De Gulden Passer. Jaargang 81
(2003)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 183]
| |
Jeanine de Landtsheer
| |
[pagina 184]
| |
Het raadsel van het auteurschap werd bij toeval opgelost toen ik onlangs in een andere bundel van het Plantijnse Archief enkele documenten met betrekking tot Lipsius wilde nakijken. Bladerend naar de juiste pagina stootte ik op twee brieven van een zekere Joachim Junius aan Balthasar Moretus, geschreven vanuit Leuven. Uit de inhoud werd meteen duidelijk dat de vroegste brief bij wijze van toelichting samen met de schets was verzonden op vrijdag 31 maart [1606], dus nauwelijks een week na de dood van Lipsius.Ga naar voetnoot7 Balthasar Moretus moet in de loop van april geantwoord hebben, zoals blijkt uit Junius' tweede brief, gedateerd op 27 april 1606, waarin hij een grondig gewijzigde versie voorstelde.Ga naar voetnoot8 In deze bijdrage wil ik, na een korte biografische schets van Joachim Junius, een grondige analyse brengen van het ontwerp aan de hand van de bijgevoegde tekst en de brief, gevolgd door een interpretatie van Junius' voorstelling. Volledigheidshalve worden beide brieven aan Moretus in bijlage uitgegeven met een Nederlandse vertaling. | |
De auteurOver Joachim Junius zijn niet veel biografische gegevens bekend.Ga naar voetnoot9 Hij werd geboren uit een begoede familie te Dordrecht in de tweede helft van de zestiende eeuw, maar bracht het grootste deel van zijn leven door in Leuven, waar hij theologie studeerde, onder meer bij Johannes Malderus. Wanneer hij zich precies inschreef aan de universiteit, is niet geweten, omdat de immatriculatielijsten van de Leuvense universiteit voor de periode augustus 1569 tot begin februari 1616 ontbreken. Hij legde zijn eerste examen af in 1597 en werd baccalaureus op 16 maart 1599.Ga naar voetnoot10 Ten laatste in 1614 kreeg hij een kanunnikdij in Mesen bij Ieper. Hij was ook meer dan twintig jaar als kapelaan verbonden aan Sint-Pieters te Leuven, waar hij na zijn dood op 7 of 8 augustus 1630 werd begraven. Een aantal kleinere werkjes staan op zijn naam. In 1614 publiceerde Junius bij Johannes Christophorus Flavius te Leuven Malo de Re, sive Virtutis Eruditionisque apparatus et praemium, een serie emblemen en acrostica ter ere van zijn vroegere leraar Johannes Malderus, bisschop van Antwerpen sinds 7 augustus 1611.Ga naar voetnoot11 In 1625 verscheen bij Hendrik van Haestens te Leuven zijn Een heerlijck Lof-toneel vande vermaerde oude stadt ende universiteyt van Loven.Ga naar voetnoot12 Een jaar voor zijn dood kwam nog een gebedenbundel van de pers, eveneens te Leuven: Den hemelschen Heraut, dat is een heerlijcke ende loffelijcke Groetenisse ter eeren van die alderheylichste Maghet ende Moeder Gods Maria. | |
[pagina 185]
| |
Het ontwerpIn de compositie van de tekening kan men vier delen onderscheiden. Centraal staat een groep met de stervende Lipsius als middelpunt; hij wordt bijgestaan door Constantia en Fides. Deze drie personages zijn wat groter afgebeeld dan de meeste andere. De afgebroken zuil waarop Constantia steunt met haar linkerelleboog en de rechtop staande Fides achter haar, vormen een sterk verticale lijn ongeveer in het midden van het tafereel. De achtergrond van deze scène, gesitueerd in een heuvelachtig landschap en opgebouwd in een halve cirkel rond Lipsius, bestaat uit drie elementen, die verwijzen naar Rome (links), Spanje en Leuven (rechts) en telkens gekenmerkt zijn door enkele gebouwen. De twee steden zijn bovendien verpersoonlijkt door een grotere figuur tussen voorplan en achtergrond; ook de Spaanse koning is iets groter afgebeeld. In de rechterbovenhoek wordt de zon omfloerst door wat wolken. Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de tekening zullen we gemakkelijkheidshalve vertrekken van de cijfers en de toelichting die Joachim Junius aanbracht op het document bewaard als mpm, Arch. 1150 a, fol. 35r.Ga naar voetnoot13 De legende - de tekst in cursief naast het cijfer - is een vereenvoudigde versie van de tweede paragraaf van de brief, uitgegeven als bijlage 1. Verdere commentaar is opgenomen in kleiner corps. | |
1. Voorstelling van Lipsius uitgestrekt in de schoot van Constantia, Standvastigheid, die leunt tegen Fides, het Rooms-katholieke Geloof.Ga naar voetnoot14Lipsius, gekleed in zijn toga en met pijpkraag, neemt een centrale plaats in. Een van zijn honden ligt aan zijn voeten.Ga naar voetnoot15 In zijn linker hand houdt hij een boek met de titel Aspricollis;Ga naar voetnoot16 op zijn lichaam rust een tweede boek, Hallensis.Ga naar voetnoot17 Lipsius wordt ondersteund door een knielende Constantia, Standvastigheid. Hiermee verwijst de ontwerper enerzijds naar Lipsius' eerste filosofische traktaat, De Constantia libri duo. Qui alloquium praecipue continent in publicis malis, dat al snel populair werd. Het kende vele herdrukken en werd in verschillende volkstalen vertaald. Al in 1584 bezorgde Plantijns schoonzoon en helper, Johannes Moretus, een Nederlandse versie.Ga naar voetnoot18 Anderzijds beklemtoont Junius de standvastige trouw van Lipsius aan de katholieke Kerk; Constantia leunt trouwens op haar beurt tegen Fides catholica (zie onder nummer 8)! Het thema van | |
[pagina 186]
| |
Justus Lipsius op zijn sterfbed: schets met bijhorende verklaring van Joachim Junius. (mpm, Arch. 1150a, fol. 35r)
| |
[pagina 187]
| |
Lipsius' rechtgelovigheid komt steeds opnieuw aan bod in de brieven na zijn terugkeer uit het calvinistische Leiden, dat hij midden maart 1591 vaarwel zei, en wordt ook gretig overgenomen door Lipsius' latere biografen uit de Zuidelijke Nederlanden, onder meer Aubertus Miraeus in zijn reeds vermelde Vita sive Elogium Iusti Lipsi en de jezuïet Carolus Scribani in zijn Iusti Lipsii Defensio Postuma.Ga naar voetnoot19 Standvastigheid wordt hier vereenzelvigd met Fortitudo (Dapperheid), één van de kardinale deugden, die regelmatig wordt afgebeeld met een afgebroken zuil.Ga naar voetnoot20 | |
2. Dat Lichtend voorbeeld van Welsprekendheid en Geschiedenis van onze tijd is voortijdig voor ons gedoofd.Ga naar voetnoot21Op de voorgrond walmt de uitgedoofde fakkel nog na. Lipsius was op 12 september 1592 te Leuven benoemd tot hoogleraar geschiedenis; op 24 november volgde zijn aanstelling tot hoogleraar Latijn. De fakkel is wellicht louter allegorisch bedoeld, als symbool van het uitgedoofde leven, al zou hij eventueel ook kunnen verwijzen naar een onvoltooid project van Lipsius, de Fax historica, bedoeld als een algemene commentaar bij alle geschiedschrijvers uit de Oudheid (en volgens sommige brieven ook de uitgave hiervan). Dit project komt vooral ter sprake in de eerste maanden en jaren na zijn vertrek uit Leiden; uiteindelijk zou Lipsius zich beperken tot een bespreking van de legerorganisatie en de oorlogvoering van de Romeinen, waarbij hij zijn theorieën uitvoerig illustreerde met citaten uit een groot aantal Latijnse en Griekse auteurs.Ga naar voetnoot22 | |
3. De studie is een steun en een hulp bij het sterven.Ga naar voetnoot23Lipsius' linkerarm rust op een gekanteld katheder of lezenaar, opnieuw een verwijzing naar zijn beroep. Zijn vertrouwdheid met de stoïcijnse filosofie gaf hem de nodige gemoedsrust om zijn dood vreedzaam tegemoet te zien. | |
4. Een groep studenten van Lipsius informeert bij de Muzen naar de toestand van hun leermeester.Ga naar voetnoot24Bij de studenten vallen de pofbroek en de pijpkraag op; de personages op de eerste rij houden een boek in de linkerhand en strekken de rechterhand uit in de richting van Lipsius. | |
5. Door verdriet teneergeslagen weigeren de Muzen een antwoord.Ga naar voetnoot25De muze vooraan houdt een tweede filosofisch traktaat van Lipsius in de hand, zijn invloedrijke, maar ook controversiële Politica.Ga naar voetnoot26 Vooral het vierde boek, over de verhouding tussen vorst | |
[pagina 188]
| |
en kerk, wekte veel tegenstand, onder meer vanwege Dirck Volckertsz. Coornhert, wiens Proces Vant Ketterdoden ende Dwang der Conscientien (Gouda, 1590) mee aan de basis lag van Lipsius' vertrek uit de Noordelijke Nederlanden.Ga naar voetnoot27 Lipsius verdedigde het standpunt dat alle onderdanen van een land zich best aan één godsdienst hielden en dat een vorst het recht had die te bepalen, het principe dus van cuius regio eius religio, zoals het ook was vastgelegd in de Vrede van Augsburg (1555). Toen het boek in 1592 op de Index dreigde te belanden, bezorgde Lipsius met de steun van een aantal jezuïeten in Rome en geholpen door de Leuvense theoloog en boekencensor Hendrik van Cuyck een herwerkte versie, die in januari 1596 te Antwerpen verscheen. | |
6. Een godvrezend man neemt de rol van de Muzen over en brengt de harten van de studenten tot rust.Ga naar voetnoot28In de begeleidende brief verwijst Junius expliciet naar ‘een priester-jezuïet’. Misschien bedoelt hij meer concreet Leonardus Lessius,Ga naar voetnoot29 vriend en vertrouwensman van Lipsius sinds zijn terugkeer in Leuven, bij wie Lipsius zijn laatste biecht uitsprak en die hem nog regelmatig bezocht tijdens de laatste dagen van zijn leven. Er waren trouwens drie priesters-jezuïeten - Waltherus Clericus, Hieronymus Paffenrode en Johannes Honterus - aanwezig toen hij stierf en een franciscaan, Johannes Huberti.Ga naar voetnoot30 Ook de priesterfiguur heeft een geladen betekenis: waar de antieke Oudheid, vertegenwoordigd door de Muzen, hulpeloos moet toezien en geen antwoord weet tegenover de dood, kan een levensbeschouwing vanuit christelijk perspectief wel troost en zekerheid bieden. De ontwerper van de voorstelling herneemt hier, bewust of onbewust, een vorm van kritiek die soms tegen Lipsius is geformuleerd. Na de publicatie van zijn De Constantia, bijvoorbeeld, kreeg Lipsius van Laevinus Torrentius - toen nog vicaris van de Luikse prins-bisschop Ernest van Beieren, maar vanaf 1587 bisschop van Antwerpen - het verwijt toegestuurd dat hij zich voornamelijk had laten inspireren door de stoïcijnse filosofie, hoewel er ruimschoots voorbeelden van standvastigheid voorhanden waren in de Bijbel (Christus, bijvoorbeeld, of Job) en de geschriften van de kerkvaders. In plaats van christelijke heiligen als voorbeeld te stellen, had hij verwezen naar Romeinse helden als Cato, Brutus en Regulus.Ga naar voetnoot31 In latere werken zou Lipsius regelmatig herhalen dat hij een historicus was, geen theoloog, en dat hij zich niet op hun terrein wilde wagen. | |
7. Labor, Werklust, was Lipsius' onafscheidelijke metgezel. Moge het woord een goed voorteken zijn.Ga naar voetnoot32Labor is voorgesteld als een kleiner figuurtje op de voorgrond met een spade in de hand. Zijn hoed is hij bij zijn inspanningen blijkbaar kwijt geraakt en ligt achter hem op de grond. De combinatie van Labor en Constantia doet natuurlijk meteen denken aan het motto van het Plantijnse Huis - er zijn trouwens een aantal varianten van het drukkersvignet, waarbij de banderole met het motto Labore et Constantia of het ‘blazoen’ met de welbekende passer wordt vastgehouden door een man met een spade (Labor) en een vrouw met een zuil of een kruis (Constantia). Juni- | |
[pagina 189]
| |
us onderstreept hiermee de band tussen Lipsius en het drukkershuis: de humanist had namelijk de publicatie van al zijn werken altijd toevertrouwd aan Plantijn en zijn opvolgers in Leiden of Antwerpen. Tegelijk is het ook een captatio benevolentiae aan het adres van Johannes en Balthasar Moretus, opdat ze na de dood van een van hun belangrijkste auteurs een Fama postuma zouden publiceren, waarin natuurlijk het voorstel van Junius een plaats kreeg toebedeeld. | |
8. Fides, Geloof, leidsvrouwe en baken voor de gelovigen, verkondigt de gelukzalige dood van Lipsius.Ga naar voetnoot33Fides, het Geloof (in de katholieke Kerk) maakt deel uit van de centrale groep, en staat achter de liggende Lipsius, die ondersteund wordt door Constantia. Fides heeft een brandende kaars in de linkerhand; met de rechterhand houdt ze de stervende Lipsius een kruisbeeld voor dat hij met opgeheven rechterhand vastgrijpt.Ga naar voetnoot34 Met dit gebaar wil de ontwerper eens te meer benadrukken dat de humanist altijd trouw is gebleven aan het katholieke geloof. Het feit dat Lipsius een kruisbeeld vasthield op zijn doodsbed is ook betuigd in ‘verslagen’ van zijn laatste uren. Nadat hem het sacrament van de ziekenzalving was toegediend, en een aanwezige vriend de stoïcijnse apatheia ter sprake bracht, zou Lipsius geantwoord hebben: ‘Allemaal ijdelheid’ en met zijn vinger naar het kruis wijzend: ‘Dat is echte lijdzaamheid’.Ga naar voetnoot35 Lipsius zou verder, als een overtuigend bewijs van zijn vroomheid, regelmatig het beeld van Christus aan het kruis omhelsd hebben en de woorden ‘Jesus’ of ‘Maria’ gepreveld voor hij rustig en zachtjes insliep.Ga naar voetnoot36 | |
9. De Spaanse koning rouwt om zijn overleden geschiedschrijver.Ga naar voetnoot37De koning is duidelijk ‘herkenbaar’ aan zijn kroon en scepter. Achter de heuvels doemen een aantal torentjes op die het Escoriaal voorstellen. Na zijn terugkeer in de Zuidelijke Nederlanden mocht Lipsius zich niet alleen verheugen in de sympathie van een aantal landgenoten, politieke of kerkelijke prominenten; hij werd ook gewaardeerd door de vertegenwoordigers van het Spaanse hof in Brussel, onder meer Don Pedro Enríquez de Acevedo, graaf van Fuentes, gouverneur ad interim van de Nederlanden in 1595. Door zijn toedoen benoemde koning Filips ii Lipsius op 14 december 1595 tot Historiographus Regius (Koninklijk Geschiedschrijver), een eretitel die een jaarlijkse vergoeding van duizend florijn inhield. Deze titel werd na de dood van Filips ii overgenomen door zijn opvolger, Filips iii, aan wie Lipsius al in 1595 zijn De militia Romana had opgedragen, en door de aartshertogen Albrecht en Isabella.Ga naar voetnoot38 | |
10. Rome, de stad die Justus Lipsius met zijn geschriften heeft verheerlijkt, treurt.Ga naar voetnoot39Aan de linkerkant van de tekening wordt Rome opgeroepen door een reeks gebouwen tegen een helling aan; opvallend zijn een cirkelvormige constructie - verwijzend naar het Pantheon of Sint-Pieter - en het silhouet van een aquaduct op de heuvelrug. De stad wordt ook gepersonifieerd door een gehelmde vrouw met speer, die een boek in de hand houdt. Ongetwijfeld bedoelde Junius hiermee de Admiranda sive de magnitudine Romana libri iv, verschenen bij Johannes Moretus | |
[pagina 190]
| |
in 1598.Ga naar voetnoot40 In dit traktaat in dialoogvorm beschrijft Lipsius vol lof de grootsheid en de macht van het antieke Rome aan de hand van een aantal specifieke aspecten van de Romeinse samenleving. Hij stelt echter uitdrukkelijk dat de luister van de oude Urbs aeterna slechts de basis vormt van en in feite bekroond wordt door het christelijke Rome als hoofdstad van de Kerk onder leiding van de paus. | |
11. Leuven ten slotte, Lipsius' woonplaats en eveneens verheerlijkt in zijn geschriften, is diepbedroefd door zijn dood.Ga naar voetnoot41Aan de rechterkant van de schets is Leuven afgebeeld als pendant van Rome. De humanist studeerde er en bracht er de laatste vijftien jaar van zijn leven door. In tijdsdocumenten wordt herhaaldelijk benadrukt dat men hoopte dat de komst van de beroemde humanist naar Leuven een stimulans zou betekenen voor het studentenaantal. Net als Rome is de stad verpersoonlijkt door een extra grote figuur met een kroon in de vorm van een omwalling. Onder haar linkerarm houdt ze een boek geklemd, zonder twijfel Lipsius' Lovanium sive Opidi et Academiae eius descriptio. Libri Tres (Antwerpen, 1605), de laatste publicatie die hij van de persen zag komen.Ga naar voetnoot42 Achter haar, langs de rechterzijkant is de stad gesuggereerd: een groep huizen met trapgevels ligt aan de voet van een met wijnranken begroeide helling. Boven de heuvel steekt een langgerekt torentje uit. In zijn begeleidende brief verwijst Joachim Junius nadrukkelijk naar de kaart van Leuven die in Lovanium is opgenomen. Het torentje in kwestie is er aangeduid als nr. 10 (turris impensae supervacuae) en bevindt zich tussen de Porta vinearum (Wijnbergpoort, nr. 9) en de Porta Mechliniensis (Mechelse poort, nr. 11). De toren tussen de huizen op de voorgrond doet denken aan de kerk van Sint-Geertrui (nr. 38).
De middelste kolom geeft in een doorlopende tekst toelichting bij de nummers 5 tot 8: Waar de Muzen, in verdriet en rouw gedompeld, niet toe in staat zijn, dat vermag de priester gesteund door zijn ingetogen godsvrees: vertrekkend van het woord iustus brengt hij berusting, terwijl hij hem tot de rechtvaardigen rekent, overeenkomstig de betekenis van de naam. Zo noemt Labor, vol devotie, hem vroom, door de goden te belonen. Zo prijst ten slotte Fides hem gelukkig, omdat hij in Christus' naam spot heeft verdragen, en verkondigt zij dat hij voor eeuwig in het gezelschap van de Heer zal vertoeven. Haal dus opgelucht adem, Muzen, haal weer adem, zeg ik: Lipsius heeft de eindstreep van zijn inspanningen bereikt; hij heeft loon naar werken gekregen; hij leeft nu een leven vol vreugde in het gezelschap van de hemelingen en de Moeder Gods, van wie hij hier op aarde de lof heeft gezongen en aan wie hij zijn laatste inspanningen heeft gewijd.Ga naar voetnoot43
Met ‘spot verdragen’ verwijst Junius naar de onverbloemde en spottende kritiek die Lipsius uit protestante hoek te verduren kreeg na de verschijning van zijn Mariatraktaatjes. Hij weigerde | |
[pagina 191]
| |
om zelf op de aanvallen in te gaan, met uitzondering van een apologetische brief die hij liet opnemen aan het einde van zijn Diva Aspricollis. Met ‘de meet van zijn inspanningen bereiken’ gebruikt de auteur een metafoor die regelmatig in Lipsius' correspondentie opduikt. Hij eindigt dit middendeel met een woord van lof voor de geschriften over Maria. De Diva Virgo Hallensis en de Diva Aspricollis kwamen inderdaad tot stand tijdens Lipsius' laatste levensjaren. Bovendien had Lipsius net voor zijn dood een derde Mariatraktaatje afgewerkt, gewijd aan de Sedes Sapientiae in de Leuvense Sint-Pieterskerk. Het bleef echter onuitgegeven tussen Lipsius' nagelaten geschriften bewaardGa naar voetnoot44 en is pas recent ter perse gegaan. | |
InterpretatieWanneer men ook maar een beetje met leven en werken van Lipsius vertrouwd is, valt meteen op dat Junius' visie sterk gekleurd is en een hoogst onvolledig, vertekend beeld geeft van de waarde van de humanist. Lipsius' sterkte en grootste verdienste liggen ongetwijfeld in zijn prestaties als filoloog en historicus van de Oudheid. Hij was nauwelijks dertig toen hij al overal in Europa een stevige reputatie had opgebouwd omwille van zijn fenomenale beheersing van het Latijn, zijn grondige vertrouwdheid met de Latijnse en de Griekse literatuur, zijn encyclopedische kennis van de antieke beschaving in al haar aspecten. Dit resulteerde in een aantal verzamelingen met tekstkritische notities,Ga naar voetnoot45 de uitgave van bepaalde Latijnse auteurs, al dan niet met commentaar, waarbij TacitusGa naar voetnoot46 en SenecaGa naar voetnoot47 de belangrijksten zijn, en ten slotte een reeks traktaten, waarbij een of ander aspect van vooral de Romeinse beschaving werd bestudeerd. Hierbij kan men terecht opmerken dat de Brabantse geleerde zich vooral in de beginjaren van zijn loopbaan aan tekstkritische publicaties wijdde. Daarop volgde een periode, de jaren tachtig en negentig, waarin verschillende historisch-antiquarische werken het licht zagen, al voelde Lipsius zich steeds sterker aangetrokken door filosofie. Deze elementen komen echter niet of nauwelijks aan bod in de voorstelling van Junius. Integendeel, de treurende Muzen - dit is, de leefwereld en het gedachtegoed van de klassieke Oudheid - blijven stom en kunnen geen antwoord bieden, wanneer ze oog in oog staan met de dood. Junius' ontwerp past wel helemaal in het beeld dat zich al tijdens de laatste levensjaren van Lipsius begon te ontwikkelen, en dat na zijn dood nog versterkt werd in de verschillende onderdelen die deel uitmaken van de Fama postuma (cf. n. 3). Al meteen na zijn vertrek uit Leiden, toen hij nog in het neutrale prinsbisdom Luik verbleef, begon Lipsius in zijn correspondentie telkens opnieuw te benadrukken dat hij, ondanks zijn dertienjarig verblijf in Leiden, altijd een goed katholiek en een trouw onderdaan van de Spaanse koning was geweest.Ga naar voetnoot48 Ook tijdens de volgende jaren in Leuven bleef hij die onderworpenheid aan Rome | |
[pagina 192]
| |
en Spanje beklemtonen, wat duidelijk tot uiting komt in zijn ruime correspondentie. Bovendien droeg hij verschillende werken uit die periode op aan invloedrijke personen in Kerk en (Spaanse) staat, onder meer in 1595 zijn De militia Romana (cf. n. 38) aan de latere Filips iii en in 1605 zijn editie van de filosofische werken van Seneca (cf. n. 47) aan de pas verkozen paus Paulus v. Voor vier van deze latere werken koos hij de aartshertogen als mecenassen: de Admiranda (cf. n. 40) en de Monita et exempla politica (Antwerpen, 1605) zijn opgedragen aan Albrecht, de Dissertatiuncula apud Principes item C[ai] Plini Panegyricus (Antwerpen, 1600) aan beide aartshertogen en de Diva Sichemiensis (cf. n. 16) aan Isabella. Zodra Albrecht en Isabella in 1599 officieel bezit hadden genomen van de Nederlanden,Ga naar voetnoot49 begon Lipsius zijn pen en reputatie als humanist meer en meer ten dienste te stellen van de politieke en religieuze visie van de vorsten. Uiteraard leunden ze op politiek vlak nauw aan bij Spanje; Spanjaarden zwaaiden trouwens de plak aan het hof in Brussel en oefenden controle uit over de buitenlandse politiek en het leger.Ga naar voetnoot50 Op religieus gebied verleenden Albrecht en Isabella, aangespoord en gesteund door de jezuïeten, hun steun aan de hervorming van de katholieke kerk in de Nederlanden, meer bepaald aan de toepassing van de resultaten van het Concilie van Trente in onze contreien. Hierbij speelde de Mariaverering een belangrijke rol. Op aanraden van de jezuïeten schreef Lipsius einde 1603 - begin 1604 zijn eerste Mariatraktaat, gewijd aan Onze-Lieve-Vrouw van Halle, waarbij hij zich baseerde op de verslagen zoals die al meer dan honderd jaar in de kerk van Halle bewaard waren. Het werkje kende veel bijval in katholieke gebiedenGa naar voetnoot51 en was nauwelijks een jaar later al aan een tweede druk toe. Ondanks groeiende kritiek en spot van protestantse zijde, vooral vanuit de Noordelijke Nederlanden, volgde een jaar later de Diva Sichemiensis sive Aspricollis over Scherpenheuvel, een heiligdom dat nog maar pas aan zijn opmars begonnen was en dat de aartshertogen zouden uitbouwen tot een bolwerk van de Contrareformatie.Ga naar voetnoot52 Lipsius kon hierbij gebruik maken van Philip Numans Historie vande Miraculen die onlancx in grooten getale ghebeurt zyn door de intercessie ende voorbidden van die Heylighe Maget Maria op een plaetse ghenoemt Scherpenheuvel by die Stadt Sichen in Brabant (Leuven, 1604). Ook dit tweede mirakeltraktaat kreeg een gunstig, zij het even ambigu onthaal als zijn voorganger. Beide mirakelboeken werden bovendien al snel vertaald in het Nederlands en het Frans; een gedeelte van het eerste werk verscheen aan het eind van de zeventiende eeuw ook in het Engels.Ga naar voetnoot53 Lipsius' Latijnse Divae werden het voorbeeld voor een hele reeks van gelijkaardige publicaties over andere heiligdommen in de loop van de zeventiende eeuw. In zijn voorstelling van Lipsius op zijn sterfbed heeft Junius, misschien zelfs onder inspiratie van de jezuïeten te Leuven - die erop hadden aangedrongen dat hij zijn ontwerp aan Moretus zou voorleggen - de filologische en oudheidkundige aspecten dus totaal verwaar- | |
[pagina 193]
| |
loosd. Zijn beeld van de Leuvense hoogleraar als paladijn van de rooms-katholieke kerk en trouwe onderdaan van de Spaanse koning, is bijzonder eenzijdig. Mogelijk is dit een verklaring waarom Balthasar Moretus uiteindelijk het ontwerp van Junius niet heeft opgenomen in de Fama postuma, waarvan de editio princeps in 1607 van de pers kwam. | |
[pagina 194]
| |
Bijlage 1: Joachim Junius aan Balthasar Moretus (31 maart 1606)o: Antwerpen, mpm, Arch. 86, pp. 59-62. Het gaat om een dubbelgevouwen folio-vel; de brief bevindt zich op pp. 59-60; p. 61 is blanco; p. 62 bevat het adres.
S[alutem] P[lurimam], Doctiss[im]e D[omi]ne Balthasar Morete. 1. En, utor beneficio quo absentes cum amicis colloqui cupiunt. Miraberis, scio, literas insolitas, verum caussa scribendi cognita desinet admiratio. Itaque, si in V[est]ra D[ominatione] quid agat Amor ergo Amplissimum Virum D[ominum] Iustum piae memoriae, cuius obitum pariter dolemus Lovanii, et similiter quid in me erga eundem egit ut has literas ad V[estram] D[ominationem] transmitterem, nec literas dumtaxat, sed et coenotaphium Iusti Lipsii piae memoriae. Probant idipsum viri praeclari qui D[omi]no Lipsio fuere addictissimi, inter quos Illustris D[omi]nus, D[ominus] de Momorrensi, qui sumptibus faciendis in exercendo non est defuturus. Insuper patres Societatis Lovani me instigarunt ut vobis mitterem qui Lipsio piae memoriae fuistis vinclo amicitiae coniunctissimi. Rudem delineationem vobis mitto et momentaneam sic et Latinum, quod vostraGa naar voetnoot54 venia vobis relinquo poliendum.
2. Habes in imagine Iustum Lipsium in gremio Constantiae prostratum, quae innititur Fidei quae post tergum stat, tenens crucem una manu cum D[omino] Lipsio et altera candelam ardentem. Habet Constantia librum in brachio suo, cui inscriptum nomen Constantia. Insidet illa vastissimae columnae; Lipsius uno brachio in cuius manu h[abe]t libellum Aspericollis notatum innititur pulpitho inverso; h[abe]t in gremio alium libellum dictum Hallensis, penes corpus iacet Fax inversa. Sedent Musae apud tumbam tenentes Politica Lipsii tristes; cohors studiosa Lipsii gnaviter indagat statum sui praeceptoris, cui a Fide de qua supra feci mentionem, a viro timorato, sacerdote Societatis Iesu - sine toga, ut tali convenit, pingendus est Sacerdos -Ga naar voetnoot55 et a Labore fit responsum. Stat Lovanium et luget, apud quamGa naar voetnoot56 notabilis turris impensae perditaeGa naar voetnoot57 ex libro Iusti Lipsii de Lovanio perspicatius cognovistis. Stat Rex Catholicus medius, apud quem ultra montes eminentes cernuntur turres celeberrimi Monasterii dicti Escoriael in Hispaniis, S[ancto] Laurentio sacri. Venit ab alia parte Roma, tenens librum Iusti Lipsii piae memoriae de amplitudine Romanae urbis.
3. Haec sunt, mi doctissime, notabilia in coenotaphio Iusti Lipsii, viri clarissimi. Si typis mandari valeat et excudi, nosti, credo, nos plurimis rem longe gratissimam praestituros. Scriptum quod medium tenet locum in carmen ut probe nosti vertere non gravaberis. Memini V[estram] D[ominationem] egregium carmen composuisse in obitum Plebani Antverpiensis, D[omi]ni Iobi piae memoriae, adeo ut nunc V[estram] D[ominationem] sine molestia idipsum facturam existimem. His valebis, mi Doctissime D[omi]ne, rogans unice affectum nostrum boni consulas, uti et omnium qui sese huic immiscuerunt, qui omnes erunt parati vobis denuo gratificari, si quando eorundem operam requisieris. Salutabis plurimum nostro nomine parentem vestrum et fr[atr]em tuum, D[ominum] Ioannem Moretum. Iterum vale et fave. Cursim, Lovanii, feria 6 Paschatis, apud D[omin]am Catharinam Drivers in platea lapidea post granatum iuxta D[omin]um Souvage. V[estrae] D[ominationi] addictissimus Ioach[im] Iunius.
[Adres:] Desen brieff salmen bestellen aenden seer geleerden, wysen en[de] vroomen Heer Balthasar Moretus, woonende inde Camerstraete, inden Gulden Passer. Tot Antwerpen. Franck.
Van harte gegroet, Hooggeleerde Heer Balthasar Moretus. 1. Kijk, ik maak graag gebruik van het middel dat iemand in staat stelt met zijn vrienden te praten, ook als ze er niet zijn.Ga naar voetnoot58 U zal verwonderd zijn, dat weet ik, over deze ongewoneGa naar voetnoot59 brief; eens u echter de reden van mijn schrijven kent, zal die verbazing snel verdwijnen. Als u dus enige genegenheid voelt voor de Hoogsteerbare Heer Justus zaliger, wiens heengaan wij in Leuven evenzeer betreuren, dan heeft een | |
[pagina 195]
| |
Brief van Joachim Junius aan Balthasar Moretus. (Appendix 1, dat. 31 maart 1606; mpm, Arch. 86, p. 59)
| |
[pagina 196]
| |
gelijkaardig gevoel van liefde voor hem mij ertoe geleid u, Hooggeachte Heer, deze brief te sturen, niet alleen een brief, maar ook een grafmonument voor Justus Lipsius zaliger. Een aantal beroemde heren, die Heer Lipsius zeer toegewijd waren, steunen mijn voorstel, onder hen ook de edele Heer, Heer de Montmorency,Ga naar voetnoot60 die beslist een financiële bijdrage zal leveren voor de realisatie ervan. Bovendien hebben de paters jezuïeten te LeuvenGa naar voetnoot61 erop aangedrongen dat ik mijn voorstel zou bezorgen aan u, die nauwe vriendschapsbandenGa naar voetnoot62 had met Lipsius zaliger. Ik stuur u een ruwe, voorlopige schets, zoals ook het Latijn [niet definitief is]. Het polijsten van de tekst laat ik, met uw welnemen, aan u over.
2. Op de voorstelling ziet u Justus Lipsius uitgestrekt in de schoot van Constantia [Standvastigheid]. Zij leunt op haar beurt tegen Fides [Geloof], die achter haar staat en in een hand samen met Lipsius een kruis vasthoudt, in de andere hand een brandende kaars. Constantia [Standvastigheid] heeft een boek in de arm met als titel Constantia en zit op een hele grote zuil. Lipsius steunt met een arm op een omgekeerde katheder; in zijn hand houdt hij een boek met het opschrift [Onze-Lieve-Vrouw van] Scherpenheuvel; op zijn schoot een ander boek getiteld [Onze-Lieve-Vrouw van] Halle; bij het lichaam ligt een fakkel, ondersteboven. De Muzen zitten treurig bij het sterfbed en houden Lipsius' Politica vast. Een groep studenten van Lipsius informeert diepbezorgd naar de toestand van hun leraar. Fides [Geloof], die ik vroeger al heb vermeld, een vrome man - een priester-jezuïet; zo iemand moet volgens de conventie zonder toga worden afgebeeld - en Labor [Werklust] spreken hen toe. Ook de stad Leuven is treurend aanwezig met het opvallende ‘Verloren Kost’ torentje dat jullie maar al te goed bekend is uit het boek van Justus Lipsius over Leuven. En in het midden staat de Katholieke Koning;Ga naar voetnoot63 achter de bergen die rond hem oprijzen, zie je de torens uitsteken van het wereldberoemde klooster in Spanje, het Escoriaal, gewijd aan Sint Laurentius.Ga naar voetnoot64 Aan de linkerkant is Rome voorgesteld met in de hand het traktaat van Lipsius zaliger over de grootsheid van de stad.Ga naar voetnoot65
3. Hier heeft u, mijn Hooggeleerde Heer, interessante details voor het grafmonument van de beroemde Justus Lipsius. U weet best, meen ik, dat wij een groot aantal mensen een heel welkome dienst bewijzen, als dit aan uw persen kan worden toevertrouwd en kan worden gedrukt. Aarzel niet om wat in de middelste kolom geschreven staat in verzen om te zetten, iets waarin u bedreven bent. Ik herinner me dat u, Mijnheer, een toepasselijk gedicht hebt geschreven bij de dood van de Antwerpse plebaan, de Heer | |
[pagina 197]
| |
Job zaliger.Ga naar voetnoot66 Ik meen dus dat u nu zonder moeite hetzelfde kunt doen. Hierbij groet ik u, Hoogeleerde Heer, met het uitdrukkelijk verzoek dat u een gunstig gevolg zult geven aan deze blijk van genegenheid van mij en van allen die zich achter dit voorstel scharen. Allen zullen bereid zijn u op hun beurt hun diensten te bewijzen, wanneer u om hun medewerking zoudt vragen. Wilt u mijn hartelijke groeten overmaken aan uw vader en uw broer, de Heer Jan Moretus.Ga naar voetnoot67 Nogmaals gegroet en stel het wel. In de gauwte, Leuven, vrijdag 31 maart,Ga naar voetnoot68 bij Mevrouw Katelijne Drivers, in de Steenstraat, achter de granaatappel bij de Heer Souvage.Ga naar voetnoot69 Uw toegewijde Joachim Junius. | |
Bijlage 2: Joachim Junius aan Balthasar Moretus (27 april 1606)o: Antwerp, mpm, Arch. 86, pp. 57-58 Het gaat hier om een half folio-vel. De brief bevindt zich op p. 57; het adres op p. 58.
S[alutem] P[lurimam], mi Doctiss[im]e D[omi]ne. 1. Literae vestrae, ut plurimum a me exspectatae, et pergratae fuerunt, dum nimirum meis pleniss[im]e conspexi iis satisfactum. De epitaphiis accumulandis placuit mirifice conceptus, inter quae iuxta censuram vestram et meum sortietur locum, quod, quamvis sit momentaneum, vobis idipsum minime displicuisse est quod gaudeam. Hortaris me ut advertam si quid praestantius mihi mens suggesserit, quod vobis aliisque censendum relinquam.
2. Quocirca impraesentiarumGa naar voetnoot70 velim habeas me - simulatque tuas perlegisseGa naar voetnoot71 - cogitasse de nonnihil mutando figuras coenotaphii quod penes vos est, atque ita mihi visum fuit ut loco cohortis Lipsianae ponerentur Fama tristis tubam relinquens in terra, et Mercurius ‡cum‡ libro epistolarum vultu tri<s>tiori, simi<li>ter loco Sacerdotis poneretur bonum omen,Ga naar voetnoot72 vultu pio, cui respondeat totius corporis habitus praebens de se umbram lucidam et quodammodo radiantem, Constantia denique ad eiusdem maiorem elucidationem teneat una columnam in brachio.
3. Praeterea ante biduum cum noctu horas aliquot insomnes ducerem, in tenebris mihi micabat Iustus Lipsius iuxta dictum dignus qui in tenebris mices. Iuxta hoc igitur habeatur Iusti Lipsii statua quae exprimat ipsius vultum vivum et togatum corpus; stet nonnihil elevata quasi <i>nstaret sarcophago; una manu teneat apertum librum, alia inversam facem in terram; sit aer undique obscurus. Iuxta illam statuam ponatur pulpitum scolare demissum, cui innixus Labor praebeat una facem ardentem, ut tota anteri- | |
[pagina 198]
| |
or pars Lipsianae statuae sit lucida, haud procul inde habeatur Fama habitu lugubri inflans tubam una tenens ardentem facem. Procul cernatur MercuriusGa naar voetnoot73 rapido cursu aufugiens et facem ardentem dextera tenens iuxta facem in terram inversam. Quam statua Lipsiana tenet, suscriptum habeatur Illustravit; quam vero Labor tenet dignus qui in tenebris mices aut simile et iuxta Fama post funera vivit.
4. En, mi doctissime D[omi]ne, quid novi habes et ab alio diversi; num alio praestet penes vos iudicium esse volo; unum scio: sculptoris artem in hoc magis conspiciendam, sedGa naar voetnoot74 non personarum obruitur multitudine, quod oderim. Interim, mi Domine, consules aequi bonique nostros lepores, et si quid novi habeas, indicare non gravaberis. Ut si ‡Rex Persarum conversus sit aliqui dubitant‡,Ga naar voetnoot75 per otium agas; scio te aliis detineri. Vale, mi D[omi]ne amicorum integerrime, et parentem fr[atr]emque tuum uti alios qui mei tenent memoriam ex me quam officiosiss[im]e salutes velim. Cursim. Lovanii, 27 Aprilis. Vale et fave. V[estr]ae D[omi]nationi addictissimus Ioach[im] Iunius.
[Adres:] Den seer eerbaren ende geleerden Jongman Heer Balthasar Moerentorff, woonende inde Cammerstraete, inden Gulden Passer. Antwerpen. Franck.
1. Van harte gegroet, Hooggeleerde Heer. Uw brief, waarnaar ik ongeduldig uitkeek, was me heel aangenaam, vooral toen ik merkte dat hij sterk beantwoordde aan mijn verwachtingen. Het lijkt me een bijzonder goed idee om allerlei grafopschriften te verzamelen, waarbij ook mijn ontwerp volgens uw beoordeling een plaatsje zal toebedeeld krijgen. Het verheugt me bijzonder dat u er niet afwijzend tegenover stond, al was het slechts een voorlopige schets. U spoort me aan u te verwittigen als er nog een schitterend idee bij me zou opkomen, dat ik dan aan uw oordeel en dat van anderen overlaat.
2. Vandaar dus deze brief aan u. Zodra ik uw antwoord had doorgenomen, heb ik erover nagedacht om een aantal figuren op het grafschrift, zoals het nu bij u ligt, enigszins te veranderen. Zo heb ik besloten om de groep van Lipsius' studenten te vervangen door een treurende Fama die haar trompet op de grond laat liggen en een triest kijkende Mercurius met een bundel brieven in de hand. In plaats van de priester verkies ik een goede geest met een devote blik. Ook zijn lichaamshouding getuigt van die vroomheid en werpt een lichtende, als het ware stralende schaduw voor zich uit. Constantia ten slotte omarmt een zuil om zichzelf beter kenbaar te maken.
3. Bovendien, toen ik twee dagen geleden 's nachts de slaap niet kon vatten stond Lipsius me in het duister stralend voor ogen, overeenkomstig het spreekwoord Je kunt hem blind vertrouwen.Ga naar voetnoot76 Overeenkomstig die uitspraak kan men dus denken aan een afbeelding van Lipsius met treffende gelaatstrekken en in toga gehuld. Hij moet wat hoger staan, als stond hij op een sarcofaag; in een hand heeft hij een opengeslagen boek, met de andere houdt hij een fakkel ondersteboven naar de grond gericht.Ga naar voetnoot77 De lucht rond hem is donker. Bij dat beeld hoort een omgevallen katheder, waarop Labor leunt terwijl hij een brandende toorts aanreikt, zodat de voorzijde van het beeld van Lipsius helemaal verlicht is. Vlakbij staat Fama in rouwkledij, blazend op een bazuin, eveneens met een brandende fakkel. Wat meer op de achtergrond zie je Mercurius in snelle vaart verdwijnen; hij houdt een brandende toorts tegen de fakkel die naar de grond is gericht.Ga naar voetnoot78 De fakkel die bij het beeld van Lipsius hoort, draagt als opschrift: | |
[pagina 199]
| |
Hij liet zijn licht stralen; die van Labor heeft als tekst U was een door en door goed man of iets dergelijks en daarnaast die van Fama: hij leeft na de dood.
4. Hier heeft u dus, Hooggeleerde Heer, een nieuw ontwerp, heel verschillend van het vorige. Of het beter is laat ik helemaal aan uw oordeel over; ik weet alleen dat hierbij de techniek van de graveur meer aan bod komt, maar het mag niet bedolven worden onder de figuranten. Dat zou ik jammer vinden. Intussen, Waarde Heer, zal u mijn esthetische bespiegelingen voor lief nemen, en als u nog een andere suggestie heeft, aarzel dan niet me die te laten weten. ‡...‡ doe het als het u uitkomt; ik weet dat u door andere zaken in beslag genomen bent. Stel het wel, mijn beste Heer, oprechtste van mijn vrienden. Graag wil ik, via u, uw vader en uw broer en alle anderen, die me nog herinneren, mijn hartelijke groeten overbrengen. In allerijl. Leuven, 27 april. Stel het wel; hopend op een gunstig oordeel, uw toegewijde Joachim Junius. | |
[pagina 200]
| |
SamenvattingHet archief van het Museum Plantin-Moretus bewaart een curieuze, sterk allegorische tekening, een voorstelling van Justus Lipsius op zijn sterfbed. Wie die schets ontworpen had bleef lang een vraagteken, tot het raadsel bij toeval werd opgelost. Zowel de verklaringen bij de tekening als de brief leiden tot een sterk verkleurd beeld van de humanist: zijn faam als filoloog en kenner van de Oudheid komt nauwelijks aan bod. In plaats hiervan wordt het beeld opgeroepen van de Leuvense professor, de trouwe onderdaan van de Spaanse koning en, vooral, de vrome katholiek. | |
SummaryThe archives of the Museum Plantin-Moretus preserve a curious, strongly allegorical drawing representing the famous humanist Justus Lipsius (1547-1606) on his deathbed. Its author has long been unknown, until I recently came upon a letter proving his identity. Both the annotations which accompany the first draft and this letter make it easy to interprete the various elements of the representation. A closer examination, however, shows a biased interpretation of Lipsius's life and works. Already in his student years the humanist's knack for Latin was prodigious. Within a short period he acquired an astonishing familiarity with Greek and Latin authors, as well as an encyclopaedic knowledge of ancient history and society, earning him the esteem of his colleagues throughout Europe, who were eagerly awaiting whichever publication from his hand. Yet this important philological and antiquarian aspect hardly shows in the drawing. Instead, it focuses on other aspects, most of them secondary to Lipsius's reputation as a scholar, but presenting him as the Leuven professor, the faithful subject of the Spanish King and, even more important, the truly pious Catholic. |
|