De Gulden Passer. Jaargang 81
(2003)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 223]
| |
Het testament van Tyndale. Redactie: Paul Arblaster, Gergely Juhász, Guido Latré. - Turnhout: Brepols, 2002. - 201 p.: ill.; 29 cm. - ISBN 90-5622-045-4.‘De bijbelvertalingen van William Tyndale hebben meer bijgedragen tot de vorming van de Engelse taal en cultuur dan de werken van William Shakespeare.’ Zo stelt Guido Latré de lezers William Tyndale voor. Meteen is duidelijk dat dit géén saai boek is over wat op het eerste gezicht een beperkt, ja zeer gespecialiseerd onderwerp lijkt te zijn, namelijk de geschiedenis van een zestiende-eeuwse bijbelvertaling. Het testament van Tyndale heeft alle ingrediënten voor een historische detectiveroman: twee rivalen (Thomas More en William Tyndale), verboden heilige teksten (de bijbel in de volkstaal), smokkel, internationale politiek, beroemdheden (Luther, Erasmus, Hendrik viii), verraad en moord (Tyndale werd in 1536 in Vilvoorde gewurgd en verbrand). Hoewel Tyndale door de vijandige omgeving waarin hij zich bevond tot volledige anonimiteit gedwongen werd, toch kan de invloed van zijn teksten nauwelijks overschat worden: ook vandaag nog gaat ongeveer tachtig procent van het Nieuwe Testament in de King James Version - de officiële Engelse bijbeltekst - via de Coverdalebijbel terug op Tyndales vertaling. Bovendien was zijn bijbelvertaling, die in heel Engeland 's zondags voorgelezen werd, bepalend voor de wording van de moderne Engelse standaardtaal. Daarnaast heeft zijn vertaling door zijn eigenzinnige, maar filologisch correcte, keuzes en dankzij de verspreiding in brede lagen van de bevolking bijgedragen tot de ontwikkeling van een democratisch denken en bestuur. Het is daarom ook verrassend dat Tyndale in onze gewesten geen begrip is, vooral nadat aangetoond werd dat de eerste Engelse bijbeluitgave in Antwerpen is gedrukt. Topstuk van de boeiende Tyndale-tentoonstelling in het Museum Plantin-Moretus was het enige volledig (mét titelblad) bewaard gebleven eerste gedrukte Engelse Nieuwe Testament, uit de Württembergische Landesbibliothek Stuttgart, waarvan ook een kleurenfoto in deze catalogus is afgebeeld. Talrijke interessante aspecten van Tyndales revolutionaire onderneming worden door de auteurs (Arblaster, Hope, Juhász, Latré, de Nave) behandeld, en ook steeds uitvoerig geïllustreerd in het catalogusdeel: de betekenis van Antwerpen als internationale handelsstad, de Antwerpse boekdrukkunst in de vroege zestiende eeuw, de ontstaansgeschiedenis van de huidige bijbeltekst, het protestantisme in de Lage Landen, de eerste bijbelvertalingen in het Nederlands, Frans, Engels, Duits en Deens, de Reformatie in Europa en de ontwikkeling van taal, cultuur en politiek in de Angelsaksische wereld. Het testament van Tyndale is een bijzonder rijk boek geworden, dat dankzij de talrijke illustraties zowel overzichtelijk als gedetailleerd is, en dat wetenschappelijke precisie weet te combineren met een levendige taal - zoals Tyndale het heeft voorgedaan.
miranda de schepper | |
Emblem Books in Leiden. A Catalogue of the Collections of Leiden University Library, the ‘Maatschappij der Nederlandse Letterkunde’ and Bibliotheca Thysiana. Compiled and edited by A.S.Q. Visser, co-edited by P.G. Hoftijzer and B. Westerweel. - Leiden: Primavera Pers, 1999. - 192 p.: ill; 25 cm. - ISBN 90-74310-53-2. EUR 31,00.Embleemboeken behoren in de meeste bibliotheken tot de schatten die vaak wat meer aandacht krijgen. Dat resulteert meestal in een short-title catalogus die het bezit aan de buitenwereld moet bekend maken. Slechts zelden wordt het een mooie geïllustreerde catalogus zoals dit boek. A.S.Q. Visser, P.G. Hoftijzer en B. Westerweel beschrijven een collectie embleemboeken die in de Leidse Universiteitsbibliotheek kan worden geraadpleegd, maar verspreid zit over vier fondsen, namelijk dat van de ub zelf, van de bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, de Bibliotheca Thysiana en het Prentenkabinet. De inleiding legt uit hoe de embleemboeken vóór de tweede helft van de negentiende eeuw | |
[pagina 224]
| |
slechts vrij toevallig in de collectie van de Universiteitsbibliotheek zijn terechtgekomen. De Bibliotheca Thysiana, in feite een privé-bibliotheek samengesteld door Joannes Thysius (1622-1653), bevat verhoudingsgewijze meer embleemboeken en dit niet alleen uit de Nederlanden maar ook uit Frankrijk, Italië, Spanje en Duitsland. Enkele van de Duitse embleemboeken waren bestemd om als album amicorum te dienen. Meer dan de helft van de 539 embleemboeken komt uit de bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, waaronder het befaamde ‘Museum Catsianum’. In de inleiding wordt nog gewezen op enkele exemplaren die opvallen door bepaalde eigendomskenmerken of gebruikssporen. Voor de selectie van de embleemboeken hebben de auteurs zich gebaseerd op de bestaande bibliografieën van Praz en Landwehr. Dat heeft tot gevolg dat het begrip embleemboek ruim wordt geïnterpreteerd, zodat ook een bundel rederijkerstoneelstukken als de Vlaerdinghs-Redenrijckbergh (nr. 518) is opgenomen. Anderzijds zijn er ook enkele werken opgenomen die in geen van beide bibliografieën voorkomen. Er zijn 539 edities beschreven - ook al verwijst de inleiding naar nr. 540 [p. 13] - die zich situeren tussen 1543 en 1891. Van sommige edities bezit de bibliotheek meerdere exemplaren. De beschrijvingen zijn alfabetisch geordend op de naam van de auteur en de titel en daaronder chronologisch op het jaar van publicatie. Elke beschrijving bevat de naam van de auteur, de afgekorte titel, de plaats, de drukker en/of uitgever en het jaar van uitgave, het formaat en het aantal pagina's. Ook het aantal illustraties wordt aangegeven waarbij nader wordt gestipuleerd of het om houtsneden dan wel om kopergravures gaat. Illustraties die niet behoren tot de reeks emblemen, worden afzonderlijk vermeld. Er wordt ook aangegeven of het boek een titelprent, een gegraveerd titelblad of een titelblad met een illustratie heeft. De auteurs hebben er voor geopteerd om de beschrijvingen te standaardiseren. Vanuit bibliografisch oogpunt lijkt dit mij niet de gelukkigste keuze. Zo zijn de plaatsnamen allemaal in het Engels weergegeven ook bij Latijnse titelbladen. Net in een catalogus waarin het steeds om unieke exemplaren gaat, was het beter geweest om de namen weer te geven zoals ze op het titelblad staan, met eventueel een Engelse vertaling tussen haakjes, en deze in een register te standaardiseren. Nu hebben enkele steden de pech dat zij een Engelse naam hebben die anders klinkt dan de originele, maar ook daarin blijft men niet consequent. Waarom wordt ‘Leuven’ vertaald als ‘Louvain’ en ‘Mechelen’ niet als ‘Malines’ of ‘Mechlin’, en waarom wordt ‘Leiden’ niet als ‘Leyden’ en Gent niet als ‘Ghent’ gespeld zoals dat gewoonlijk in het Engels gebeurt? Bij de namen van drukkers en uitgevers worden de voornamen alleen door initialen weergegeven. Net als bij de plaatsnamen was het voor de identificatie interessanter geweest als de voornamen voluit waren vermeld. Hoe weten we bijvoorbeeld of nr. 497 een druk is van Johannes of van Jacobus Meursius? Een collatieformule wordt niet gegeven, wel het aantal genummerde en ongenummerde pagina's of folio's. De pagina-formules zijn gebaseerd op de paginering van het boek met eventuele correcties. De bibliograaf mist ook wel de vingerafdruk. Elke beschrijving bevat naast de bibliotheeksignatuur een verwijzing naar Praz en / of Landwehr. Bij elk werk kan dan nog specifieke exemplaargebonden informatie worden gegeven, zoals de herkomst, aantekeningen in handschrift, welke andere delen zich in de convoluten bevinden en speciale boekbanden. Er wordt zeer veel inspanning geleverd om zorgvuldig alle aanwijzingen van de herkomst te ontcijferen en te noteren, maar bij gebrek aan een index op de namen die in deze herkomstverwijzingen voorkomen, zijn ze alleen terug te vinden via de beschrijving van het exemplaar. Indexen op uitgevers, drukkers en boekverkopers (alfabetisch en geordend per plaats), een register op de kunstenaars van de prenten en een chronologische index maken de catalogus gemakkelijk doorzoekbaar. Wie snel de beschrijving van een embleemboek wil raadplegen, kan de gegevens in de vorm van een databank vinden op www.etcl.nl/goldenage/emblem. Hoewel een catalogus voor de bibliograaf nooit genoeg informatie kan geven, krijgen we hier toch wel een zeer goed beeld van de embleemboeken in de Leidse collecties en dat niet het minst door de meer dan honderd illustraties. Daaronder zijn er zelfs een aantal in kleur, die een goede indruk geven van de ingekleurde titelprenten en emblemen. Catalogi worden slechts door zeer weinigen ‘gelezen’, maar de talrijke illustraties in deze catalogus maken hem ook tot een lust voor het oog. Het is een aantrekkelijk boek, waarop de samenstellers en Primavera Pers trots mogen zijn.
hubert meeus | |
[pagina 225]
| |
Emile van der Vekene, Dictionnaire illustré des relieurs ayant exercé au Grand-Duché de Luxembourg depuis le XVIIe siècle jusqu'à nos jours. - (Luxembourg): Ed. Saint-Paul, (2002). - 226 p.: ill.; 25,5 × 19 cm. - ISBN 2-87963-414-8.Nauwelijks twee jaar na zijn catalogus van zestiende- en zeventiende-eeuwse boekbanden (zie De Gulden Passer, 80, 2002) verrast Van der Vekene ons met een biografisch woordenboek van Luxemburgse boekbinders tot op de dag van vandaag. Het bevat eventjes 500 namen van binders en van drukkers die er een bindersatelier op na hielden. In zijn woord vooraf bespreekt hij de talrijke bronnen van uiteenlopende aard die hem informatie konden verschaffen: indrukwekkend! Tot en met de oude jaarboeken van Koophandel en oude telefoonboeken toe. Maar deze moeite is zeker beloond, want de schat aan nieuwe informatie over bindersactiviteiten in het Groothertogdom gedurende de laatste vier eeuwen is zeer groot. Van der Vekenes heuristiek strekte zich zelfs tot enquête en perscommuniqué uit; datum van afsluiting 31 december 2001. Men mag - zo lijkt mij - met een gerust gemoed zeggen dat niets hem is ontsnapt. Uit het kort historisch overzicht van de boekband en de boekbinders in Luxemburg moeten wij vooral onthouden dat er voor de oude kloosters zoals Echternach geen documenten voorhanden zijn. Die zijn er pas van in de zeventiende eeuw. De bekende drukker Hubert Reulandt uit de eerste helft van die eeuw blijkt ook een bindersatelier te hebben gehad. Voor bepaalde jaren is VdV in staat cijfers te geven. Dat er betrekkelijk veel kunstboekbinders zijn geweest voornamelijk in het laatste kwart van de twintigste eeuw, ligt mede aan de actieve rol die VdV als hoofd van de Réserve précieuse in de nationale bibliotheek heeft kunnen spelen. Luxemburgse binders hebben sedert ongeveer drie decennia deelgenomen aan tentoonstellingen in binnen-en buitenland, en aan wedstrijden. Dit is een niet te onderschatten bijdrage aan de ontwikkeling van het boekbinderswezen in een klein land als Luxemburg. De biografische notities zijn strikt alfabetisch gerangschikt; aan het eind van elk lemma zijn de bronnen opgegeven en in relatief weinig gevallen literatuur. Hieruit blijkt eens te meer dat wij hier grotendeels met ongepubliceerd materiaal te doen hebben. Het hele boek is overigens doorspekt met uitstekende illustraties, veelal in kleur, niet enkel van banden, maar ook van rekeningen, briefhoofden, advertenties, etiketten met naam en adres van de binder of het atelier, dat bij wijze van signatuur in het boek werd geplakt, een enkele keer een portret. Een register met de geciteerde namen ontsluit de gegevens. Geheel gezet uit een schreefloze (niet mijn voorkeur!) is het boek, in stofwikkel, keurig gebonden in lichtolijfbruin linnen met opdruk van een naaibank.
elly cockx-indestege | |
Edwin van Meerkerk, Achter de schermen van het boekbedrijf. Henri Du Sauzet (1687-1754) in de wereld van de uitgeverij en boekhandel in de Republiek. - Amsterdam-Utrecht: APA-Holland Universiteits Pers, 2001. XI-469 p.; ill.; 23 cm. - (Studies van het Instituut Pierre Bayle voor intellectuele betrekkingen tussen de West-Europese landen in de Nieuwe Tijd, Nijmegen, 31).- ISBN 90-302-1041-9. EUR 60,00Rond 1687 werd in het Franse Toulouse Henri Du Sauzet geboren, een man met een onmiskenbare smaak voor verrassende wendingen: zijn familie was bedrijvig in de textielhandel, maar hij koos voor een carrière in de letteren; hij sloot zich aan bij de jezuïetenorde, maar trad later weer uit en bekeerde zich tot het protestantisme. In 1713 emigreerde hij naar de Nederlandse Republiek, waar hij aansluiting vond bij de grote groep Franse migranten die zich daar gevormd had na de herroeping van het Edict van Nantes (1685). In deze ‘colonie française’ wilde Du Sauzet snel een rol van betekenis spelen. Hij vond een beschermende patroon in de graaf Van Wassenaer-Obdam, werd lid van het Haagse boekverkopersgilde en opende in 1715 zijn boekwinkel dichtbij het Hof van Holland. Tegelijk gaf hij verschillende tijdschriften uit, die zijn reputatie in de geleerde wereld vestigden. In 1718 huwde hij met een in Amsterdam geboren dochter uit een hugenootse koopmansfamilie, waarna hij zich definitief in Amsterdam vestigde. Ook daar combineerde hij met wisselend succes het uitgevers- en boekverkopersvak. De contacten met zijn land van herkomst verwaarloosde hij niet. Hij trad op als uitgever van Voltaire (van wie hij het eerste deel van de Histoire du siècle de Louis xiv publiceerde), en werd op latere leeftijd informant van de Franse kroon en agent van de voormalige Poolse koning Stanislas i Leszcynski, die in ballingschap leefde aan het Lotharingse hof. Du Sauzets laatste jaren waren minder roemvol: in 1747 ging hij failliet, en hij overleed zeven jaar later. Wie er Du Sauzets levensloop op naleest, kijkt dus toch verrast op wanneer zijn biograaf hem bestempelt als ‘weinig opzienbarend’, ‘doorsnee’ en zelfs ‘te gewoon’. Maar verder in het fraai uitgegeven proefschrift van Edwin van Meerkerk wordt al gauw duidelijk dat de Franse boekverkoper in zijn ogen vooral typisch is voor de Franse intellectuelen die in de Republiek waren neergestreken en er in hoge mate toe bijdroegen dat dit land het label ‘magasin de l'univers’ kreeg opgekleefd. Dat exemplarische karakter van Du Sauzets professionele activiteiten wordt bij herhaling in de studie benadrukt. Zijn bedrijf wordt niet als een op zichzelf staand fenomeen gepre- | |
[pagina 226]
| |
senteerd, maar ‘als een “anekdote”, een voorbeeldig geval, uit de Franstalige boekhandel en uitgeverij in het Holland van de eerste helft van de achttiende eeuw’ (p. 5). Dat de auteur daar zo op hamert, is begrijpelijk. Hij schreef zijn werk immers grotendeels op basis van een unieke bron, de in verspreide depots bewaarde briefwisseling van Du Sauzet zelf. Wie zich daar enkele jaren in verdiept, zou makkelijk in de verleiding komen om het unieke karakter van de bron ook toe te dichten aan het onderzoeksobject zelf. Die val heeft Van Meerkerk dus willen vermijden. Wat hij ons biedt is een met anekdoten gekruid, maar toch afstandelijk verhaal van Du Sauzets werkwijze als boekhandelaar en uitgever. Hij vertrekt daarbij niet van enige theoretische vooronderstelling, en beweert zelfs onomwonden dat ‘te veel reflectie in het historisch métier averechts werkt’ (p. 7). Laat ik daar meteen op antwoorden dat er naar mijn smaak wat meer ruimte voor reflectie had mogen zijn: dat zou het boek van deze jonge historicus kernachtiger en bondiger hebben gemaakt. Nu heb ik herhaaldelijk de indruk gehad dat ik een aantal inzichten en conclusies al in vorige hoofdstukken gelezen had. Henri Du Sauzets middel om zich een plaats in letterland te verwerven, getuigde van een knap inzicht in de mechanismen van de boekenmarkt. Van 1715 tot 1720 gaf hij de Nouvelles littéraires uit, een klein tijdschriftje met informatie die voordien uitsluitend te vinden was in high brow tijdschriften als de Acta eruditorum of de Philosophical Transactions. Soortgelijke geleerdentijdschriften waren aan de dure kant en hun periodiciteit was onbetrouwbaar; ook door de gehanteerde taal waren ze slechts voor een beperkt publiek toegankelijk. Du Sauzet vulde een gat in de markt door korte berichten over belangrijke gebeurtenissen in de Republiek der Letteren (signalementen van nieuwe boeken en wetenschappelijke ontdekkingen, overlijdensberichten van geleerden en andere nieuwtjes die in de klassieke geleerdentijdschriften een vaste, veelgelezen rubriek vormden) zelfstandig te presenteren in een vorm die tot dan toe was voorbehouden voor politieke couranten: als een opeenvolging van korte brieven, onderverdeeld naar plaats van herkomst en gebundeld tot een weekbladje van amper 16 pagina's. Het geheim van het succes schuilde in de consequent aangehouden beperkte omvang (waardoor de Nouvelles per normale post - dus goedkoop - verzonden konden worden) en in de bewaking van de periodiciteit, die een snelle nieuwsverspreiding garandeerde. Het Franstalige tijdschrift kende een ruime distributie in Europa. Het leverde Du Sauzet duurzame contacten op met corresponderende geleerden, die tuk waren op een vermelding in het tijdschrift, en met collega's-boekverkopers, die er graag in adverteerden. Langs deze weg kon hij zich stilaan waar maken als uitgever van volwaardige boeken. Aankomende, nog onbekende auteurs boden hem kopij aan. Maar hij kon ook teksten werven van reeds gevestigde auteurs voor wie hij een zekere bewondering koesterde, en van wie hij een goede omzet verwachtte. Een reconstructie van Du Sauzets fonds leverde 87 titels op in 150 delen. Het zwaartepunt vormden Franstalige literaire en poëtische uitgaven voor een publiek dat in zijn vrije tijd graag naar informatieve of ontspannende lectuur greep. Engelse literatuur in Franse vertaling en bundelingen van brieven rond bepaalde thema's namen in de productie een belangrijke plaats in. Du Sauzets correspondentie brengt dit fonds tot leven. Ze maakt duidelijk hoe divers het takenpakket van zijn eenmansuitgeverijtje wel was. Hij beschikte zelf niet over een drukpers, maar bepaalde de vormgeving, bezon zich over de optimale papiergrootte en de voordeligste zetcompositie; hij ging op zoek naar nieuwe auteurs en bekwame vertalers, controleerde het werk van zijn redacteurs en moest de rechten op zijn boeken verkrijgen door krantenadvertenties te publiceren... Veruit de meest informatieve pagina's in dit boek zijn gewijd aan ‘Du Sauzet en de markt’: hoe distribueerde hij zijn eigen fonds, en vooral, hoe trachtte hij zijn uitgeverij te financieren? Uit de brieven blijkt namelijk eens te meer hoe zwaar het boekbedrijf gebukt ging onder het gebrek aan contante geldmiddelen. De meeste betalingen onder boekverkopers gebeurden als ruiltransacties met boeken. De betalingstermijnen strekten zich over een lange periode uit. Door zijn gerichtheid op de internationale markt voor het Franstalige boek werd Du Sauzet bovendien vaak geconfronteerd met wanbetalers in het buitenland. De investeringen die Du Sauzet-de-uitgever had gedaan voor zijn publicaties, werden voor een groot deel omgezet in een voorraad boeken, die pas rendement opleverden wanneer ze werden verkocht in de winkel van Du Sauzet-de-boekhandelaar. Hoewel hij het ongetwijfeld graag anders had gezien, bleef Du Sauzet dus zijn hele loopbaan aangewezen op de inkomsten van zijn boekwinkel (waarin hij trouwens ook papierwaren, schrijfgerei en loterijbiljetten verkocht) en op het creatief omspringen met kredieten. In uitgaven op intekening - toch een handig middel om het gebrek aan kapitaal te verhelpen - zag hij weinig heil, en ook van vaste samenwerkingsverbanden met andere uitgevers was hij geen voorstander. Hij was beducht voor schaalvergro- | |
[pagina 227]
| |
ting, en wanneer hij op de rand van het bankroet stond, organiseerde hij veilingen van overtollige winkelvoorraad en van delen van zijn fonds, inclusief de kopijrechten. Zo kreeg hij weer de beschikking over contant geld om zijn fonds en zijn winkelassortiment uit te breiden. Henri Du Sauzet, kortom, was een geleerde zakenman, die de deontologie en de zelfstandigheid van de uitgever niet geheel ondergeschikt maakte aan zijn zakelijke belangen. Tot op zekere hoogte nam hij ook zelf deel aan de geleerdencultuur die hij verspreidde. Dat blijkt niet alleen uit occasionele literaire activiteiten (hij vermeerderde Pierre Richelets Dictionnaire de la langue française met niet minder dan 6000 lemmata), maar ook uit de briefwisseling met ‘zijn’ auteurs, waarin hij zich een meester toonde in het bespelen van het in dit geleerde milieu zo geliefde vriendschapsdiscours. Edwin van Meerkerk is erin geslaagd om uit de zeldzaam rijke briefwisseling van zijn ‘voorbeeldige’ hoofdpersoon een accuraat beeld van het toenmalige boekbedrijf te distilleren. Weliswaar zou zijn verhaal voordeel hebben gehad bij een meer gebalde presentatie, en het zou aan suggestieve kracht hebben gewonnen als de oorspronkelijke Franse citaten in de lopende tekst waren geïntegreerd (nu leiden ze een verborgen bestaan in het notenapparaat). Maar daar staat tegenover dat het boekhistorisch onderzoek verrijkt is met een belangrijk getuigenis. Dit boek kreeg dus terecht een plaats in de reeks erudiete studies van het Nijmeegse Pierre Bayle Instituut, dat in deze niche van de historische boekenmarkt een benijdenswaardige reputatie heeft opgebouwd.
pierre delsaerdt | |
Birgit Boge, 70 Jahre Bibliophilen-Gesellschaft Köln, 1930-2000. - Köln: Bibliophilen-Gesellschaft Köln, 2002. - 154 p.: omslag, ill.; 30,5 × 21,5 cm.Privédruk in een oplage van 800 exemplaren. De Leden van de Bibliophilen-Gesellschaft Köln (bgk) ontvangen een Kölner Bibliophilen Bulletin waarin de samenvattingen zijn opgenomen van de ‘Teestunden’ die zij ettelijke malen per jaar in Keulen organiseert, en een extra uitgave, steeds fraai verzorgd. De bgk is een van de vrij talrijke bibliofiele genootschappen in Duitsland - het land is groot! Haar bestaan is onverbrekelijk verbonden met de figuur van Hanns Theo Schmitz-Otto (1908-1992), een uiterst beminnelijk man, rasecht bibliofiel, die gedurende zestig jaar zijn stempel op de vereniging heeft gedrukt. De uitnodigingen tot de ‘Teestunden’ hebben door de jaren dezelfde smaakvolle stijl behouden en zijn een verzamelobject op zich geworden. De causeriën zijn geen vrijblijvende onderonsjes (zoals het woord Teestunde zou kunnen laten vermoeden) maar wetenschappelijk verantwoorde lezingen. Sporadisch staat het genootschap ook in voor een tentoonstelling, of bezorgt het een facsimile- of andere uitgave van een boek dat met Keulen te maken heeft. In dit jubileumboek leest u de geschiedenis van de oprichting van de bgk, ‘Die Teestunden als Herzstück’; over de uitnodigingen hiertoe, die een inhoudelijk en vormelijk puik verzorgd klein bifolium zijn; de volledige titellijst hiervan (400 einde 2002); over enkele Keulse bibliofielen (met portret); over de uitgaven van de bgk. Alles overvloedig geïllustreerd (zwart/wit), uitstekend gedrukt op Zerkall-Bütten, in Pruisischblauw fijnlinnen band gestoken met in wit opdruk van de titel.
elly cockx-indestege | |
Gunter Quarg, Vom Kettenbuch zur Collage: Bucheinbände des 15. bis 20. Jahrhunderts aus den Sammlungen der Universitäts- und Stadtbibliothek Köln. (Katalog und Ausstellung: Gunter Quarg). - Köln: (Universitäts- und Stadtbibliothek Köln), 2002. - 224 p.: omslag, ill.; 27,5 × 22 cm. (Schriften der Universitäts- und Stadtbibliothek Köln, 12). - ISBN 3-931596-22-2; ISSN 0938-7765. EUR 48,00.Het 400-jarig jubileum van de oude Kölner Ratsbibliothek waaruit de Stadtbibliothek is gegroeid, is de aanleiding geweest tot deze publicatie en tot een geschiedenis van de boekenverzamelingen te Keulen (zie hieronder). Dr Wolfgang Schmitz, directeur van de Universitäts- und Stadtbibliothek, benadrukt de rijkdom aan oude banden in deze bibliotheek. Bovendien grenst het Neder-Rijngebied aan de Oude Nederlanden, wat in de vijftiende en vroege zestiende eeuw ook op het gebied van het boekwezen tot uiting komt. Een eerste maal werden boeken en opmerkelijke banden uit de Stadtbibliothek in 1900 samen in een bijzondere kast opgesteld. Het heeft nooit tot de opdrachten van de bibliotheek behoord boekbanden te verwerven, wat met zich meebrengt dat wij hier geen samenhangend overzicht van de boekband mogen verwachten. Veeleer spelen inhoud en herkomst een bepalende rol. Het chronologisch overzicht dat de auteur in de inleiding geeft, is in wezen niet meer dan een leidraad bij de keuze van de objecten. Van 11 november tot 21 december 2002 werden honderd boekbanden | |
[pagina 228]
| |
uit eigen bezit tentoongesteld. Uit de Nederlanden is er de onvermijdelijke Spesband, van Pandelaert (nr. 19), een Antwerpse liturgisch druk van Jan Moretus uit 1610 waarvan de auteur aanneemt dat de zwartleren paneelstempelband (patroon van compartimenten, voluten en mauresken) in Antwerpen is ontstaan (nr. 37), een achttiende-eeuwse gemarmerd leren band uit Brussel rond de Pompes funèbres du Prince Albert, archiduc d'Autriche, 1729 (nr. 54), en een achttiende-eeuwse Haagse band (nr. 59). In dit boek zijn ze alle in kleur gereproduceerd op de rechterpagina, terwijl de tekst (geen technische beschrijving van de band!) op de linkerpagina staat, de ideale formule. In de meeste gevallen gaat het om de reproductie van het voorplat, een enkele keer ook van de rug, de snede of de schutbladen, maar nooit een wrijfsel van een stempel of een rol. Jammer. Alle reproducties vullen de hele bladzijde en wat ik bij het eerste gezicht al vermoedde is helaas waar: de kleine banden zijn vergroot! Ook dit is jammer. Een en ander betekent dat de bandenonderzoeker zeer omzichtig zal moeten te werk gaan; stempels zal hij niet of nauwelijks kunnen identificeren. De niet heel uitvoerige tekst heeft betrekking op de inhoud, de geschiedenis van het exemplaar en de toelichting bij de band. Al bij al een nuttige publicatie.
elly cockx-indestege | |
Gunter Quarg, ‘Ganz Köln steckt voller Bücherschätze’: von der Ratsbibliothek zur Universitäts- und Stadtbibliothek, 1602-2002. (Ausstellung und Katalog: Gunter Quarg). - Köln: (Universitäts- und Stadtbibliothek Köln), 2002. - 295 p.: omslag, ill.; 24 × 16 cm. (Schriften der Universitäts- und Stadtbibliothek Köln, 11). - ISBN 3-931596-21-4; ISSN 0938-7765. EUR 30,00.Wellicht het interessantste boek waarmee de Bibliophilen Gesellschaft Köln haar verjaardag viert: een chronologisch systematisch overzicht van de collectievorming van de Keulse openbare bibliotheken, thans samengebracht in de Universitäts-und Stadtbibliothek. Het kader wordt gevormd door de grote stapstenen: de Ratsbibliothek (van bij het begin van de zeventiende eeuw), de academische bibliotheken (meer bepaald de Gymnasien Bibliothek), de École centrale die, zoals overal, de geseculariseerde kloosterbibliotheken bevatte, de Kölner Gymnasialbibliothek (de voormalige jezuïeten). Volgende etappe is het samengaan, vanaf 1885, van de Stadtbibliothek en de Gymnasialbibliothek. Nadat de universiteit opnieuw opgericht werd in 1919, werden universiteits- en stadsbibliotheken tot een stedelijke instelling samengevoegd; dit duurde tot in 1954, toen het Land Nordrhein-Westfalen de Universitäts- und Stadtbibliothek zou gaan beheren. De wisselende benamingen hebben alle hun historische grond. Wat ons, bibliofielen en boekhistorici, vooral boeit, zijn de particuliere collecties die door de eeuwen heen aan deze Universitäts- & Stadtbibliothek zijn toegevallen. Ze zijn hier gepresenteerd met een korte biografie vergezeld van portret en literatuuropgave en gevolgd door een keur tentoongestelde boeken uit hun bibliotheek. De boeken zijn kort beschreven en behoorlijk toegelicht. Bibliografie is evenwel niet de sterkste zijde van de auteur: de referenties naar standaardrepertoria zijn minimaal en de literatuuropgave is vrijwel beperkt tot Duitstalige publicaties! Het enige register, op persoonsnamen, bevat geen drukkers en uitgevers. Er zijn bekende en minder bekende namen bij. De meeste zijn te situeren in de tweede helft van de achttiende en in de negentiende eeuw, dé periode van de grote verzamelaars: Ferdinand Franz Wallraf met meer dan vijfhonderd handschriften, meer dan 14.000 drukken en een collectie grafiek die in het naar hem genoemde museum wordt bewaard; Sulpiz Boisserée met zijn verzameling kunstgeschiedenis; de architect Jakob Ignaz Hittorff; de mecenas Gustav von Mevissen; Eberhard von Groote en Otto Wolff († 1940), die een bibliotheek over de Middelhoogduitse en Duitse letterkunde samenbrachten. De oudste boekenverzamelaar is de overigens bekende Peter Rinck († 1501), die er een fraai huismerk als ex-libris op na hield; de theoloog Johann Gropper († 1559) en de man van de contrareformatie Caspar Ulenberg. De bibliotheek van de auteur van de Bibliotheca Coloniensis uit 1747, de jezuïet Hermann Joseph von Hartzheim, weerspiegelt zijn brede interessegebieden. Al deze particuliere bibliotheken zijn op een of ander moment terechtgekomen in wat uiteindelijk de Universitäts- & Stadtbibliothek is gaan heten. Keulen was tijdens de middeleeuwen en de moderne tijden rijk aan kloosters. Via de École centrale is het boekenbezit van benedictijnen en dominicanen, kruisheren en minorieten, kartuizers en jezuïeten voor zover het niet door de Fransen was meegenomen, voor Keulen bewaard. Dit boek, tenslotte ook een tentoonstellingscatalogus, heeft nu eens niet de bijna standaard geworden uitvoering op groot (onhandzaam) formaat, glossy papier en omslag en piepkleine letter voor ‘wat men toch niet leest’ maar wel verondersteld wordt te lezen, met name de noten en de literatuuropgave! Gedrukt op getint papier, | |
[pagina 229]
| |
met talrijke reproducties in camaieu, gebonden in lilarood heel linnen met het wapen van Keulen in blinddruk en de titel in goudopdruk, ligt het boek goed in de hand en nodigt het uit tot lezen.
elly cockx-indestege | |
Friedrich Maximilian Hessemer, Briefe seiner Reise nach Italien, Malta und Ägypten 1827-1830. Band I: Italien und Malta. [Ed. Christa Staub]. - Hamburg: Maximilian-Gesellschaft; (Darmstadt: Lehrdruckerei der Technischen Universität), 2002. - 727 p.; 24 × 15,5 cm. - ISBN 3-921743-47-8 (Gesamtausgabe); 3-921743-48-6 (Band I).Uitgave van het bibliofiele genootschap Maximilian-Gesellschaft voor haar leden. De colofon verdient verbatim te worden geciteerd: ‘Unter Verwendung der Vorarbeiten von Maria Teresa Morreale herausgegeben und mit Anmerkungen versehen von Christa Staub.’ Dit is een boek dat alleen al door de materiële uitvoering tot lezen uitnodigt. Gezet uit de Monotype-Garamond, gedrukt op lichtgetint papier en gebonden in bordeauxkleurig heel linnen (met leeslint), ligt het uitstekend in de hand: een voorbeeld in zijn soort!
elly cockx-indestege | |
Philobiblon, Eine Vierteljahrschrift für Buch- und Graphiksammler.Het tijdschrift Philobiblon, sedert 1957 in opdracht van de Maximilian-Gesellschaft uitgegeven door Ernst Hauswedell te Hamburg, heeft er met ingang van het jaar 2002 een punt achter gezet. De laatste aflevering bevat een compleet register van auteurs en hun bijdragen, en een namen- en onderwerpsregister over de vijfenveertig jaargangen van zijn bestaan. In de plaats krijgen de leden nu Aus dem Antiquariat toegezonden (in 2002 maandelijks, vanaf 2003 om de twee maanden en in een nieuw jasje), de bekende bijlage, boekhistorisch zeer informatief, bij het Börsenblatt für den deutschen Buchhandel, Frankfurt/Main en Leipzig.
elly cockx-indestege | |
Marcus de Schepper en Linda Fonteyne (heruitgegeven en van registers voorzien door), Alfons Thijs (met een inleiding over de auteur voorzien door), Prosper Arents, Guido Gezelle bibliografie. - Antwerpen: Universiteit Antwerpen, UFSIA, Centrum Nederlandse Literatuurgeschiedenis, 2002. - 233 p.: ill.; 22 cm. - (Gezelliana: kroniek van de Gezellestudie. Jrg. 11-12 (2000-2001). - ISSN 0776/4111Jubilea nodigen uit om het wetenschappelijk werk met betrekking tot de gevierde intenser ter hand te nemen. Met de studie van leven en werk van de Vlaamse dichter Guido Gezelle is dit niet anders. De herdenking van zijn geboorte (1830-1930) en van zijn overlijden (1899-1999) zorgden ook voor nieuwe, bibliografische werkinstrumenten. In 2000 gaf de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde Gezelle beschreven 1899-1999 uit, als uitloper van het Gezellejaar 1999. In deze selectieve bibliografie brachten Marcus de Schepper en Linda Fonteyne de Gezelleliteratuur van de voorbije eeuw samen. Dit boek staat vandaag binnen handbereik voor alle Gezellevorsers en al wie in ruime zin het terrein bewandelt van de Nederlandse cultuurgeschiedenis van de voorbije twee eeuwen. Anderzijs danken we aan het jubileumjaar 1930 de Guido Gezelle bibliografie van Prosper Arents (1889-1984). Het is deze bibliografie die hier opnieuw wordt uitgegeven, als jaargang 11 en 12 van Gezelliana. Ook deze heruitgave is het werk van Marcus de Schepper en Linda Fonteyne. Het opmaken van algemene bibliografieën en/of centrale catalogi is een titanenwerk dat slechts binnen optimale omstandigheden kan worden gerealiseerd. Dat deze voorwaarden vaak niet aanwezig zijn, mag niet leiden tot lijdzaam afwachten, met de handen in de schoot. In die zin strekt het vele werk van Arents tot voorbeeld en zorgde het voor bibliografische instrumenten op domeinen waar er tot dan niets voorhanden was. Deze Guido Gezelle bibliografie sloot overigens aan op de Gezelletentoonstelling die de Antwerpse Stadsbibliotheek in 1930 organiseerde. De opzet van Arents was het samenstellen van een catalogus: het vastleggen en beschrijven van wat een instelling (met name de Stadsbibliotheek Antwerpen) aan Gezelliana bezat. Dit betekent zowel werk van Gezelle en de eigentijdse of latere bewerkingen van zijn werk (van vertalingen tot muziekbewerkingen) als de literatuur over de dichter en zijn werk. Dat Arents van deze gelegenheid gebruik maakte om de bruikleenstukken in ‘zijn’ tentoonstelling mee op te nemen, daar kunnen we vandaag, gezien het ontbreken van een tentoonstellingscatalogus, alleen maar dankbaar voor zijn. De tijdsdruk die bij dergelijke projecten onvermijdelijk meespeelt - het is vandaag niet anders - verhinderde de samensteller om de veel- | |
[pagina 230]
| |
heid aan materiaal (bijna 2000 nummers) via registers te ontsluiten. Maar niet geklaagd, de verfijnde systematische indeling van de bibliografie maakte het tot een veelgebruikt instrument. Met deze Gezelle-bibliografie was Arents inderdaad niet aan zijn proefstuk toe. Zijn eerste sporen als bibliograaf verdiende hij met onderzoek naar de bibliotheek van Pieter Paul Rubens. Dit project bleef hem zijn leven lang bezighouden maar resulteerde niet in een editie, wel in deelstudies en een indrukwekkende verzameling notities. Deze nalatenschap werd recent door een wetenschappelijk team onder handen genomen; de bewerking zag in 2001 het licht als jaarboek van de Vereniging der Antwerpse Bibliofielen. Deze nieuwe Arents-bewerking mag op een enthousiast onthaal aanspraak maken, maar de ambitie van de bewerkers reikt hier duidelijk minder ver dan met de Rubens-bibliotheek. In elk geval maakt ze de ‘zeldzame’ Arents voor iedereen vlot bereikbaar en deze schatkamer vol Gezelle-referenties werd meteen door de uitgevers voorbeeldig ontsloten (ook op familienamen en plaatsnamen van drukkers-uitgevers). In een inleidend artikel reconstrueert Alfons Thijs de genese van dit werk en kent het een plaats toe binnen het volledige oeuvre van Arents. Maar evenzeer draagt deze nieuwe editie bij tot de intellectuele biografie van Prosper Arents. We leren Arents kennen als een begenadigd bibliograaf, in veel mindere mate als een literatuurhistoricus. Zijn streven naar volledigheid - zeker wat het werk van Gezelle betreft - loodste hem naar vergeten bijdragen in obscure, buitenlandse tijdschriften. Studies die de literatuurhistorische context schetsen waarbinnen Gezelles werk tot stand kwam, bleven buiten beeld. Ten slotte wordt met deze editie met inleiding een bouwsteen aangereikt voor de geschiedenis van de Antwerpse Stadsbibliotheek. Hoofdbibliothecaris Emmanuel de Bom zag in het werk van zijn onverstoorbare bibliograaf een probaat middel om zijn bibliotheek en haar onschatbare collecties te promoten, collecties die haar vandaag in staat stellen om aanspraak te maken op een erkenning als ‘erfgoedbibliotheek’ van Vlaanderen. In die zin werpt Arents' Gezellebibliografie een scherp licht op de werking en de collecties van de Stadsbibliotheek Antwerpen tijdens het Interbellum. Het spreekt voor zich dat men het werk van Arents een grotere dienst had bewezen indien deze catalogus was verdergezet tot op vandaag. Dan had de ‘nieuwe Arents’ er helemaal anders uitgezien: een up-to-date catalogus van de Gezelliana van de Antwerpse stadsbibliotheek. Maar dan spreken we over een bibliografisch project van een heel andere orde. Toch hadden we graag vernomen in welke mate de Antwerpse bibliotheek haar actief collectiebeleid inzake Gezelliana vandaag invult en hoe deze collecties zich verhouden tot die van andere instellingen die, zoals de Brugse Openbare Bibliotheek, op het vlak van Gezelliana een actieve acquisitiepolitiek ontwikkelen. Deze zorgvuldig ontsloten Gezellebibliografie is bijzonder welgekomen maar zal zich als bibliografie tevreden stellen met een plaats als ‘bevoorrechte tweede’. Gezelle beschreven 1899-1999 blijft vanzelfsprekend de referentie. Met deze nieuwe editie wordt deze Arents ook als boeiend tijdsdocument onder de aandacht gebracht.
ludo vandamme | |
Reis in Drukken: uit de verzamelingen van leden van het Nederlands Genootschap van Bibliofielen. - Amsterdam: De Buitenkant, 2003. - 285 p.: omslag, ill.; 18 × 12 cm. - ISBN 90-76452-54-7. EUR 25, -.Uitgegeven ter gelegenheid van de tentoonstelling in de Universiteitsbibliotheek Amsterdam om het twaalfenhalfjarig bestaan van genoemd genootschap te vieren. Al de leden werden aangezocht in hun boekenkast te kijken of er iets over echte of imaginaire reizen het tonen waard was. Het thema is gekozen omdat het reizen de Nederlandse bibliofielen een beetje in het bloed zit. Van bij het begin van het bestaan van het genootschap stond er een jaarlijks uitje op het programma; gaandeweg is dat uitgegroeid tot een driedaagse excursie tot in de omringende landen toe. Op de tentoonstelling die van 7 april tot en met 16 mei te bezichtigen was, werden boeken, enkele prenten en affiches, rond volgende subthema's geschaard: Ontdekkingstochten en diplomatieke reizen (bv. Simon Grynaeus, Stanley), Reizen in de bijbel, Geestelijke reizen en visioenen (een handschrift van Het visioen van Petrissa, John Bunjan), Imaginaire reizen (Dante en Defoe), Pelgrimsreizen (Breydenbach), Reizen door bibliofielen in het verleden (Dibdin, Uzanne), Toerisme (Goethe, Theun de Vries), Kinderboeken, Reizen naar de Nederlandse koloniën. Te veel om op te noemen. Voor de redactie stond een ploeg van vijf bibliofiele leden in. Uitgeverij De Buitenkant heeft dit fraai vormgegeven boekje (Bart de Haas) overvloedig geïllustreerd (in kleur, helaas een beetje wazig), gedrukt in een oplage van 500 exemplaren en in violet linnen band gebonden. Op zich een ‘bibliofiel’ boekje.
elly cockx-indestege | |
[pagina 231]
| |
Elly Cockx-Indestege, met medewerking van Georges Colin, Fernand Baudin, typograaf. Bibliografie van zijn geschriften. Inventaris van het typografisch oeuvre. - Amsterdam: Uitgeverij De Buitenkant, 2002. - 243 p.: ill. - ISBN 90-76452-34-2.In haar mooie catalogus bij de tentoonstelling ‘Fernand Baudin, typograaf: een leven in dienst van de lezer’ (Brussel, 2000), kondigde Elly Cockx-Indestege een volledige inventaris van Baudins oeuvre aan. Ze heeft woord gehouden. De Amsterdamse uitgeverij De Buitenkant - een toonaangevend huis op het terrein van boekwetenschap en typografie - publiceerde vorig jaar een naar volledigheid strevend overzicht van de geschriften en typografische werkzaamheden van Fernand Baudin. In de geschiedenis van de Belgische typografie neemt Baudin een unieke plaats in, omdat hij als theoreticus én als man van de praktijk actief is geweest. Even uitzonderlijk is de naam en faam die hij, geholpen door zijn mededeelzaamheid en retorisch talent, in binnen- en buitenland geniet. Hij werd geboren in 1918, volgde de opleidingen boekversiering en typografie aan het Brusselse Hoger Instituut voor Sierkunst (Ter Kameren), en verdiende nadien zijn brood als free lance typograaf. Van 1954 tot 1966 werkte hij in vast dienstverband bij de Établissements Plantin, het Brusselse filiaal van Lettergieterij Amsterdam. Daar maakte hij kennis met onder meer Dick Dooijes, Willem Ovink en Stanley Morison. Internationale contacten boden hem verder de ‘Association des Compagnons de Lure’ en de ‘Association typographique internationale’, waarvan hij in 1991 tot ondervoorzitter verkozen werd. Als typografisch vormgever drukte Baudin lange tijd een duidelijke en herkenbare stempel op de publicaties van de Koninklijke Bibliotheek van België. In 1958 stelde hoofdconservator Herman Liebaers hem als typografisch adviseur aan, wat onder meer resulteerde in bijzonder smaakvolle tentoonstellingscatalogi zoals de monumentale De vijfhonderdste verjaring van de boekdrukkunst in de Nederlanden (1973). Van deze verwezenlijkingen is een beperkte staalkaart in een apart katern in kleur gereproduceerd. (In de boven genoemde tentoonstellingscatalogus uit 2000 werden de lezer méér illustraties gegund, zodat deze publicatie haar waarde behoudt. Idealiter heeft men de beide werken samen bij de hand.) Bekend en erkend is Baudin verder door de geschriften die hij aan de typografie wijdde, en waarvan in deze catalogus de integrale lijst (219 titels!) terug te vinden is. Het gaat van kortere stukjes in een grote verscheidenheid aan tijdschriften en verzamelwerken tot de invloedrijke, in Parijs gepubliceerde monografieën La typographie au tableau noir (1984) en L'effet Gutenberg (1994). Sommige teksten vormen de neerslag van lezingen die Baudin hield in New York, Londen, Brussel, Parijs... en waarvan eveneens een lijst is opgenomen. (Het moeten er meer geweest zijn, maar zoals de auteur het op p. 89 ruiterlijk toegeeft: ‘Wij hebben er geen spoor van gevonden en de betrokkene kan het zich niet meer herinneren.’) Deze laatste opmerking wijst er reeds op dat Elly Cockx het geheugen en de eigen documentatie van Fernand Baudin ruimschoots bij haar inventariseringsarbeid betrokken heeft. De 19 nummers die als ‘leerlingenwerk’ worden opgevoerd (pentekeningen, linosneden, kopergravures en gezette tekst uit de jaren 1937 tot 1942) blijken alle door Baudin zelf te zijn bewaard. Ook in het grootste blok van deze studie, de ‘Inventaris van het typografisch oeuvre’, kan de typografische verzorging soms slechts aan Baudin worden toegeschreven op basis van ‘de pertinente herinnering van de betrokkene’ (p. 116). Dankzij haar informant, maar natuurlijk vooral door veel eigen speurwerk, kon de auteur een lijst van niet minder dan 291 door Baudin ontworpen publicaties reconstrueren, 154 specimina van gelegenheidsdrukwerk en 130 affiches. Ze worden hier stuk voor stuk beschreven met de geduldige acribie die de auteur kenmerkt. Deze catalogue raisonné is internationaal opgezet. De lopende teksten werden in het Nederlands, het Frans en het Engels gepubliceerd, en de kortere toelichtingen bij de individuele inventarisnummers zijn consequent in de taal van de beschreven publicatie gepresenteerd. De kracht van dit boek schuilt trouwens niet alleen in de gedegen inhoud. De typografische vormgeving van het geheel straalt een grote klasse uit. Vormgever Bart de Haas paste de voor Baudin kenmerkende vrije regelval en randnoten toe en zette de teksten uit de Lexicon van Bram de Does. Ook de band is smaakvol uitgevoerd, met een rug die net opvallend genoeg is om snel teruggevonden te worden in het boekenrek. Dat dit boek er is, strekt niet alleen de beschreven meester, maar ook de auteur, de uitgever en de vormgever tot grote eer.
pierre delsaerdt | |
Otto Dorfner (1885-1955). Der Bucheinband ist zum Buch was das Kleid ist zum Menschen = La reliure est pour le livre ce que le vêtement est pour l'homme. Eine Ausstellung des MDE, Meister der Einbandkunst, Internationale Vereinigung, vom | |
[pagina 232]
| |
5. April - 31. Mai 2003 in Brüssel = Une exposition de la MDE, Société internationale des maîtres de la reliure d'art, Bruxelles, 5 avril - 31 mai 2003. - Brüssel, Bibliotheca Wittockiana, 2003. - 108 p.: omslag, ill.; 30 × 21 cm.Een zeldzaam mooie tentoonstelling was in april-mei te zien in de Bibliotheca Wittockiana te Brussel: boekbanden van Otto Dorfner, een spel van lijnen en letters. De Duitse boekband is in België niet of nauwelijks bekend. De omstandigheid dat Dorfner in oostelijk Duitsland leefde en werkte heeft de bekendheid zeker niet bevorderd. Tachtig jaar geleden stond Dorfner in de Deutsche Bücherei te Leipzig aan de wieg van de vereniging Meister der Einbandkunst (huidig voorzitter is Hans Peter Frölich, ondervoorzitter August Kulche). Uit het voorwoord van Annie De Coster vernemen wij dat de hier samengebrachte vijfenzeventig banden dankzij de kleindochter Beate Dorfner-Erbs konden worden tentoongesteld. Wat een unieke gelegenheid betekende. De begeleidende publicatie bevat een inleidend artikel door Helma Schaefer (Deutsches Buchmuseum, Deutsche Bücherei, Leipzig) over ‘Otto Dorfner, Duits boekbinder van de twintigste eeuw’. Verder het catalogusgedeelte met de beschrijvingen van de banden, in het Duits en het Frans (cf. de titel), tenslotte de heruitgave van een reeks artikelen over en van Dorfner, tussen 1923 en 1941 gepubliceerd in Duitse gespecialiseerde tijdschriften. Voornamelijk deze laatste teksten geven ons een idee van Dorfners ‘programma’. De publicatie, met bescheiden middelen uitgevoerd (maar toch met een heel fraaie reproductie van een Dorfner-band als omslag), is geïllustreerd met alle vijfenzeventig banden in kleur. In de door Henry van de Velde bij het begin van de twintigste eeuw te Weimar opgerichte Kunstgewerbeschule kreeg Dorfner, leerling van Paul Kersten, de leiding van de ‘Buchbinderwerkstaat’. Dorfner is een uitstekend pedagoog gebleken. Al vóór wo i kwam Dorfner tot een eigen versieringstijl die met name niets gemeen had met de slingerbewegingen van de Art nouveau, maar zich kenmerkte door een strakkere (architecturaal geïnspireerde) en verfijnde lijnvoering (veelal goudgestempeld), leeropleg en een steeds belangrijker wordende belettering. Daaraan is de invloed van het Bauhaus niet vreemd. In tegenstelling tot het Bauhaus evenwel kon of wilde Dorfner zich niet lenen tot exclusieve industrialisering van het product, i.c. de band. Zo kwam hij in 1922 tot de oprichting in zijn huis te Weimar van een eigen atelier en een ‘Fachschule für kunstgewerbliche Buchbinderei’. Vanaf dat moment heeft Dorfner geheel zelfstandig en naar eigen inzicht gebonden en leerlingen opgeleid. Hij is steeds trouw gebleven aan zijn esthetisch ideaal, ongeacht de opeenvolgende politieke constellaties. Recent verscheen in Duitsland een belangrijke studie over Dorfner, Zwischen van de Velde und Bauhaus: Otto Dorfner und ein wichtiges Kapittel der Einbandkunst (Duits/Frans), Halle en Weimar, Otto-Dorfner-Institut, 1999; hierin is een tiental opstellen opgenomen, o.m. van Mechtild Lobisch en Nina Wiedemeyer, verbonden aan de Hochschule für Kunst und Design, Burg Giebichenstein, Halle, en genoemde Helma Schaefer uit Leipzig.
elly cockx-indestege |
|