles et d'ailleurs, qui font d'horribles fantaisies, pouvaient toutes voir vos reliures et s'occuper d'autre chose! (Brief 44, 22.05.1914) Wie waren die andere dames dan wel? Vrij onbekende namen die ik hier niet zal opsommen (ze staan in de summiere catalogus van de tentoonstelling). De tentoongestelde stukken zijn slechts zelden boekbanden, maar juwelenkistjes, albums, dozen (voor handschoenen, voor postzegels...), boekomslagen (‘liseuses’?). Een beschrijving ontbreekt; over de techniek of het decor vernemen wij niets; hoogstens is er in een paar gevallen sprake van ‘geperst leder’.Ga naar voetnoot14 Alleen bij Van Regemorter staat kort en duidelijk ‘verschillende boekbanden’, maar evenmin iets over versiering of techniek. Wat er lag van haar? Uitgaven van Baudelaire, Max Elskamp, Théophile Gautier, Camille Lemonnier en Jacob Colerus met een verhandeling over Spinoza. Zijn reactie heeft haar duidelijk veel plezier gedaan: ‘Je sais que vous avez la bonne franchise de critiquer mon travail quand il ne vous plaît pas, et puisque vous trouvez mon exposition à la “Femme contemporaine” belle, je suis ravie.’ (Brief 45, 24.05.1914) Enkele van de titels op deze tentoonstelling, voornamelijk Claus en Rops van Lemonnier, evenals Baudelaire en Max Elskamp heeft Van Regemorter - vermoedelijk in opdracht - meermaals van een band voorzien. Weer weten wij niet precies of het om deze Baudelaire of deze Elskamp gaat, of dit exemplaar van Lemonniers Rops of Emile Claus. Lopen wij op haar werk vooruit, dan treft het dat eenzelfde of een sterk gelijkend patroon meer dan eens is gebruikt. Onze oude binders deden het ook, en groten uit de twintigste eeuw als Rose Adler en Paul Bonet evenzeer. Vergeten we ook niet dat de klant koning is! De artiste is inmiddels - zo komt het mij voor - bewust van wat ze kan, ze weet precies wat ze wil en ze gaat steeds meer haar eigen weg. In welke mate ze loskomt van haar Londense leermeesters is nog te onderzoeken. In een al eerder genoemde brief aan Verheyden schrijft ze geschokt te zijn door recent werk van haar ex-professoren in Londen, Francis Sangorski en George Sutcliffe, in de Central School of Arts and Crafts: ‘J'ai été épouvantée de voir à quoi peut aboutir trop d'habilité et ma grande crainte est toujours de ne pas rester simple et de faire de la virtuosité.’ (Brief 43, 15.05.1914) Toch heeft zij, in diezelfde periode, aangetoond dat goede smaak en vir- | |
[pagina 169]
| |
tuositeit elkaar niet per se uitsluiten. De band rond Meivuur van Pol de Mont is hiervan een bewijs.Ga naar voetnoot15
Het is in het leven van Prosper Verheyden niet al boekband wat de klok slaat. In hem schuilt een artistiek besnaard historicus en schoonheidsgenieter, wiens gezichtseinder wijd is, die geen last heeft van oogkleppen. Trots op zijn stad met de stoere Sint-Romboutstoren heeft hij zich al vroeg voor de geschiedenis van het klokkenspel geïnteresseerd. En dus nodigt hij de vrienden, waaronder Berthe van Regemorter, uit op de beiaardconcerten in Mechelen en Antwerpen (Brief 25, 14.06.1913). In Cattistock, Dorset, staat een Petrus- en Pauluskerk waarvan - we schrijven 1860-1870 - de beiaard in de toren aan restauratie toe was. De rector van Cattistock wist Mechelen liggen. En in 1899 bespeelde Jef Denijn als eerste de beiaard ter gelegenheid van de klokkenwijding door de bisschop van Salisbury. ‘En de Rubensmarsch [van Peter Benoit] wekkerde voor 't uur in de Cattistocksche dalen’ schrijft Verheyden in het jaarverslag van de Mechelse Beiaardschool (1926-1927), die hij samen met Denijn had gesticht [afb. 9].Ga naar voetnoot16 In Cattistock volgden beiaardconcerten en er werden vriendschapsbanden gesmeed. Een beiaardvriend van het eerste uur was de Amerikaan William Gorham Rice (1856-1945) die Verheyden nog in oorlogstijd vanuit Albany, ny, een exemplaar schonk van zijn Carillons of Belgium and Holland: tower music in the Low Countries (New York - Londen - Toronto, 1914) met de veelzeggende opdracht: ‘To Mr Prosper Verheyden, whose counsel and whose kindness is on every page, from his friend, William Gorham Rice.’ Verheyden voegde er bij ontvangst van het exemplaar aan toe: ‘I am very happy to receive this book at Croydon, London on Dec. 15, 1914.’ Dit muzikaal intermezzo leidt ons als vanzelf opnieuw naar de band. Van Regemorter heeft het boek over de beiaardmuziek te binden gekregen (Brief 59, 16.07.1920), nadat ze van Rice al een ander werk, The carillon in literature: a collection from various authors with some notes on the carillon art (ibid., 1916), van een band had voorzien: sienna kalfsleer, blind- en goudgestempeld met een zesbladige roos (Brief 51 19.01.1919) [afb. 10]. Carillons of Belgium and Holland heeft een band gekregen in donker sienna marokijn, met kleine goudgestempelde blaadjes, punten en kleine cirkeltjes; de schutbladen vertonen een bloemenpatroon.
Afb. 9. Jef Denyn en Prosper Verheyden, 19??. (Foto in eigen bezit)
| |
[pagina 170]
| |
Afb. 10. Leren goudgestempelde band voor W.G. Rice, Carillons of Belgium and Holland, voorplat. (In eigen bezit)
Afb. 11. Leren goudgestempelde band voor A. Gide, Amyntas. (In eigen bezit)
De bindster heeft ze zelf vermoedelijk niet als luxueuze banden beschouwd en signeerde ze op de staart met haar monogram; een B in spiegelbeeld, v en R. Ze waren te zien op haar eerste grote tentoonstelling in het Museum Plantin-Moretus in 1923.Ga naar voetnoot17
Men kan gerust zeggen dat Berthe van Regemorter, inmiddels tegen de veertig, het hoogtepunt van haar actieve loopbaan als boekbindster heeft bereikt. Zij blijft veel opdrachten krijgen, van verenigingen, van officiële instanties en van bibliofielen. Vooral van de eerste soort vinden wij sporen in de correspondentie. Ongetwijfeld is er, naast de brieven, veel mondelinge informatie geweest; vanaf 1920 tot midden de jaren 30 zijn enkel brieven van Verheyden bewaard, terwijl er overduidelijk uit blijkt dat de relaties niet eenzijdig waren. Hij is een groot briefschrijver geweest die tijd maakte om brieven te schrijven. Zij van haar kant, zal veel tijd besteed hebben aan haar opdrachten. Bovendien begint zij in 1926 te doceren, de bindtechniek aan de ‘Vrije Akademie’, een vakschool voor kunstambachten, in 1926 mede dank zij haar impuls en enthousiasme opgericht door onder anderen Roger Avermaete (1893-1988).Ga naar voetnoot18 Het daarop volgende jaar nodigt Henry van de Velde (1863-1957) haar uit om de bandversiering te doceren in het ‘Hoger Instituut voor Sierkunsten’ te Brussel, door hem opgericht in wat overbleef van de oude cisterciënzerinnenabdij van Ter Kameren aan de zuidrand van Brussel. Zoals bekend, is in de naoorlogse tijd deze school toon- | |
[pagina 171]
| |
aangevend geworden voor de opleiding artistieke handboekband. Nog later, in de jaren 50 doceerde zij op uitnodiging van het Plantin Genootschap, Hoger Instituut voor Grafische Kunsten te Antwerpen, de geschiedenis van de boekband. Het dynamisme van Berthe van Regemorter, dat haar tot op hoge leeftijd kenmerkte, was al lang bekend. Op haar eerste grote tentoonstelling in het Museum Plantin-Moretus, in 1923, lagen ruim vijftig heel leren banden, plus een niet nader genoemd aantal halve banden en bradels.Ga naar voetnoot19 Wij kunnen ons niet anders voorstellen dan dat Verheyden bij de selectie, de organisatie en de redactie van de catalogus, met name voor de Nederlandse versie, betrokken zal zijn geweest. In die catalogus zien wij voor de eerste maal een rij namen van bibliofielen (in Antwerpen, Brussel, Genève) die werk van de boekbindster bezitten. Van veel banden weten wij jammer genoeg niet waar zij zich nu bevinden. Een voorbeeld is Amyntas van André Gide (Parijs: Mercure de France, 1906), in oranjebruin marokijn goudgestempeld met een kleine bloemkelk en een cirkeltje met kruis erin; grijsblauw agaatpapier voor de schutbladen, gesigneerd op de voorinslag onderaan Berthe van Regemorter [afb. 11]. Er lagen ook banden in opdracht van de bibliofiel Frank Flausch in Brussel uitgevoerd. Frank Flausch (1878-1926), was zeer met kunst begaan; van 1917 tot 1926 woonde hij in de ‘rue du Framboisier’ te Brussel, en gaf er enkele boeken op zijn kosten uit ‘aux dépens d'un groupe d'amateurs, à l'enseigne du Framboisier’, meestal (?) gedrukt bij J.-E. Goossens. Goed bevriend met Paul Valéry heeft Flausch minstens vijf bijzondere exemplaren van diens uitgaven door Van Regemorter laten binden: één ervan heeft op het derde voorschutblad, in handschrift ‘Exemplaire de Monsieur Franck Flausch, mon guide et tentateur à Bruxelles. Paul Valéry, février 1923 [...] délicieusement relié par Mademoiselle Berthe Van Regemorter, P.V.’Ga naar voetnoot20 In november 1924 krijgt zij een huldeadres voor graaf Charles Moretus Plantin toevertrouwd. Onze enige bron is een ontwerp en een wrijfsel bewaard in de Bibliotheca Wittockiana in Brussel; het zal om een portefeuille gaan, ca. 400 × 28 mm: in oranjerood oasis marokijn, blind- en goudgestempeld, met een patroon van hele en halve elkaar snijdende cirkels waarin bloemstempels. Het archief van deze verre nazaat van Plantijns schoonzoon Jan Moretus is midden vorige eeuw aan het Museum Plantin-Moretus geschonken, maar de band maakt er geen deel van uit.Ga naar voetnoot21 Op nog andere ontwerpen voor grote formaten treffen wij een analoog patroon aan.Ga naar voetnoot22
Na vele jaren onderbreking dateert de eerst bewaarde brief van Berthe van Regemorter aan Prosper Verheyden van 1936 (Brief 81, 02.03.1936). De oude vertrouwde toon klinkt eruit: zakelijk, enthousiast, mededeelzaam - de relatie is niet stilgevallen. Inmiddels zijn Berthes ouders overleden, ‘'t Ruitjeshof’ in Kalmthout moet worden opgeknapt om het gedurende een stuk van de zomer te kunnen verhuren. Berthe zelf is verhuisd naar een comfortabel appartement aan de Begijnenvest in Antwerpen (Brief 81, 02.03.1936). Er worden boeken uitgewisseld; in 1928 bedankt Verheyden haar voor het boek van Goldschmidt, het pas verschenen Gothic & Renaissance bookbindings. Later krijgt zij van hem Geoffrey Hobson's Les reliures à la fanfare ter inzage; haar kritische ingesteldheid en historische zin doen vragen rijzen bij de gehanteerde methode: | |
[pagina 172]
| |
Afb. 12. In de abdij van Westmalle, 1942: Verheyden, tweede van rechts, in gezelschap van de prior, Mathias Cox (1885-1945), van frater Adrianus (?), Luc Indestege staande, Albert Pelckmans (1910-1994), links. (Foto, Antwerpen, amvc)
Je ne puis croire que les différents fers n'ont été employés à cette époque que par un relieur bien déterminé. Il faut envisager d'autres facteurs encore que les fers pour être sur de la provenance d'une reliure. En tous les cas le livre de Hobson est un travail précieux et je voudrais rechercher nos fanfares pour les examiner suivant la méthode’ (Brief 82, 14.03.1936). Ook de latere publicaties van Hobson, vooral die over de ‘Romanesque bindings’ interesseren haar zeer. Wij weten niet of Berthe van Regemorter Hobson in Londen ontmoet heeft, toen zij er begin mei 1936 op verzoek van Verheyden bij Sotheby's op een band zou bieden. Meer dan een halve eeuw na Verheydens dood kan ik mij zijn opgewondenheid voorstellen bij het verschijnen op een veiling van een band met paneelstempel van Wouter van Duffel, hem wel bekend, maar geen exemplaar in eigen land. Het gaat om het oudst bekende paneelstempel. Hobson adviseert hem inzake het bod: de band is waard wat het Museum hem waard acht (Brief 83, 28.04.1936).Ga naar voetnoot23 Deze gebeurtenis heeft Van Regemorter zeker alert gehouden voor de oude boekband. Toen zij twee jaar later in de King's Gallery boeken van William Morris en Emery Walker ging bekijken, heeft ze in het British Museum een bandje uit Rooklooster gezien dat niet op de grote tentoonstelling in de Brusselse Koninklijke Bibliotheek van 1930 lag; zij meldt het Verheyden, al vreest ze uilen naar Athene te dragen (Brief 86, 27.07.1938).
Verheydens gezondheid begint hem ongemak en onrust te baren: stekende pijnen in de borst na twintig passen. Zijn ongeregeld en overbelast werkritme speelt hem ongetwijfeld parten. Zo kon hij bijvoorbeeld dagen en halve nachten achter elkaar aan, zonder verpozen werken | |
[pagina 173]
| |
en schrijven, vaak ook zonder eten. Dat gebeurde
Afb. 13. Edmond Denie, geschilderd door Isidoor Opsomer. (Foto in eigen bezit)
in de kloosters en abdijen waar hij op bandenjacht ging, gastvrij door prior of abt werd ontvangen, maar de vele op melkbasis bereide schotels aan zich liet voorbijgaan. Verheyden had iets van een woestijndier dat zich, door het doel gedreven, op een lange tocht zonder voedsel kon instellen [afb. 12]. Niettemin wil hij in het Museum Plantin-Moretus een tentoonstelling organiseren van banden uit particulier bezit. Zodra het licht in oktober 1938 door de toenmalige conservator van het Museum, Herman Bouchery, op groen werd gezet, maakt hij er een aanvang mee (want hij doet het werk, niet het Museum): de bibliofielen opzoeken of aanschrijven, hen desgevallend overtuigen, de catalogus opstellen en vermoedelijk veel van wat bij een tentoonstelling aan geschrijf en geregel komt kijken. Het worden 150 stuks, beschreven in Gothieke en renaissance boekbanden (Antwerpen, 1938). De zes bruikleengevers zijn Dr De Capmaker en generaal Jacques Willems uit Brussel, Edmond Denie, Emiel van Hoof, Berthe van Regemorter en het Ruusbroec-Genootschap uit Antwerpen. Omdat van heel wat exemplaren - ook hier weer - de huidige bewaarplaats niet is bekend, is de eenvoudige catalogus met korte bandbeschrijvingen en zonder afbeeldingen, des te waardevoller. De meest ‘savoureuze’ van dit gezelschap was allicht de geboren Antwerpenaar Edmond Denie (1882-1944), restaurateur van beroep en bibliofiel-iconofiel in zijn vrije tijd, bestuurslid van de Vereniging der Antwerpse Bibliofielen, geportretteerd door Isidoor Opsomer [afb. 13]. ‘Chef in keuken en kelder’ zoals Verheyden hem noemt, van het befaamde Antwerpse restaurant Criterium aan de De Keyzerlei 25, stond hij bekend om zijn uitgelezen, fijne gerechten; en was het toeval of niet dat er onder zijn gastronomische klanten ook waren met belangstelling voor boek en prent, die hij ook gaarne liet zien, niet in de keuken maar in zijn bibliotheek op de tweede verdieping? Dit verklaart waarom Berthe van Regemorter hem vroeg of ze haar broer en een bevriend echtpaar mocht meebrengen, ‘tous deux clients du Criterium’ (Brief 81, 02.03.1936). Uit de brieven blijkt niet wanneer dit bezoek plaatsgevonden heeft; wij mogen veronderstellen dat het ergens in de aanloop tot de tentoonstelling van 1938 zal zijn geweest. Denie is niet enkel bereid boeken uit te lenen maar ook de drukkosten van de catalogus (mee) te dragen. Op het einde van de oorlog, toen Antwerpen door de V-bommen werd geteisterd, het restaurant gesloten en hij, Denie, ten prooi was aan een zenuwinstorting en geheel ontredderd, is hij plots overleden, zijn weduwe volgde hem een paar maanden later.Ga naar voetnoot24 Nog vóór haar dood heeft zij al boeken verkocht aan Moorthamers; het zullen de banden en handschriften geweest zijn die in 1951 bij Sotheby's te Londen zijn geveild.Ga naar voetnoot25 De Brusselse antiquaar Fer- | |
[pagina 174]
| |
nand Miette die zich in de zomer 1945 bij Verheyden aanbeval voor de expertise en de verkoop van Denie's handschriften en banden viste dus achter het net.Ga naar voetnoot26 In december 1945 heeft Miette twee veilingen georganiseerd met hoofdzakelijk Franse literatuur; in 1961 is het de beurt aan de Ropscollectie. Uit de laatste oorlogsjaren zijn zeven brieven van Verheyden aan Berthe van Regemorter bewaard. Zijn geest is met boeken en banden bezig maar zijn lichaam werkt remmend. Het overlijden van mensen uit de vriendenkring is niet van aard hem op te monteren. Jan Denucé (1878-1944) die hij als jonge conservator van het Museum Plantin-Moretus tijdens de Eerste Wereldoorlog had gekend, later stadsarchivaris, sterft plots in februari 1944 (Brief 90, 15.02.1944; 91, 22.02.44); in december, even plots - wij zagen het al - overlijdt ook Edmond Denie (Brief 94, 15.12.1944). Herman Bouchery (1912-1959), de conservator van dat ogenblik, is zwaar ziek, slachtoffer van oorlogsgeweld. Tot overmaat van ramp wordt het Museum door bommen getroffen en verwoest. Over de levensomstandigheden tijdens en kort na de oorlog - het was voor beiden de tweede maal dat zij een wereldbrand meemaakten - is in zijn of haar brieven nauwelijks sprake. Over zijn vrouw en zoon is dat niet anders. Dat begin december 1944 ‘'t Ruitjeshof’ in Kalmthout is verwoest, verneemt hij van gemeenschappelijke kennissen; alleen de hoeve is overeind gebleven. Berthe zelf is aan het cataclysme ontsnapt (het is niet geheel duidelijk waar zij zich op het kritieke moment bevond), maar haar hele bindersalaam is vernield. Pas in mei 1945 is de oorlog definitief bezworen, worden lessen hervat, contacten hersteld. De eerste buitenlandse brieven komen uit Engeland en de Verenigde Staten. Verheyden kan haar meedelen dat ‘Hobson, Ehrman, Moss et les autres amis des reliures, ainsi que Oldham à Shrewsbury “who has published a fine book” dit Hobson, et Gibson à Oxford, se portent tous très bien’. Hij kreeg een lang schrijven van twee vrienden-beiaardiers in Amerika, de Canadees Percival Price (1901-1985) op dat ogenblik verbonden aan de School of Music, University of Michigan in Ann Arbor, en van de Mechelaar Kamiel Lefevere (1888-196?), beiaardier van de Riverside Church in New York. Maar van de vele vrienden in Nederland is nog geen nieuws (Brief 95, 04.06.1945; Brief van KL aan PV sept. 1946). De Bibliographical Society heeft zopas Blind-stamped Panels in the English book-trade van Geoffrey Hobson gepubliceerd maar de auteur vraagt zich af of het boek zonder risico aan de post zou kunnen toevertrouwd worden. Maar jawel, in mei verzonden is het op 17 juni 1945 op het continent veilig en wel ter bestemming gekomen. Verheydens ijdelheid - wie zou het hem kwalijk nemen? - is gestreeld en hij kan niet nalaten in een brief aan Van Regemorter (Brief 96, 18.06.1945) een passage uit het woord vooraf aan te halen; Hobson schrijft namelijk het volgende: One name is missing from my record of benefactors: I am deeply conscious how much many of the following pages would have profited from the great knowledge of Mr Prosper Verheyden, a knowledge extending not only to the bindings, but to all the art and life of his beloved Netherlands at the greatest period of their history. Alas! he is lost in the black night of Europe; and when I think that he, whose opinion above all others I should have prized, will perhaps never see this book, half the pleasure of achievement passes, and Burke's familiar lament returns to the mind, ‘What shadows we are, and what shadows we pursue’. | |
[pagina 175]
| |
Verheyden dringt er bij de boekbindster op aan dat zij, naar het voorbeeld van een Gruel en een Kersten,Ga naar voetnoot27 als vrouw van het vak, ook zou publiceren, bijvoorbeeld ‘vos observations sur la couture des reliures prégothiques’. Met informatie over woordenboeken van Oud-Frans, herinnert hij haar andermaal aan het archiefdocument dat zij jaren geleden had verworven: een rekening uit 1476 van Jehan d'Ingouville, als boekbinder verbonden aan de Rekenkamer van de Franse koning. Pas in het jaar van haar eigen dood, in 1964, is het tot publicatie gekomen.Ga naar voetnoot28 Overigens heeft zij zijn wens ingewilligd; hij zal er echter nauwelijks iets van geweten hebben: haar eerste artikel verschijnt in 1946, twee jaar voor zijn dood. Ook na de dood van haar ouders en de verwoesting van ‘'t Ruitjeshof’ blijft Berthe van Regemorter Kalmthout als haar toevluchtsoord beschouwen. Zij bewoont er nu in een villa enkele kamers met het weinige meubilair dat haar is overgebleven. In 1850 door Cornelius Cas (1791-1873), burgemeester van Kalmthout, gebouwd in een groot park met waterpartijen en prieeltjes,Ga naar voetnoot29 is ‘Vogelenzang’ - zo heette de woning- in de geschiedenis van de Nederlandse letteren bekend geworden omdat er in 1892 het avantgarde tijdschrift Van Nu & Straks boven de doopvont werd gehouden door onder meer de peetvader August Vermeylen. Henry van de Velde, die de jaren daaraan voorafgaand op diverse wijzen aan het bruisende artistieke leven in Brussel en Antwerpen had deelgenomen - het is de tijd van de ‘Association pour l'Art’ en ‘De Scalden’ in Antwerpen, ‘Les XX’ in Brussel - had vier jaar in een pension in de kleine Kempense gemeente Wechelderzande gewoond. Nu verbleef hij vaker in Vogelenzang, het huis van zijn zuster en schilderde meermaals Kalmthoutse landschappen en de tuin van Vogelenzang.Ga naar voetnoot30 Berthe van Regemorter had ‘Vogelenzang’ inmiddels omgedoopt tot ‘Withof’, naar de kleur van de gevels en met een remeniscensie aan dat andere hof, ‘'t Ruitjeshof’ [afb. 14]. In de zijgevel werd een gedenkplaat aangebracht die, met enige vertraging, op 13 juni 1948 zou worden onthuld. Daarop nodigde zij enkele intimi uit, waaronder Verheyden (Brief 97, 06.06.1948). Precies drie jaar waren verstreken zonder enig geschreven levensteken. Per kerende heeft hij haar geantwoord, een kort zakelijk bericht, in een nauwelijks lees-
Afb. 14. Withof te Kalmthout, vóór 1970. (Foto, Antwerpen, amvc)
| |
[pagina 176]
| |
bare hand, dat hij er zal zijn met de trein die om 16.15 uur in Kalmthout aankomt. Verheyden is echter doodziek en opgeleefd. Hij is niet naar Kalmthout gegaan; twee maanden later ruilde hij het tijdelijke voor het eeuwige.
Na haar eerste artikel gaat Berthe van Regemorter verder met publiceren.Ga naar voetnoot31 Al geruime tijd eerder had zij reizen naar het Nabije Oosten ondernomen, met name naar Egypte waar een broer van haar jaren heeft verbleven. Zij had er in Caïro Koptische banden gezien; ze bleven haar intrigeren. Vanuit de Romaanse en Karolingische banden is zij gedreven op pad gegaan om de constructie van Griekse, Koptische, Armeense en Byzantijnse banden te onderzoeken. Het is hier niet de plaats om op dit tweede luik in haar leven verder in te gaan. In de bandversiering van Berthe van Regemorter is Engelse invloed zeker niet te ontkennen; in welke mate die teruggaat op haar Londense leermeesters, op Cobden-Sanderson of Douglas Cockerell, op Katharine Adams of op haar strikte tijdgenote Sibyl Pye, laat ik hier in het midden. Gedurende haar veertigjarige loopbaan als boekbindster heeft zij hard gewerkt: veel banden ontworpen, veel banden uitgevoerd. Daarover informeren ons de bewaarde brieven en vooral archief dat bewaard wordt in de Bibliotheca Wittockiana te Brussel. De honderden grotere en kleinere velletjes papier met proeven, ontwerpen en wrijfsels, doorgaans voorzien van aantekeningen in verband met onder meer leersoorten, schutbladen, kapitalen, stempeling, inlegwerk, moeten nog in kaart gebracht worden, als evenzoveel stukjes van een legpuzzel.Ga naar voetnoot32 Op dit ogenblik is weliswaar nog geen exact beeld te geven van haar stijlevolutie, waarbij zowel stempels als patronen bepalend zijn. Toch tekent zich in grote lijnen een tendens af: van florale naar geometrische motieven, van een betrekkelijk rijke versiering naar een sobere abstracte lijnvoering. De invloed die Verheyden op Berthe van Regemorter heeft gehad is diepgaand geweest, vooral in de beginjaren van haar bindersactiviteit. Zijn kennis van het boekenvak en van de mens had hem duidelijk gemaakt dat hij met een technisch en artistiek begaafde vrouw te doen had, die het boekbindersvak en de geschiedenis ervan met succes zou beoefenen. | |
[pagina 177]
| |
RésuméLa correspondance échangée entre Prosper Verheyden et Berthe van Regemorter, témoigne de l'intérêt que l'historien du livre et avant tout de la reliure, porta au développement de la relieuse d'art, ainsi que de leurs critique et estime réciproques. L'échange de lettres commence en 1912 et prend fin à la mort de Verheyden, en 1948. Les lettres de ce dernier sont conservées à l'amvc-Letterenhuis, à Anvers; celles de Van Regemorter, faisant partie de l'héritage intellectuel de Verheyden, se trouvent à la fondation ‘De Berderen’, à Dilbeek. |
|