De Gulden Passer. Jaargang 82
(2004)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 103]
| |
Dirk Sacré
| |
[pagina 104]
| |
bij Oliverius Vredius in Brugge aan, terwijl deze laatste De los Rios' vraag zelfs zonder succes doorspeelde aan Andreas Hojus, de hoogleraar klassieke talen aan de universiteit van Douai: ‘Jongelui die deugdelijk in de letteren en wetenschap gevormd zijn, zijn voor het ogenblik witte raven,’ jeremieerde Hojus, ook wel een tikje professoraal.Ga naar voetnoot5 Hoe dit ook zij, kort na maart 1625 deed Moretus aan de jonge Hamburgse humanist Lucas Holstenius (1596-1661) het aanbod om Parijs voor Antwerpen in te ruilen en als corrector in de Plantijnse drukkerij aan de slag te gaan. Hij had namelijk lovende woorden over de jonge geleerde gehoord uit de mond van de Antwerpse jezuïet Andreas Schottus, die hem gezegd had dat Holstenius op zoek was naar een betrekking. Gelet op Holstenius' klaarblijkelijke expertise in de antieke geografie, spiegelde Moretus hem ook voor dat hij een belangrijke rol zou kunnen spelen in de editoriale projecten van Moretus op dat vlak; hij beloofde hem bovendien een niet onaardig loon; ten slotte trachtte hij hem over de streep te halen met de suggestie dat de Officina misschien wel bereid zou zijn om een eigen wetenschappelijke publicatie van Holstenius samen met werk van Abraham Ortelius uit te geven. Dat staat te lezen in een vergeten briefje van Balthasar Moretus aan Holstenius, gedateerd 28 mei 1625, waarvan de minuut in het Plantijnse archief berust: Lucae Holstenio. Holstenius reageerde niet. Ongeveer een jaar later, op 14 mei 1626, drong Moretus nog eens aan. Van zijn tweede brief hebben we zowel het origineel, dat in de Vaticana bewaard wordt, als de minuut, die in het archief van het Museum Plantin-Moretus berust: Lucae Holstenio. Parisios | |
[pagina 105]
| |
Weer kwam er geen reactie uit Parijs. Holstenius had andere, grotere plannen; een eerder onaanzienlijke baan als corrector van een drukker in een stad waarmee hij enige vertrouwdheid had,Ga naar voetnoot9 maar die zich niet kon meten met universiteitssteden of metropolen als Leiden, Londen, Oxford, Parijs of Rome - steden die hij al had doorkruist of waar hij zelfs al een tijdje had geleefd en gewerkt - kon hem niet verlokken, al moet de gedachte hem even bekoord hebben dat hij over voldoende vrije tijd zou beschikken om zich zonder materiële zorgen aan zijn wetenschappelijke specialiteit te wijden. Hij moet beseft hebben dat het met het oog op zijn toekomst niet raadzaam was zich in Antwerpen als het ware te begraven. Het is niet duidelijk in welke mate Andreas Schottus (1552-1629) op de hoogte was van de carrièreplanning van Holstenius, maar gelet op zijn contacten met vrienden en beschermheren van Holstenius moet hij geweten hebben dat de Hamburger het ver zou schoppen; misschien hengelde hij bij Moretus alleen maar naar een gunst in de hoop Holstenius een tijdlang uit de nood te helpen én hem dichtbij zichzelf te hebben.Ga naar voetnoot10 De Antwerpse jezuïet, die heel Europa doorkruist had en onder andere in Spanje en in Rome had gedoceerd, verbleef sinds 1597 in zijn geboortestad, waar hij zijn talloze wetenschappelijke projecten op het gebied van de klassieke filologie en de patristiek koortsachtig behartigde. Wanneer precies de eerste contacten tussen Holstenius en Schottus werden gelegd, valt met onze huidige kennis van de briefwisseling - waarvan maar een deel in druk voorligt - amper te achterhalen. We weten dat Holstenius Schottus in Antwerpen heeft ontmoet in 1617 en allicht nogmaals in 1624; hun epistolaire contacten moeten vrij intensief zijn geweest.Ga naar voetnoot11 De jonge Duitser lag de Antwerpenaar na aan het hart omwille van zijn degelijke kennis van de oude talen en letterkundes, profane zowel als christelijke. Bovendien interesseerde Holstenius zich sinds zijn Leidse jaren (1616-ca. 1620) voor de historische geografie en voor de Griekse patristiek, twee domeinen waarop ook Schottus actief was.Ga naar voetnoot12 Ten slotte lijkt het evident dat de jezuïet zich als het ware | |
[pagina 106]
| |
verplicht voelde om de Duitser aan een betrekking te helpen toen die een grote stap zette en zijn lutherse geloof afzwoer. Het feit dan dat Andreas Schottus een beroep deed op Balthasar Moretus hoeft niet te verwonderen. Met de manager van de Officina Plantiniana was Schottus goed bekend; hij kon hem makkelijk om een gunst vragen. Hij vertrouwde erop dat Moretus zou toehappen omdat Holstenius zich inliet met de historische geografie. Precies op dat vlak had Balthasar Moretus tijdens het tweede decennium van de zeventiende eeuw nog zelf plannen, die hij pas in 1632 definitief zou opbergen. De Officina Plantiniana had destijds internationaal gescoord met de editie van de eerste grote atlas, Abraham Ortelius' Theatrum orbis terrarum (Antwerpen, 1570), die tot de dood van de Antwerpse cartograaf (1527-1598) gestadig uitgebreid en van appendices voorzien werd. Vanaf 1579 waren in de atlas ook historische kaarten (sinds 1591 met de titel Parergon Theatri) en een lexicon van plaatsnamen (sinds 1587 met de titel Thesaurus geographicus) opgenomen. Toen Balthasar Moretus aan het roer van de Officina kwam, wou hij het werk van Ortelius reviseren en opnieuw op de markt brengen. Zo produceerde hij in 1624 een nieuwe editie van het Parergon, waarvan hij de teksten zelf had geredigeerd. Hij trok daarnaast enkele medewerkers aan om hem bij het project van de nieuwe Ortelius-atlas te assisteren, onder andere de theoloog en hoogleraar Franciscus Haraeus (ca. 1550-1632) en de cartograaf Arnold Floris van Langeren, en investeerde heel wat geld in het project.Ga naar voetnoot13 Holstenius zou dus in dit verband nuttig werk kunnen leveren: van hem verwachtte Moretus dat hij inzonderheid het Parergon en de Thesaurus geographicus onder handen zou nemen. De Hamburger kon ongetwijfeld verbeteringen bij Ortelius' werk aanbrengen, maar het project dat Schottus en Moretus hem voorspiegelden leek hem allicht te beperkt. Hij kende op dat ogenblik Ortelius' werken wel (bezat er vermoedelijk al exemplaren van), maar kon ze slechts matig appreciëren en pende er decennia nadien ronduit denigrerende opmerkingen over neer.Ga naar voetnoot14 Moretus van zijn kant heeft enkele jaren later (1630-1632) zijn plannen om de atlas van Ortelius te moderniseren definitief opgegeven. Hij besefte dat het werk verouderd was, niet kon optornen tegen de nieuwe cartografische werken die bij Blaeu in de Noordelijke Nederlanden verschenen en zag in dat de investering niet loonde - hetgeen hijzelf of zijn medewerkers op dit vlak inmiddels hadden gepresteerd, werd maar koeltjes onthaald. Holstenius van zijn kant voelde er niets voor om zich in de Scheldestad te isoleren op het ogenblik waarop zijn carrière een beslissende wending zou kunnen nemen en hij zijn Parijse contacten broodnodig had. Hij droomde van een bestaan in Rome, waar hij in de onmiddellijke omgeving van de Vaticaanse schatten zou kunnen werken, ambieerde een prestigieuze functie en een dienovereenkomstig aanzien. Die ambitie heeft hij ook waargemaakt. Hij is stilaan uitgegroeid tot een spilfiguur van de geleerde wereld in het Barberiniaanse en Chigi- | |
[pagina 107]
| |
aanse Rome.Ga naar voetnoot15 In 1625 stond hij natuurlijk nog niet zo ver, maar een leven in Rome was toen al meer dan een vage en onbestemde wensdroom. Wetenschappelijk liep hij al jaren met het plan in het hoofd om de oud-Griekse geografen te bundelen, kritisch uit te geven, in het Latijn te vertalen en te becommentariëren, met toevoeging van kaarten en testimonia over de behandelde auteurs. Het vuur voor dit onderwerp had hij opgedaan bij Philippus Cluverius (1580-1623), de grondlegger van de historische geografie, verbonden aan de universiteit van Leiden, waar Holstenius als negentienjarige na een ontgoochelend verblijf aan de universiteit van Rostock (1614-1616) was neergestreken (1616-ca. 1620).Ga naar voetnoot16 In Leiden had Holstenius' talent al de aandacht getrokken van humanisten als Gerardus Johannes Vossius (1577-1649); hij had er ook betrekkingen aangeknoopt met Johannes Casperius Gevartius (1593-1666), de latere (1621) stadsgriffier van Antwerpen, die er onder andere over zijn lievelingsdichter Statius onderzoek verrichtte.Ga naar voetnoot17 Vanaf 1620 had de jonge Hamburger rondgereisd en gezocht naar een passende toekomst. In juni 1622 had hij Engeland bereikt, waar hij zich niet alleen in het Engels had bekwaamd, maar vooral in Oxford zijn filologisch onderzoek had voortgezet, zonder daarbij de zoektocht naar mogelijke broodheren uit het oog te | |
[pagina 108]
| |
verliezen. Dat hij zich daar al voldoende beslagen in zijn wetenschappelijke specialisme had gevoeld, blijkt uit het feit dat hij al in september 1624 aan de Elzeviers vroeg of die bereid zouden zijn de Geographi Graeci minores, waarvan hij de editie voorbereidde, op de pers te leggen. Hij had bovendien sinds lang een uitgesproken belangstelling voor de kerkvaders gehad, over wie hij vooral met katholieken had gediscussieerd: zijn protestantse geloof was beginnen wankelen;Ga naar voetnoot18 tot zijn kennissenkring behoorden mensen als de jezuïet Andreas Schottus. Holstenius had uiteindelijk Engeland verlaten, einde september 1624 het kanaal overgestoken en zijn heil in Parijs gezocht. Van een leerstoel hoefde hij niet te dromen: hij beschikte noch over wetenschappelijke publicaties, noch over een universitair diploma. Een functie als secretaris of bibliothecaris zou hem het nodige comfort schenken en hem de gelegenheid bieden om zijn wetenschappelijke projecten uit te werken. Hij mikte daarbij vooral op de katholieke wereld. Einde 1624 had hij zich in Parijs in aanwezigheid van de jezuïeten Jacobus Sirmondus (1559-1651) en Dionysius Petavius (1583-1652) formeel tot het katholieke geloof bekeerd,Ga naar voetnoot19 maar zijn overgang niet meteen openbaar gemaakt. Het moet hem bitter gestemd hebben dat hij kort daarop een aanbod kreeg om in Hamburg als stadssecretaris aan de slag te gaan, een aanbod dat onverzoenbaar was met zijn bekering. Nu, in 1625, zocht Holstenius toenadering tot de intellectuele kringen in Parijs.Ga naar voetnoot20 Zijn faam als hellenist en latinist, en zijn reputatie als kenner van de antieke literatuur, inzonderheid van de patristiek en de geografie, openden vele deuren. Hij was in de Franse hoofdstad bijvoorbeeld regelmatig te gast bij Hugo GrotiusGa naar voetnoot21 en werd bevriend met de hofbibliothecaris Nicolaus Rigaltius (1577-1654) en met Gabriel Naudaeus (1600-1653), de grondlegger van de Bibliothèque Mazarine. De invloedrijke Fabri de Peiresc (1580-1637), voorzitter van het parlement te Aix en mecenas van een internationale gilde van wetenschappers, steunde Holstenius en beval hem einde april 1625 aan bij de gebroeders Dupuy,Ga naar voetnoot22 die eveneens hun invloed ten gunste van Holstenius zouden aanwenden.Ga naar voetnoot23 Intussen was het bekend geworden dat kardinaal Francesco | |
[pagina 109]
| |
Barberini (1597-1679), de cardinal nipote van Urbanus viii, in het gezelschap van zijn secretaris, de humanist Hieronymus Aleander (1574-1629) - ook een relatie van de jezuïet Schottus -Ga naar voetnoot24 als gezant naar Parijs zou komen om er met Richelieu te onderhandelen.Ga naar voetnoot25 Precies in die periode, in de loop van de maand mei 1625, moet Holstenius het briefje met het aanbod van Balthasar Moretus ontvangen hebben. Corrector in Antwerpen of humanist in Rome? Lang zal Holstenius niet getwijfeld hebben voor hij het briefje van Moretus verticaal klasseerde... Tijdens het gezantschap van kardinaal Barberini (einde mei tot einde september 1625) werd de Duitse convertiet zeker bij de kardinaal en zijn secretaris Aleander geïntroduceerd en moet hem de mogelijkheid van een uitnodiging naar Rome zijn voorgehouden. Een aanstelling kreeg hij evenwel niet meteen; hij moest dan ook uitkijken naar een overgangsregeling. In augustus 1625 vond hij gelukkig een tijdelijke betrekking als bibliothecaris bij de Parijse parlementsvoorzitter Henri de Mesmes, rond wie zich een kring van literatoren en humanisten had verzameld.Ga naar voetnoot26 In april 1626 werd hij dan opgenomen in de familia van Gilles Souvré, de in Parijs residerende bisschop van Auxerre. Daar bereikte hem rond einde mei het herhaalde aanbod van Moretus. Weer ging Holstenius er niet op in: hij was er intussen vrij gerust in dat de uitnodiging om naar Rome te trekken niet meer lang zou uitblijven. In maart 1627 was het zover: kardinaal Barberini verzocht Holstenius lid te worden van zijn ‘familie’.Ga naar voetnoot27 In mei zette Holstenius zich op weg; op 8 juli 1627 kwam hij in de eeuwige stad aan; hij vestigde er zich definitief.Ga naar voetnoot28 Als beschermeling van de kardinaal mocht hij zich op zijn wetenschappelijke projecten storten. Hij liet er zich ook vlug als Latijns dichter kennen. De betrekking van bibliothecaris van de bibliotheek van Barberini was alsnog niet vrij, maar de jonge geleerde werd op vele fronten ingezet en met enkele kanunnikdijen beloond. Zijn talenkennis maakte hem geschikt voor allerlei diplomatieke missies; door zijn eigen verleden en dankzij zijn expertise in de controversetheologie kreeg hij de hoede over de convertieten uit de Duitse en de Scandinavische wereld. Zijn geografische beslagenheid had tot gevolg dat hij | |
[pagina 110]
| |
vanaf 1630 de restauratie van de kaartenzaal in het Vaticaan mocht coördineren. Via zijn kardinaal leerde hij Urbanus viii Barberini (1623-1644) van dichterbij kennen, die regelmatig een beroep deed op zijn diensten. Intussen was hij al lid geworden van de vermaarde Accademia dei Lincei,Ga naar voetnoot29 enkele jaren was hij actief in de door de kardinaal gestichte academie voor de Griekse taal en kerkgeschiedenis. In 1636 volgde dan de benoeming tot bibliothecaris van de Barberini-bibliotheek (thans een deel van de Vaticaanse bibliotheek), vanaf 1641 gecombineerd met de functie van adjunct-bibliothecaris van de Vaticana.Ga naar voetnoot30 Hij was nu een belangrijk aanspreekpunt voor aanzienlijke vreemdelingen die in Rome neerstreken. Het is bekend dat John Milton bij zijn aankomst te Rome (1638) bijzonder opgetogen was over de minzame hulp die hij van Holstenius had ontvangen. In 1657 zou een neefje van Balthasar ii Moretus ook vriendelijk ontvangen worden door Holstenius en onder diens leiding een bezoek aan de Vaticaanse bibliotheek brengen.Ga naar voetnoot31 Na het behalen van zijn universitaire diploma (in 1638 werd Holstenius doctor in de beide rechten aan de universiteit van Perugia) en zijn priesterwijding (1643; in datzelfde jaar werd hij ook kanunnik van de Sint-Pietersbasiliek) leek een steile opgang aan de Curie Holstenius evident. Herhaaldelijk werd hij als toekomstig kardinaal genoemd, maar verder dan hoofdbibliothecaris van de Vaticana (1653) heeft hij het niet gebracht.Ga naar voetnoot32 Als latinist genoot hij een groot prestige; getuige daarvan het feit dat onder meer de pausen Urbanus viii en Alexander vii hem hun Latijnse verzen ter goedkeuring of verbetering voorlegden en bij hem te rade gingen wanneer Latijnse inscripties zouden vervaardigd worden om op openbare plaatsen in Rome te worden aangebracht. Als bibliothecaris werd hij betrokken bij het overbrengen van de hertogelijke bibliotheek van Urbino naar Rome. De katholieke geloofsijver van de convertiet en zijn theologische onderlegdheid vormden bijkomende troeven van Holstenius: ze maakten, bijvoorbeeld, dat hij het was die door Alexander vii als internuntius naar Innsbruck werd afgevaardigd om er Christina van Zweden in naam van de paus de absolutie te geven en haar geloofsbelijdenis te aanhoren (3 november 1655), een dag van triomf voor de nieuwe paus en voor het katholieke kamp.Ga naar voetnoot33 Toen Christina zich daarna in Rome vestigde, was het weer Holstenius die mee haar bibliofiele passies bevredigde. Hijzelf bezat overigens ook een zeer rijke bibliotheek. | |
[pagina 111]
| |
Die veelzijdige talenten en veelsoortige activiteiten van Holstenius, waardoor hij in Rome als vreemdeling een steile klim had gemaakt, hadden ook een schaduwzijde: hij nam zijn wetenschappelijke idealen wel ter harte, kocht massa's boeken, annoteerde ze scrupuleus, ontwierp eerste versies van wetenschappelijke publicaties, maar werd zo vaak gevraagd voor verscheidene taken, moest zijn aandacht en tijd dermate versnipperen, dat zijn wetenschappelijk werk er serieus onder leed. Voeg daarbij een hang naar perfectie, en men begrijpt dat hij vele werken niet heeft kunnen afronden en dat, bijvoorbeeld, zijn corpus van Geographi Graeci minores nooit werd gepubliceerd. Bij zijn dood op 2 februari 1661 liet hij naast heel wat half of nagenoeg afgewerkte studies, waarvan Francesco Barberini een gedeelte postuum liet uitgeven, een indrukwekkende bibliotheek na. Zijn Italiaanse boeken gingen naar de Biblioteca Chigiana, het merendeel van de overige gedrukte werken naar de Angelica (waar ze sinds juni 1661 berusten) en zijn handschriften hoofdzakelijk naar de Biblioteca Barberiniana. In 1662 begon men aan de bouw van een grafmonument met een in fraai Latijn gestelde tekst die Holstenius' activiteiten en kwaliteiten (vooral zijn summum ingenium en summa modestia) kort karakteriseert:Ga naar voetnoot34 het vormt nog steeds een van de topstukken van de Santa Maria dell'Anima, in het hartje van Rome, op minder dan een boogscheut van de Santa Maria della Pace, de al even fraaie kerk van de tweede grote beschermheer van Holstenius, Alexander vii Chigi. | |
Appendix: Een onuitgegeven brief van Balthasar II Moretus aan Lucas Holstenius (1657)In 1656 vertrok Iohannes de la Flie (1633-1692), licentiaat in de beide rechten en een neefje van Balthasar ii Moretus,Ga naar voetnoot35 met enkele familieleden op pelgrimstocht naar het H. Land en deed op de terugweg Italië aan. Dankzij de relaties van zijn oom kon hij in Rome (waar hij geruime tijd moet hebben verbleven) meer bezoeken dan de doorsnee toerist: van Lucas Holstenius kreeg hij, bijvoorbeeld, een rondleiding in de Vaticaanse bibliotheek. Op 10 juni 1657 dankte Moretus Holstenius voor die gunst. Diezelfde dag nog schreef hij eveneens aan de uitstekende neolatijnse dichter Ferdinandus Furstenbergius, met wie hij sinds enkele jaren in betrekking stond, onder andere in verband met de editie van de Latijnse poëzie (Antwerpen, 1654) van Fabio Chigi, de latere (1655) Paus Alexander vii. Furstenbergius was nu geheim kamerheer van Alexander vii en Moretus wist dat hij via hem voor zijn neefje een audiëntie bij de Paus zou kunnen bewerkstelligen.Ga naar voetnoot36 Uit een brief van 10 augustus 1657, geschreven door Moretus aan zijn neefje, kunnen we opmaken dat De la Flie effectief de Paus heeft kunnen ontmoeten. | |
[pagina 112]
| |
Het origineel van het dankbriefje van Moretus aan Holstenius berust in de Biblioteca Vaticana; een minute in het Museum Plantin-Moretus, Arch. 299 (p. 532).
Ill[ustrissi]me Domine, Scripsit ad me Joannes de la Flie, sororis meae filius, summo se ab Ill[ustrissi]ma Dominatione Vestra honore affectum esse, cum Bibliothecam Vaticanam viseret, et quia agnatus mihi est, favorem omnem expertum fuisse.Ga naar voetnoot37 Pro quo beneficio sicut me perpetuum debitorem agnosco, ita immensas pro eo gratias ago; rogoque deinceps cognato meo favere dignetur; et qua in re opera mea usui sibi esse queat, iubere non gravetur. Vale, Ill[ustrissi]me Domine, magno rei litterariae bono diu felix vive, ita voveo. Antverpiae in Officina Plantiniana x Junii m.dc.lvii Illust[rissi]me Domine, Illust[rissi]mae D[ominationis] V[estrae] humillimus cliens Balthasar Moretus.Ga naar voetnoot38 | |
[pagina 113]
| |
SummaryThe article reveals an unknown episode from the life of the humanist Lucas Holstenius (1596-1661) and shows how Balthasar i Moretus (at the Jesuit Andreas Schottus's request) invited Holstenius in 1625-1626 to become a corrector in the Officina Plantiniana at Antwerp. The article presents some forgotten and unpublished letters to Holstenius. | |
RésuméDans cet article, il est question d'un épisode inconnu de la vie de l'humaniste Lucas Holstenius (1596-1661). En effet, la correspondance de Balthasar i Moretus et de Lucas Holstenius prouve que l'imprimeur et éditeur anversois, faisant suite à une suggestion du jésuite Andreas Schottus, a proposé en 1625-1626 au jeune humaniste allemand la fonction de correcteur à l'Officina Plantiniana. L'article présente quelques lettres oubliées et inédites adressées à Holstenius. |
|