| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Alastair Hamilton, Arabische cultuur en Ottomaanse pracht in Antwerpens Gouden Eeuw. Antwerpen: Museum Plantin-Moretus, 2001. 132 p., ill. (Publicaties van het Museum Plantin-Moretus en het Stedelijk Prentenkabinet, 39). Engelse versie: Arab culture and Ottoman magnificence in Antwerp's Golden Age. London: Arcadian Library, 2001. 134 p., ill. (ISBN: 0-19-714401-2).
In de voetsporen van de middeleeuwse pelgrims en kruisridders reisden in de zestiende eeuw steeds meer zeevaarders, diplomaten, geleerden, kunstenaars en kooplieden naar het Oosten. Daarvoor waren actuele, nauwkeurige kaarten nodig, met naast de antieke ook de eigentijdse plaatsnamen, zowel van de kusten van de Middellandse Zee als van het binnenland. Bovendien groeide de belangstelling voor het Ottomaanse rijk, de directe, dreigende en fascinerende buur van de Oostenrijks-Habsburgse bezittingen, voor de Turkse sultan en de sprookjesachtige pracht van zijn hof in het bijzonder. Zo steeg de vraag naar reisverslagen en prenten van monumenten, fauna en flora, klederdracht, het dagelijkse en religieuze leven in dit immense gebied, dat zich toen uitstrekte ‘van Marokko tot Perzië en van Soedan tot Hongarije’. Ondanks, of juist dankzij de eerder perifere ligging in het Habsburgse rijk, leverde Antwerpen meer dan andere Europese steden in de Gouden Eeuw een bijdrage aan de contacten met de Arabische wereld en de studie en verspreiding van kennis over de Arabische cultuur.
A. Hamilton slaagt erin de complexe politieke en godsdienstige situatie van deze bijzonder belangrijke periode aangenaam leesbaar en toch nauwkeurig, genuanceerd en overzichtelijk voor te stellen in een honderdtal pagina's, waardoor dit werk de perfecte inleiding vormt voor al wie wil kennis maken met de geschiedenis van Antwerpen in de Gouden Eeuw, de contacten van de westerse wereld met het Ottomaanse rijk of het ontstaan van de oriëntalistiek en Islamwetenschap in de Nederlanden. Méér dan een historisch overzicht is dit een rijk geillustreerde cultuurgeschiedenis aan de hand van de toenmalige publicaties: behalve reisverslagen en prenten vinden we ook uitgaven van Arabische wetenschappelijke en geneeskundige teksten, zowel eigen werk als overlevering van Griekse geleerden. Naast beroemde atlassen komen ook de tot de verbeelding sprekende stadspanorama's van vb. Cairo en Istanbul aan bod, die eeuwen later nog als ‘standaardvoorstelling’ van deze steden zullen gereproduceerd worden. Ook portretten van belangrijke figuren zoals Guillaume Postel, Benito Arias Montano, Andreas Masius en Franciscus Raphelengius ontbreken niet. In het kader van filologisch werk zoals Arabische woordenboeken en grammatica's wordt ook aandacht besteed aan thema's als de rol van het Syrisch voor de bijbelwetenschap en de studie van moderne semitische talen, het (economisch) gewaagde project voor de schitterende Biblia Regia, de kennis van het Perzisch en Turks en de rol van de weinige oosterlingen aan Europese
| |
| |
hoven voor de studie van het eigentijdse Arabisch, het ontstaan van de Leidse oosterse-manuscriptencollectie en de Arabische typografie, waaruit nog eens de deskundigheid mag blijken waarmee dit boek werd samengesteld. Door de talrijke buitengewoon grote, mooie en duidelijke kleurenfoto's van boeken, handschriften, prenten, kaarten en schilderijen komen de prachtige collecties van het Museum Plantin-Moretus en de Londense Arcadian Library, die de basis van de fraaie gelijknamige tentoonstelling (1 december 2001 - 3 maart 2002) vormden, uitstekend tot hun recht.
Een interessante bibliografie, personenregister, beschrijving van de tentoongestelde werken en een Arabische vertaling achteraan vervolledigen deze schitterende catalogus.
Miranda de Schepper
| |
Erycius Puteanus (Honorius van den Born), Sedigh leven, daghelycks broodt (1639), ingeleid, uitgegeven en toegelicht door Hugo Dehennin. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1999. 278 p., ill. (Literaire tekstedities en bibliografieën, nr. 1). ISBN 90-72474-25-2.
Erik de Put, de op 4 november 1574 te Venlo geboren burgemeesterszoon, is vooral bekend gebleven voor zijn talrijke Latijnse geschriften onder de passende humanistennaam Erycius Puteanus. De hier door de Leuvense neerlandicus Hugo Dehennin opnieuw uitgegeven teksten verschenen eerder in 1638-1639 onder de speelse naamsvariant ‘Honorius van den Born’ (= ‘eer-rijk van de put’). Puteanus studeerde aan het Keulse jezuïetencollege en bij Justus Lipsius aan de Leuvense universiteit. In 1597 trok hij naar Italië waar hij het met zijn Latijnse zwier in Milaan tot professor in de welsprekendheid bracht. In 1603 verwierf hij het prestigieuze Romeinse burgerrecht en benoemde Filips III van Spanje hem tot historiograaf. In 1604 huwde hij de adellijke Maria Magdalena della Torre met wie hij veertien kinderen zou voortbrengen. In 1606 kwam Puteanus als opvolger van Justus Lipsius terug naar Leuven, waar hij tot zijn dood (op 17 september 1646) zou doceren. In 1615 schonken Albrecht en Isabella hem gratis woonst in het (bouwvallige!) slot van de hertogen van Brabant op de Keizersberg. Zijn humanistisch prestige (en ook wel zijn eindeloze geldzorgen) had als gevolg dat vele rijke(re) studenten, vooral uit Polen, als ‘contubernales’ bij hem inwoonden en privé-onderricht kregen. Puteanus was het prototype van de laathumanistische geleerde die in een maniëristisch Latijn alle mogelijke - antieke, actuele, fantaisistische - onderwerpen breedvoerig behandelde. Opmerkelijk is evenwel dat hij in zijn latere jaren één groter creatief werk in het Nederlands uitgaf. Sedigh leven daghelijks broodt verscheen in 1638 te Leuven bij Everaert de Witte. Het jaar daarop publiceerde Puteanus een tweede, sterk uitgebreide versie in het fraaie rijkelijke oblongformaat. Het is deze tweede editie die nu voortreffelijk toegankelijk is gemaakt voor liefhebbers van de oudere
| |
| |
Nederlandse literatuur, maar ook voor bijvoorbeeld volkskundigen, mentaliteits- en cultuurhistorici. De bundel bestaat uit 366 epigrammen: één voor elke dag + de schrikkeldag. In 1641 volgde nog een korte Toe-maete, waarvan helaas geen exemplaren meer bewaard lijken te zijn. Ook de uitgaven van 1638 en 1639 zijn uiterst zeldzaam - jammer daarom dat aan dat boekhistorische aspect weinig aandacht is besteed (er is geen overzicht van alle bewaarde exemplaren en van hun eventuele gebruikssporen of lezersgeschiedenis). De humanist Puteanus stond uitermate positief tegenover het gebruik en het cultiveren van de volkstaal - wat niet bij al zijn companen het geval was! In 1607 reeds hield hij in zijn inaugurele rede voor het Collegium Trilingue een opmerkelijk pleidooi voor de volkstaal (Iuventutis Belgicae laudatio). Tevens moedigde hij jonge dichters als Justus de Harduwijn aan hun dichtergaven in de eigen taal te uiten. Puteanus was heel wat toleranter en ‘multicultureler’ dan zijn latere biograaf, de francofone ‘koloniaal’ Th. Simar, wiens racistische discours in 1909 nog wel goed was voor een Leuvense doctorstitel...
Puteanus is na de biografie door Simar en enkele studies van O. Dambre lang uit de belangstelling gebleven. De laatste jaren is daar - met de groeiende interesse voor het Neolatijnse erfgoed - een kentering in gekomen. In 1996 was hij het onderwerp van een meerdaags colloquium in Leuven en Antwerpen, waarvan de meeste lezingen thans zijn gebundeld in jaargang XLIX (2000) van Humanistica Lovaniensia. Hugo Dehennin heeft Sedigh leven, daghelycks broodt voorbeeldig heruitgegeven: met een goed leesbare inleiding en een degelijke en rijkelijke verklaring van de soms wat duistere kwatrijnen. De inleiding besteedt vooral aandacht aan de literaire (genre en stijl) en inhoudelijke (het christelijk-stoicijnse morele discours) aspecten. Na de tekstuitgave volgen nog enkele bijlagen: een lijst van epigrammen die niet in de eerste editie (1638) voorkomen, varianten in opschriften, een erg interessant zaken- en personenregister (op de tekst), literatuurverwijzingen en enkele illustraties (wat ongelukkig achteraan geplaatst i.p.v. in de inleiding). Een enkele opmerking: de boekhistorische valstrik ‘Hanoviae’ is weer eens dichtgeklapt - die plaatsnaam betekent ‘Hanau’ (bij Frankfurt) en niet ‘Hannover’ (‘Hannoverae’) in Nedersaksen. Samen met ‘Vratislavae’ (Breslau/Wrocl/aw, en niet ‘Bratislava’) zorgt ‘Hanoviae’ nog steeds voor geografische misverstanden in historische studies. Tot slot: Puteanus was een humanistische ‘boekenmens’ en dat liet hij ook in zijn Nederlandse epigrammen blijken. Acht ervan hebben het ‘boek’ als onderwerp, zoals bv. 32 (‘boeck-drucker’), 33 ‘boeck-binder’), 97 (‘schryf-konst’) of 167 (‘boecken’ - in het algemeen):
Ick geef den boeck, ghy perss' en druck:
Ghy geeft my naem, ick u gheluck.
'T pampier is wit, de letter swert:
Met witte deughden prent u hert.
Marcus de Schepper
| |
| |
| |
Pierre Delsaerdt, Suam Quisque Bibliothecam. Boekhandel en particulier boekenbezit aan de oude Leuvense universiteit, 16de-18de eeuw. - Leuven: Universitaire Pers, 2001. - 861 p.: ill. (Symbolae Facultatis Litterarum Lovaniensis; series A volume 27). ISBN 90-5867-169-0. EUR 90,-.
De Nederlandstalige boekgeschiedenis wordt niet elke dag verrijkt en verblijd met een degelijke geschiedenis omtrent het boekenleven in een Vlaamse stad. Meer nog, Vlaamse en Brabantse steden als Brugge en Antwerpen missen nog steeds een overzicht van hun historische boekenproductie; samen met Gent, Ieper, Brussel en andere wachten ze al zoveel jaren - op een diepgaand onderzoek naar wat er werd gepubliceerd, door en voor wie, waarom... Met deze bedenking in het achterhoofd kunnen we Delsaerdt alleen maar dankbaar zijn dat hij voor één stad, met name Leuven, een aantal aspecten van het boekenleven grondig heeft bestudeerd.
De auteur vertrekt van twee vragen: ‘hoe was de boekhandel in de universiteitsstad georganiseerd, en welke boeken hadden de professoren in huis?’ (p. 14), met andere woorden, de studie is uitsluitend gericht ‘op het particuliere boekenbezit van de Leuvense hoogleraren, en op de commerciële infrastructuur die ze in hun stad ter beschikking hadden om dat boekenbezit op te bouwen’ (ibid.), en dit in de loop van de zestiende tot de achttiende eeuw. Voor elk van deze eeuwen behandelt de auteur zowel voor de commerciële infrastructuur als voor het particuliere boekenbezit één of meerdere casussen.
In het eerste hoofdstuk wordt een beeld van Leuven in de vermelde periode geschetst en wordt vooral de (poging tot) normerende rol van de universiteit onder de loep genomen. Reeds vanaf de stichting van de universiteit diende al wie het boekenvak wilde uitoefenen zich in te schrijven in de universiteitsmatrikels. Dit bleef meer dan twee eeuwen lang de enige regel, totdat in 1644 een eerste coherent reglement werd opgesteld, dat later nog werd herhaald en uitgebreid. Slotsom van de universitaire reglementering van het boekbedrijf is dat er steeds verschillende oogmerken meespeelden, zonder dat er één een duidelijke voorrang genoot. Het gaat hier om beschermen en optimaliseren van het boekbedrijf en het controleren en laten opbrengen van de boekproductie.
Hoofdstuk twee biedt een panorama van het Leuvense boekbedrijf met bijzondere aandacht voor wie in het boekenvak bedrijvig was, waar precies in Leuven, en zijn/haar relatie met opnieuw - hoe kan het anders? - de universiteit. Eerst komt een schatting aan bod van het aantal drukkers e.a. in Leuven. Piekperiodes in het aantal drukkers waren: 1561-1565 (ca. 23 drukkers) tot zelfs ca. 1575 (15), 1641-1655 (ca. 21) en 1725-1735 (ca. 17). Daarna volgen de migraties (in feite zeer beperkt), een situering van de drukkers binnen de Leuvense ambachten (1597-1598), de familiebanden en het nabuurschap. In dit laatste gaat Delsaerdt zeer gedetailleerd na waar de drukkers e.a. zich bevonden en wie de buur van wie was. Van onschatbare waarde bij dit hoofdstuk is de bijlage met een lijst van ‘Leuvense
| |
| |
drukkers, boekbinders en boekverkopers 1425-1797’. Hier is voor het eerst een uitgebreid en aan volledigheid grenzend repertorium van drukkers, boekbinders en boekverkopers te vinden, die actief waren in de eerste en enige universiteitsstad van de Zuidelijke Nederlanden voor 1801. Behalve de naam en naamvarianten van de betrokkenen, vermeldt het repertorium de universitaire erkenning, een biografische noot en bibliografische verwijzingen. Hierbij valt voor vijftiende- en zestiende-eeuwse drukkers vaak de opmerking: ‘niet in Rouzet’! Via deze bespreking willen we graag één naam aan de lijst toevoegen: in Matagne, CDRR 1601-1650, wordt een Henricus Nempaeus vermeld: hij drukte in 1646 in Leuven de Thesaurus van Thomas Leonardus (L167) en in 1617? Thomas a Kempis' Imitatio (T136).
Een eerste casus met betrekking tot de commerciële infrastructuur wordt behandeld in hoofdstuk 3. Het gaat hier om de boekhandel van Hieronymus Cloet, wiens winkel in de buurt van het Collegium Trilingue was gelegen. In 1543 werd in Leuven een groot ketterijproces gevoerd waarbij ook een boekverkoper, m.n. Hieronymus Cloet, betrokken was. In de marge van de ondervraging werd een inventaris gemaakt van de boeken die zich op dat ogenblik in de winkel bevonden. Het is op deze inventaris dat Delsaerdt zijn reconstructie van een humanistische boekhandel baseert. Cloet had 859 titels in voorraad en niet minder dan 2546 boeken op de rekken. Zwaartepunt in de boekhandel was taal- en letterkunde (bijna 50%), daarna theologie (23,7%), gevolgd door wetenschappen en kunsten (12,6%). Behalve een aantal onbepaalde exemplaren, waren er ook boeken in verband met geschiedenis (4,7%) en rechten (3,7%). Deze publicaties kwamen van overal: in eerste instantie natuurlijk uit de Nederlanden en dan vooral uit Antwerpen, maar ook uit de Duitse landen, Frankrijk en Italië. Onder de 2546 boeken zijn er 513 waarvan slechts één impressum terug te vinden is: daarvan komen er 131 uit Antwerpen, 82 uit Leuven, 68 uit Keulen, 60 uit Parijs, 57 uit Bazel, 27 uit Deventer en 25 uit Lyon. De boekhandel van Cloet kon ook bezwaarlijk oubollig genoemd worden: 411 van de 513 boeken verschenen in de jaren '30 en '40 van de zestiende eeuw! De best vertegenwoordigde auteur (in aantal exemplaren) was Erasmus: niet minder dan 302. Daarna volgen Cicero (148) en vervolgens een heel aantal klassieke auteurs en humanisten: Terentius, Despauterius, Juvenalis, Murmellius, Horatius, Ovidius, Valla, Sartorius, Vergilius, Valerius Maximus, enz. Delsaerdt koppelt het aantal exemplaren aan de populariteit van de auteur, maar is dit wel zo? Zelf geeft hij in dat verband een hint door erop te wijzen dat het meest bekende werk van Erasmus, Laus stultitiae,
zich niet in de boekhandel bevond. Dit roept natuurlijk de vraag op of de exemplaren op de planken geen restanten waren, en hoe krijgen we dan aanduidingen van de echte bestsellers, namelijk die titels die uitverkocht waren. Het lijdt geen twijfel dat Cicero en Terentius populair waren: zij behoorden tot de top van de meest gedrukte auteurs. Dat Juvenalis veel hoger staat dan Valerius Maximus (een veel gelezen schoolauteur omwille van zijn exempels), of dat Joannes Sartorius evenveel exemplaren in de
| |
| |
winkel had als Vergilius, stemt toch tot nadenken. Misschien was het wel nodig om in dit verband eens na te kijken over welke auteurs er op dat moment, en kort tevoren, aan het ctl gedoceerd werd. Bij dit hoofdstuk horen twee bijlagen: de transcriptie van de eigenlijke inventaris, en de conclusio van de promotor van de universiteit, Jan Symonis, in het proces. In dit laatste wordt Cloet volledig vrijgepleit. De eerste bijlage is - opnieuw - bijzonder imposant. De 1062 nummers uit de inventaris, die samen 2546 boeken bevatten, werden volledig getranscribeerd en voor zover mogelijk - en dit gaat in Delsaerdts geval zeer ver: 2397 boeken (96%) - geïdentificeerd. Het geheel wordt dan op het eind ontsloten door een register op auteursnamen en op titels voor de anonieme werken.
Voor de volgende twee eeuwen doet Delsaerdt een beroep op veilingen en veilingcatalogi wat de boekdistributie betreft. Voor de zeventiende eeuw gebruikt hij de boekhouding van veilinghouder Georgius Lipsius, voor de achttiende eeuw werden de registers van Joannes Franciscus van Overbeke uitgeplozen. De eerste, Georgius Lipsius (1608-1682) behoorde zeker niet tot de top van de Leuvense drukkers- of uitgeverswereld: ‘kwalitatief noch kwantitatief stond zijn productie op een erg hoog peil’ (p. 187). Een fondsreconstructie leverde slechts 29 titels op, - ‘meestal in kleine formaten en meer dan eens in samenwerking met andere Leuvense drukkers’ (Ibid.). Zijn belang lag meer in de distributie dan in de productie van het boek. Voor Van Overbeke (1727-1810) geldt in feite hetzelfde: een typische Leuvense boekverkoper.
Bij beiden is gebleken dat men op basis van veilingcatalogi niet het particuliere boekenbezit kan reconstrueren. De zeventiende-eeuwse Georgius Lipsius durfde wel al eens verschillende privé-bibliotheken te combineren in één catalogus; bij zijn collega Van Overbeke, een eeuw later, was dit uitgegroeid tot een structureel onderdeel van zijn verkoopsstrategie. Waar Delsaerdt ook bijzonder de nadruk op legt - wie zal het hem kwalijk nemen? - is de vooraanstaande rol (de eerste?) die Leuven heeft gespeeld bij de totstandkoming van boekenveilingen in de Nederlanden en de bedenking dat catalogi van boekenveilingen (ook al werd de eerste in Leiden in 1599 bij Louis Elzevier gedrukt) reeds in de zestiende eeuw als lijsten werden uitgehangen aan de Leuvense Sint-Pieterskerk.
Niet minder dan vier bijlagen horen bij dit hoofdstuk. In de eerste wordt een overzicht geboden van boekenveilingen in Leuven van 1557 (veiling van de boeken van Petrus Nannius) tot 1796 (veiling van de boeken van T.J. van der Buecken en J.F. Hubert). De lijst bevat verwijzingen naar 187 veilingen en wordt ontsloten met een register van herkomsten en één van veilinghouders en drukkers (van veilingcatalogi). In de drie andere bijlagen wordt een aanzet tot reconstructie van het fonds van Georgius Lipsius gegeven, alsook vermeldingen over de assortimentsboekhandel in de boekhouding van Georgius Lipsius en een afrekening tussen Georgius Lipsius en Hieronymus Nempaeus, gedateerd 28 februari 1665.
| |
| |
Voor het particuliere boekenbezit in de zestiende eeuw werd de bibliotheek van Henricus Crockaert bestudeerd (hoofdstuk 5), voor de zeventiende eeuw die van Libertus Fromondus (hoofdstuk 6) en voor de achttiende eeuw die van Guilielmus Leunckens (hoofdstuk 7). In bijlage werden de volledige catalogi van deze bibliotheken uitgegeven, resp. 224, 806 en 538 nummers, elk ontsloten met een eigen index op persoonsnamen. Maar er is meer: Crockaerts bibliotheek (1581) wordt vergeleken met de bibliotheek van andere professoren, en dus werden nog drie andere bibliotheekcatalogi uit de zestiende eeuw uitgegeven: Driutius (1559), Hornkens de Beka (1569) en De Voocht van Ryneveldt (1598). De studie van de bibliotheek van Fromondus (1653) lijkt op het eerste gezicht klassiek, maar is, dankzij het gegeven van de veilingadministratie, bijzonder verhelderend wat de kopers van de boeken op de veiling betreft. Zo blijkt dat studenten wel het hoogst in aantal waren wat de kopers betreft, maar dat zij per hoofd niet zoveel besteedden, terwijl academisch personeel en boekverkopers een belangrijk aandeel hadden in de omzet van de veiling. De bibliotheek van Leunckens (1773) wordt ingeleid door een stuk omtrent 12 professorenbibliotheken die gedurende de achttiende eeuw bij Joannes Franciscus van Overbeke werden geveild. Ook hier zijn dezelfde vaststellingen te doen omtrent de kopers als bij de veiling Fromondus.
Uit de studie van de professorenbibliotheken zijn er twee opmerkelijke punten te onthouden. Ten eerste, deze waren in de eerste plaats als werkinstrumenten ingericht, vooral ter voorbereiding van colleges, zodat het aantal titels meestal niet boven de 1000 uitsteeg. Zelden waren de professoren bibliofielen of vormden zij echte geleerdenbibliotheken. Mogelijk is dit het gevolg van de toch wel zeer beperkte eisen die aan de hoogleraar werden gesteld. Wetenschappelijk onderzoek en maatschappelijke dienstverlening werden niet verwacht. Men stelde zich reeds tevreden met het becommentariëren van de basisteksten (p. 346). Ten tweede, een groot contrast tussen de bibliotheken van de zestiende en de achttiende eeuw is, zeker qua omvang, niet te bespeuren. M.a.w. professorenbibliotheken uit de achttiende eeuw waren niet per definitie groter dan die uit de zestiende of zeventiende eeuw. Delsaerdt zoekt de oorzaak hiervoor in de grote mobiliteit van de geleerde heren: een professor bleef niet zijn hele leven in één woning wonen, maar verhuisde van een kamer in een pedagogie naar een kamer in een college, al naargelang de carrière het vereiste. Dit bracht met zich mee dat zij regelmatig hun boekenbezit kritisch inspecteerden en bij elke verhuis een deel ervan verkochten (Ibid.).
Dit werkstuk van Pierre Delsaerdt, de publicatie van zijn proefschrift, is een rijke bron voor al wie die zich in verschillende aspecten van het intellectuele leven van de Zuidelijke Nederlanden wil verdiepen. Maar meer nog is het, dankzij zijn methodologie, bruikbaar voor iedereen die zich met het boekbedrijf als zodanig wil bezighouden. Misschien toch één punt van kritiek. In de ondertitel van het boek wordt ons een studie beloofd over de boekhandel aan de oude Leuvense universiteit van de zestiende tot de achttiende eeuw. Het onderzoek blijft echter voor het
| |
| |
merendeel beperkt tot veilingen, en dus tot de verkoop van tweedehands boeken. Niemand zal ontkennen dat dit een belangrijk gedeelte is van de boekdistributie, in het Ancien Régime waarschijnlijk nog meer dan nu, maar de boekhandel in onze tijd bespreken aan de hand van o.a. DeSlegte en de veilingen van Cursief, Romantic Agony, Godts en een aantal andere zou toch geen volledig beeld geven. M.a.w. een stuk over de activiteit van de talrijke boekhandelaars vermeld in de bijlage bij hoofdstuk 2, was hier zeker op zijn plaats geweest. Misschien is dit voer voor een andere (of dezelfde?) onderzoeker in de toekomst. Eén ding is zeker, wat Delsaerdt ons hier biedt, en zeker de onschatbare informatie omtrent het veilingwezen en de talrijke bijlagen, zal lang de tand des tijds weerstaan. Dankzij de vlotte, leesbare stijl is dit ook een aangenaam boek om te lezen en te raadplegen.
De titel, Suam Quisque Bibliothecam, staat te lezen bij Puteanus in zijn Auspicia bibliothecae publicae Lovaniensis. Elk(e professor bezit) zijn eigen bibliotheek, het antwoord van de criticus kan hierop alleen zijn:... en dit boek in elke bibliotheek (van de boek- en universiteitshistoricus)!
Johan Hanselaer
| |
The Bookshop of the World: The role of the Low Countries in the book-trade 143-1941. Ed. Lotte Hellinga, Alastair Duke, Jacob Harskamp, Theo Hermans, assisted by Elaine Paintin. (Proceedings of a conference held in London 15-17 September 1999 organized by The Association for Low Countries Studies; University College London, Centre for Dutch and Flemish Culture; The British Library, Dutch and Flemish Section; Wellcome Institute for the History of Medicine).- 't Goy-Houten: HES & De Graaf, 2001.- 332 p.: ill.; 25 cm.- ISBN 90-6194-039-7. Fl. 159.
In de titel schuilt een metafoor: hij geeft aan welke brede waaier van onderwerpen doorheen de eeuwen door de producent (drukker / uitgever) de klant (de lezer) in de boekwinkel is aangereikt. Meer speciaal worden de Nederlanden en Groot-Brittannië hier belicht. Lotte Hellinga legt de nadruk op de rol van makers van boeken als cultuurverspreiders, tussen de Nederlanden en Italië, tussen de Nederlanden en Engeland. Ludo Simons geeft een overzicht van het wel en het wee van de uitgeverij in de Zuidelijke Nederlanden.
Wij komen doorheen het boek bekende en minder bekende namen tegen: William Caxton, Frederick van Egmont, William de Machlinia, Wynkyn de Worde, Gheraert Leeu, Jan van Doesborch, Miles Coverdale, Christoffel van Ruremund, William Tyndale, de Elseviers, Cornelius Crownfield, Christoffel van Dijck, Crispijn van de Passe, Thomas Jenner, Hieronymus Cloet, Johan Radermacher, Balthasar I Moretus en Richard Whitacker. Wij lezen er over de vloed aan pamfletten tijdens de Tachtigjarige oorlog (1568-1648), de Engelse koningsgezinde vluchtelingen in het midden van de zeventiende eeuw die de Engelse boekcultuur uitdroegen, de z.g. ‘Livres de Hollande’, over plakkaten en
| |
| |
censuur, sluikpersen en schijnadressen, ‘contrefaçons’ of piraatuitgaven, The Pilgrim Press, de rol van Antwerpen, Amsterdam en Londen in de productie en verspreiding van nieuwsbladen, de tweedehandsboekwinkel en de boekwinkel waarnaar onverkochte stock is afgevoerd. Het leeuwendeel van de artikelen bestrijkt de Gouden Eeuw en dus staan de Noordelijke Nederlanden nadrukkelijker in de kijker.
De initiatiefnemer tot deze conferentie, Dr. Jacob Harskamp, is het hoofd van de dynamische Dutch and Flemish Section in The British Library, die mede dankzij zijn voorgangers, Anna Simoni en Sue Roach, blijken van dynamisme heeft gegeven. Een gelukkig initiatief.
Elly Cockx-Indestege
| |
Jaarboek van het Nederlands Genootschap van bibliofielen.- Amsterdam: De Buitenkant, 2001, 2002.- ISBN 90-76452-53-9. EUR 27; ISBN 90-76452-040.- Besteladres: Uitgeverij De Buitenkant, Schippersstraat 11, NL-1011 AZ Amsterdam.
Het Nederlands Genootschap van bibliofielen, opgericht in 1990, publiceert sedert 1994 regelmatig een jaarboek waarin het verslag van het afgelopen jaar, de lezingen van leden of van een gastspreker, artikelen ontstaan naar aanleiding van een bibliotheekbezoek tijdens een van de excursies die het Genootschap organiseert, worden opgenomen. Voor de jaarverslagen hanteert Isa de la Fontaine Verwey-le Grand haar puntige pen. Van bij het begin is de uitgave typografisch verzorgd door ‘De Buitenkant’ in Amsterdam, die garant staat voor een ‘bibliofiel’ boek, het genootschap waardig. Uit de twee laatste jaargangen pik ik het volgende.
Gerard Jaspers was de eerste voorzitter van het Genootschap; hij verstaat de kunst om ingewikkelde boekgeschiedenissen glashelder te resumeren en boeiend onder woorden te brengen. In 2000 werd op de jaarlijkse zomerexcursie van het Genootschap o.m. Kassel aangedaan om er een exemplaar van de Gutenberg-Bijbel te zien. Niet zozeer omwille van een bijzondere decoratie of band, wel omwille van het passionerende relaas van de vondst van dit exemplaar, door dominee Gerhard Oberthür in Immenhausen (Hessen) nu ruim een kwarteeuw geleden, en van de identificatie ervan dankzij de toen jonge leraar Friedrich-Karl Baas. Inmiddels was deze vondst de incunabulisten al bekend door publicaties van Baas en van Kurt H. Staub. De wijze waarop Gerard Jaspers ons dit verhaal presenteert is echter zo helder, zo volledig en zo spannend dat het niet ongepubliceerd mocht, noch ongelezen mag blijven: ‘De 42-regelige Gutenbergbijbel uit Immenhausen: vindplaats, vinder en vondst’ in Jaarboek van het Nederlands Genootschap van bibliofielen 2000, [8], 2001, p. 61-82, ill.
In het laatste jaarboek geeft hij een detective-verhaal ten beste met zijn bijdrage getiteld ‘Liet de paus de Koran verbranden? Enkele notities bij de eerste gedrukte Latijnse Koran (Bazel 1543) en bij de eerste gedrukte Arabische Koran (Venetië
| |
| |
1537-38)’ in Jaarboek van het Nederlands Genootschap van bibliofielen 2001, 9, 2002, p. 67-102, ill. Het is niet te resumeren, alleen te lézen!
Het zijn uiteraard niet de enige bijdragen in deze jaarboeken, die het lezen waard zijn en het lezen ervan tot een plezier maken ook omdat het keurig in steeds een andere kleur fijn linnen gebonden boek goed in de hand ligt.
Elly Cockx-Indestege
| |
‘Verhalen van verzamelde boeken.’ Samenstelling Jean Luc Meulemeester in Vlaanderen, 50, 2001, 5, p. 257-297, ill.- ISSN 0042-7683. Los nummer: België, EUR 8,68 (KBC 467-9351391-96 of Postrek. 000-1650840-94; Europese Unie: EUR 12,39 (voor Nederland Postbank 6748395). Besteladres: C.V.K.V., Lindenlaan 18, B-8700 Tielt.
Het laatste nummer van de vijftigste jaargang van dit tijdschrift, uitgegeven door het Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond (c.v.k.v.) te Tielt, is geheel gewijd aan het verzamelen van boeken. Een tiental verzamelaars-bibliofielen in het Vlaamse land verhalen over hun bibliotheek: hoe ze groeide, welke de aandachtspunten zijn, waar en hoe zij boeken verwerven, hoe zij ze behandelen, bewaren en voor geïnteresseerden en kenners bekendmaken. Ludo Vandamme beklemtoont de rol van particuliere bibliotheken inzake de leescultuur, die veel meer dan in openbare bibliotheken kan worden nagetrokken; hij beschouwt het verschijnsel in historisch perspectief waarbij enkele grote namen vallen als Van Hulthem en anderen: een goed gedocumenteerde bijdrage. De bibliotheek van Dirk-Emma Baestaens, opgericht door F. Bastaens (zijn vader?), is voornamelijk op drie punten geconcentreerd: handschriften en vroege drukken van literaire werken uit de Nederlanden uit de periode 1820-1960, een ‘degelijke staalkaart’ van negentiende-eeuwse Franse literatuur en Antwerpse drukken uit de vijftiende en zestiende eeuw. Baestaens' bijdrage behandelt zijn belangrijkste Nederlandse handschriften (Conscience, Gezelle, Van de Woestijne, Van Ostaijen, Timmermans, Streuvels, Bilderdijk, Werumeus Buning, Marsman, Du Perron om de bekendsten te noemen) in het perspectief van het wetenschappelijk literatuuronderzoek, Luc Daems bespreekt zijn Couperuscollectie, onderdeel van zijn verzameling. De bibliotheek van het kasteel van Marke (Kortrijk) wordt door haar gelukkige bezitter, Emmanuel de Bethune voorgesteld: de kern is een verzameling Westflandrica. De geschiedenis van de niet of nauwelijks bekende Cultuurbibliotheek in Brugge wordt door Walter de Smaele beschreven: ‘drie loten aan één stam’ zijn wat de stichter kanunnik Robrecht Stock
(1904-2000) zelf heeft verzameld, een collectie voornamelijk ten behoeve van de leraren in het middelbaar onderwijs, van de scholieren en ook wel van studenten, tenslotte, publicaties die de liefde voor het boek in de tijd van mediatheken en consoorten blijvend moeten cultiveren. Het geheel is opgebouwd rond vijf aandachtspunten: antieke culturen, hedendaagse tijden en geschiedenis van Europa, kunst- | |
| |
geschiedenis, cartografie, Nederlandse taal- en letterkunde. De bibliothecaris van het Ruusbroecgenootschap, Frans Hendrickx stelt zijn bibliotheek voor. Niet geheel volgens het plan, maar zeker wel in de lijn van de stichter van het Genootschap, pater D. Stracke († 1970), concentreerde de bibliotheek zich van meetafaan op het onderzoek van de Nederlandse spiritualiteitsgeschiedenis van in de Middeleeuwen. De veelbewogen geschiedenis van de bibliotheek wordt helder belicht, met extra aandacht voor het moderne boekenbezit, het oude boekenbezit en de collectie prenten. Gust Keersmaekers weet het: ‘In de boecken salment soecken...’ De emeritus hoogleraar is vooral om zijn unieke verzameling Conscience en Timmermans bekend. Maar er staat nog veel en veel meer in zijn ruime woning... Niet zo ver van het kasteel van Marke ligt het kasteel van Loppem (Zedelgem), opgericht door baron Jean van Caloen († 1972). De verzameling is gericht op oude drukken, prenten, autografen, boekbanden en tekeningen, beheerd, bewerkt en beschreven door conservatrice Cécile Kruyfhooft. Johan van Cauwenberge zweert bij de emblemataboeken die hij op uitstekende wijze weet te duiden en als verzamelobject te omschrijven. De bibliotheek van het Cultura Fonds te Dilbeek bestaat tien jaar en verzamelt op het gebied van het oude boek in en over de Nederlanden, van de vijftiende tot midden zeventiende eeuw. Aagje van Cauwelaert de Wyels is de conservator en de auteur
van deze bijdrage. Hekkensluiter is Werner Waterschoot. Als typische wetenschapper-bibliofiel (attributen die niet altijd samengaan!) heeft hij een voorbeeldig artikel geschreven waarin respectievelijk de algemene bibliotheek, de vakbibliotheek, de oude drukken (waarmee het begon omdat zijn onderzoek er op gericht was), de moderne bibliofilie, de banden en tenslotte ‘la bibliothèque imaginaire’ zijn belicht: is dit niet tekenend voor de echte bibliofiel?
Het geheel van deze bijdragen is om twee redenen nuttig: wij krijgen informatie over een aantal niet of minder bekende bibliotheken, en stof ter overweging rond het verzamelen van boeken en prenten als bibliofiel, als wetenschapper, als beide. Aanbevolen lectuur.
Elly Cockx-Indestege
| |
Das Fräulein und die Renaissance: Maria von Jever 1500-1575. Herrschaft und Kultur in einer friesisichen Residenz des 16. Jahrhunderts. Hrsg. Antje Sander.- Oldenburg: Isensee Verlag, 2000.-304 p.: omslag, ill.; 24 cm.- (Kataloge und Schriften des Schlossmuseums Jever; Heft 23).- ISBN 3-89598-711-5. DM 24.
Ostfriesland leunt tegen Noord-Nederland aan wat verklaart dat er onder andere ook culturele betrekkingen tussen beide gebieden zijn geweest. Het eerste gedeelte van dit verzorgd uitgegeven boek is geschiedenis van een vooral in de Zuidelijke Nederlanden niet of nauwelijks bekend stuk land, Jever, tussen Ostfriesland en Oldenburg, waar vorstin Maria, Friese regentes, de scepter zwaaide. Dat Ostfriese
| |
| |
bibliotheken daar sporen van dragen, is dus niet verwonderlijk. Twee bijdragen in dit boek hebben betrekking op bibliotheekgeschiedenis. Egbert Koolman heeft het over ‘Überlegungen zur Bibliothek Remmers von Seediek’ (p. 209-229), Sibylle Heinen u. M. von Egbert Koolman, presenteren ‘Die Bibliothek des Remmer von Seediek’ (p. 231-293). De geleerdenbibliotheek van Remmer von Seediek (ca. 1500-1557), juridisch adviseur en historiograaf van Fräulein Maria, is grotendeels bewaard. Zij bevindt zich nu over twee bibliotheken gespreid: het Mariengymnasium te Jever (79 banden) en de Landesbibliothek te Oldenburg (85 banden). Het eigendomsmerk ‘Romerus’ heeft zo zijn eigen geschiedenis (p. 218: lézen!). Sporen van lectuur zijn ook het bestuderen waard. Opmerkelijk is de overgrote aanwezigheid, in Duits gebied, van kalfsleren banden tegenover slechts enkele zwijnsleren (enkele afbeeldingen). De tweede bijdrage bestaat substantieel uit de catalogus van de boeken (180) opgesteld volgens de rak-wb norm voor oude drukken, dus met aantal folio's of pagina's, signaturen, bibliografisch formaat, verwijzingen naar standaardrepertoria, korte informatie over de illustratie, de boekband en de bijgebonden drukken.
Elly Cockx-Indestege
| |
Bibliothek und Reformation: Miszellen aus der Johannes a Lasco Bibliothek Emden. Hrsg. Christoph Strohm.- (Wuppertal): Foedus, 2001.- 198 p.: omslag, ill.; 22 cm.- (Veröffentlichungen der Johannes a Lasco Bibliothek Große Kirche Emden, 4).- ISBN 3-932735-54-4. DM 29,80.
Publicatie van lezingen in genoemde bibliotheek gehouden over het vroege protestantisme en het ontstaan van de Johannes a Lasco Bibliothek. De tekstbezorger is verbonden aan de bibliotheek. Twee bijdragen gaan specifiek over bibliotheekgeschiedenis: Paul Raabe, voormalig directeur van de Herzog August Bibliothek te Wolfenbüttel, heeft onderzoek verricht naar de persoon en de bibliofiel Geldericus (Gelderich) Crumminga (ca. 1590-1655) en diens boekenbezit, in zijn tijd de belangrijkste Ostfriese boekenverzamelaar. Zijn bezit is grotendeels in de Johannes a Lasco Bibliothek terecht gekomen en maakt er de kern van het oude-boekenbestand uit. Martin Tielke doet dit voor de bibliotheek van de Ostfriese kanselier Enno Rudolph Brenneysen (1669-1734).
De Johannes a Lasco Bibliothek Große Kirche Emden is de laatste jaren een bijzonder dynamische bibliotheek geworden, mede dank zij de stuwende kracht van haar eerste directeur Walter Schulz. In 1999 trad de bibliotheek naar buiten met een tentoonstelling die de Poolse humanist beter heeft doen leren kennen: Henning P. Jürgens, Johannes a Lasco, ein Leben in Büchern und Briefen. Eine Ausstellung der Johannes a Lasco Bibliothek vom 15.10 bis 28.11.1999. Hrsg. von der Johannes a Lasco Bibliothek Große Kirche Emden und der Evangelisch-reformierten Kirche.- Wuppertal: Foedus, 1999, 148 p.: ill.; 29 cm.- (Veröffentlichungen der
| |
| |
Johannes a Lasco Bibliothek Große Kirche Emden, 1). Twee jaar later verscheen een aantrekkelijke, keurig verzorgde brochure als gids voor de bibliotheek bedoeld: Uwe Roeder, Johannes a Lasco Bibliothek - Große Kirche Emden: ein Führer durch Bibliothek und Gebäude.- Lindenberg: Fink, 2001.- 72 p.: ill.; 19 cm.- isbn 3-8987-0029-1. eur 6,50.
Elly Cockx-Indestege
| |
Sebastiano Gentile & Carlos Gilly, Marsilio Ficino e il ritorno di Ermete Trismegisto = Marsilio Ficino and the return of Hermes Trismegistus.- (Firenze): Centro Di, (1999).- 326 p.: omslag, ill.; 29 cm.- ISBN 88-7038-339-3.
Op initiatief van Joost Ritman, stichter van de Bibliotheca Philosophica Hermetica te Amsterdam, en naar aanleiding van de vijfhonderdste verjaardag van het overlijden van Marsilio Ficino, is een grootse tentoonstelling in de Biblioteca Medicea Laurenziana te Firenze, behoedster van kostbare handschriften en zeldzame drukken ook op dit specifieke gebied, georganiseerd (2.10.1999 - 08.01.2000). De tentoongestelde stukken komen hoofdzakelijk maar niet exclusief uit beide genoemde collecties. De begeleidende publicatie met alles samen 93 grondig beschreven boeken, is prachtig vormgegeven en gedrukt, en schitterend geïllustreerd. Ook voor de bibliofiel een boek om te bezitten.
Elly Cockx-Indestege
| |
Rosenkreuz als europäisches Phänomen im 17. Jahrhundert. Hrsg. von der Bibliotheca Philosophica Hermetica.- Amsterdam: In de Pelikaan, 2002.- 404 p.; 28 cm.- (Pimander: Texts and Studies published by The Bibliotheca Philosophica Hermetica; 7).- ISBN 90-71608-11-5. Distributie door Friedrich Frommann Verlag - Günther Holzboog, ISBN 3-7728-2206-1.
Zeventien opstellen, neerslag van het congres in Wolfenbüttel in november 1994. Dit prachtig uitgevoerde boek, in mosterdkleurig fijn textiel gebonden, op getint papier in een fraaie vormgeving gedrukt, is een bibliofiel item op zich. Het hoort thuis in de kast van de ware boekenliefhebber.
Elly Cockx-Indestege
| |
Jacob van Sluis, Bibliotheca Hemsterhusiana: het boekenbezit van Tiberius en Frans Hemsterhuis, met genealogie en bibliografie.- Budel: Damon; Ljouwert/Leeuwarden: Fryske Akademy, 2001.- 296 p.: facsim.; 25 cm.- (fa, 917).- ISBN 90-5573-229 x. EUR 21,32.
Over een onderwerp waar voor de geschiedenis van het boek zelden of nooit iets verschijnt, zijn nu al drie publicaties over de Nederlandse Fransschrijvende filosoof
| |
| |
van Friese origine, Frans Hemsterhuis (1721-1790) te melden. Het eerste, belangrijkste deel van dit boek gaat over de bibliotheek van Hemsterhuis die de collectie van zijn vader, Tiberius, de graecist, erfde. Uitgangspunt is de auctiecatalogus die een jaar na zijn dood, bij J. van Cleef en B. Scheurleer in Den Haag verscheen en de collectie verspreidde. De catalogus, die plus minus 4000 banden beschrijft, en misschien maar een deel van de hele bibliotheek betreft (de titel luidt immers: ‘Pars bibliothecae Hemsterhusianae’) is geheel in facsimile bezorgd, naar het exemplaar van het Gemeentearchief in Den Haag, met alle prijzen vermeld. Van Sluis geeft enkele toelichtingen bij het gebruik van de catalogus, door verschillende bijlagen ontsloten, waaronder een Index nominum. In het tweede deel van dit boek is het geslacht Hemsterhuis behandeld, gevolgd door de bibliografie die niet tot Frans H. beperkt is. De lijst edities met betrekking tot de filosoof beslaat ruim 200 nummers. Kijken we goed uit de ogen: het gaat om geschriften van en over Hemsterhuis, door elkaar chronologisch geordend!
Elly Cockx-Indestege
| |
Roger Eliot Stoddard, ‘François Hemsterhuis: some uncollected authors LVIII’ in The Book Collector, 50, 2001, p. 186-201, ill.
Lijst van werken van Hemsterhuis (1721-1790), gebaseerd op de British Library, de Bibliothèque nationale de France, de Koninklijke Bibliotheek en het Museum van het boek te Den Haag en Harvard University Library. De impressa zijn soms onbestaande, soms fictief, maar de boeken zijn hoofdzakelijk in Nederland gedrukt. De auteur had zelf de hand in het uitgeven ervan en hield het doorgaans bij kleine oplagen om aan vrienden uit te delen. In 1792 werd Hemsterhuis' bibliotheek te Den Haag geveild door de Haagse boekhandelaren J. van Cleef en B. Scheurleer.
Elly Cockx-Indestege
| |
Jan Storm van Leeuwen, ‘Frans Hemsterhuis' Binders and some Bindings on “Lettre sur l'Homme”’ in The Book Collector, 50, 2001, p. 202-216, ill.
Hemsterhuis liet zijn werken met zorg drukken en illustreren op eigen kosten. De aantekeningen over banden en bindwijze in documenten in de ub Münster, konden nu gerelateerd worden aan banden in de kb Den Haag. Het blijkt dat twee binders, Christiaan Micke en Thomas van Os, beide te Den Haag, voor Hemsterhuis hebben gewerkt: banden in kalfsleer of marokijn, goudgestempeld.
Elly Cockx-Indestege
| |
| |
| |
Laus Bumae: Provinsjale en Buma Biblioteek fan Fryslân, ter gelegenheid van 125 jaar Buma Bibliotheek.- Leeuwarden: Provinsjale en Buma Biblioteek fan Fryslân, 2001.- 87 p.: omslag, ill.; 27 cm.- ISBN 90-8051-943-x. EUR 15.
Lieuwe Annes Buma (geboren 1796) legateerde een uitermate belangrijke som aan de provincie Friesland om er een bibliotheek mee op te richten ‘betrekkelijk de Grieksche en Romeinsche taal- en letterkunde’. In 1876 als zelfstandige entiteit opgericht, is ze nu gehuisvest in de Provinciale Bibliotheek en heeft ze haar eigen beheerder. Hoe belangrijk deze bibliotheek voor het vakgebied nog altijd is, moge blijken uit acht opstellen, waaronder voornamelijk dat van Luc de Vries, huidige beheerder en D.W. Kok, oud-beheerder. Herinneringen worden verder door een aantal gebruikers opgehaald. Laus Bumae is daarbij een voortreffelijk en smaakvol uitgegeven boek naar een ontwerp van Gert Jan Slagter in een opmaak van Robert Seton en met opmerkelijk goede opnamen van boeken, banden en handschriften door Erik Hesmerg.
Elly Cockx-Indestege
| |
Jos M.M. Hermans & Aline Pastoor, De Oudheid in handen: klassieke handschriften in de Provinsjale & Buma Biblioteek fan Fryslân.- Leeuwarden: Provinsjale en Buma Biblioteek fan Fryslân, 2002.- 126 p.: ill.; 28 cm.- ISBN 90-8051-944-8. EUR 18.- Tweede, gewijzigde druk, 2002, 127 p.- ISBN 90-8051-945-6. EUR 18.
De hand van dezelfde ‘boekenmakers’ is hier te merken: schitterende reproducties van handschriften die je met de hand schijnt te voelen. Vormgeving en inhoud van dit boek zijn, elk in hun soort, elkaar waard. De kleine maar belangrijke collectie oude handschriften van meestal klassieke auteurs in deze bibliotheek is door de vakgenoten-classici, ook van over de grens, wel bekend. Hieraan is nu ook grondig codicologische aandacht besteed. Het eerste gedeelte dat aan de eigenlijke catalogus (achttien nummers) voorafgaat en bedoeld is als inleiding op de collectie, is als het ware uitgegroeid tot een cursus handschriftenkunde (zonder de minste pejoratieve connotatie die het woord cursus misschien oproept): teksttransmissie, vervaardiging van handschriften, de functie van klassieke auteurs in het onderwijs. Zeer instructief en een genot om te lezen. Uitgebreide registers. De fotografische opnamen, van Petra en Erik Hesmerg, illustreren op verrassende wijze talrijke bijzonderheden van de handschriften. Een lust voor het oog en de geest!
In de tweede druk zijn enkele lezingen en interpretaties van handschriften bijgesteld en de pedigree van een handschrift aangevuld.
Elly Cockx-Indestege
| |
Adrienne & Luc Fontainas, Publications de la Librairie Deman: bibliographie. Préface de François Chapon.- Bruxelles: Archives et Musée de la Littérature, 1999.-x, 374 p.; 22 cm.- (Documents pour l'histoire des francophonies, 2).- ISBN 2-87168-015-9. BF 450.
In 1997 verscheen van het echtpaar Fontainas een biografie. Nu is de bibliografie van de Brusselse uitgever Edmond Deman (1857-1918) aan de beurt. De schrijver
| |
| |
van het woord vooraf, François Chapon, stelt de uiteenlopende maar o zo noodzakelijke gaven, eigen aan de auteurs, om tot een goede bibliografie te komen, niet zonder een vleugje ironie in het licht. Zoals vrijwel elke goede bibliografie veronderstelt ook deze een niet te meten investering aan tijd en energie vooraleer de definitieve beschrijving op papier staat. Deman, zelf kunstverzamelaar, specialiseerde zich in fraaie uitgaven, door kunstenaars versierde of geïllustreerde uitgaven. Fernand Khnopff ontwierp vijf uitgeversmerken voor hem. Veel heeft Deman niet uitgegeven: een vijftigtal boeken en vijf platenalbums, in kleine oplagen; hij was wat men noemt een bibliofiele uitgever. Leven deed hij van de boekhandel. Hij liet drukken bij de bekende Veuve Monnom en Alexandre Berqueman, bij Gustave Fischlin te Brussel en bij anderen. De (Franse en) Frans-Belgische auteurs en illustratoren behoren grotendeels tot de artistieke kringen van het ogenblik rond ‘Les XX’ en ‘La Libre Esthétique’: Verhaeren, Van Rysselberghe, Redon.
De in 1986 verschenen bibliografie (Le Bulletin du bibliophile) bleek achteraf een goede aanzet te zijn van wat het uiteindelijk moest worden. De vele bijzondere exemplaren, de verschillende omslagen, opdrachten, nummeringen en dies meer werpen een licht op hoe alles in zijn werk is gegaan. Zoveel mogelijk exemplaren zijn opgespoord en in detail geanalyseerd. De 55 boeken zijn chronologisch geordend; voor elk is een klassieke titelbeschrijving gegeven met extra aandacht voor de zeer gedetailleerde paginering; in vijf rubrieken volgen (1) de analytische beschrijving, (2) de editie, (3) de versiering, (4) de vindplaatsen niet alleen van de exemplaren maar ook van de betreffende correspondentie, de manuscripten, opmaakinstructies en drukproeven, (5) literatuuropgave. Vervolgens is een kort hoofdstuk gewijd aan de zestien boeken niet door Deman uitgegeven, waarvan een deel van de oplage voor hem is gedrukt. En dan zijn er natuurlijk zijn boekhandelscatalogi, bulletins, prijs- en veilingcatalogi die wegens hun efemeer karakter lang niet alle bewaard zullen zijn. Zelfs aan uitgaveprojecten die om uiteenlopende redenen niet tot stand zijn gekomen, wordt aandacht gewijd; het zijn er veel. Een lijst van geciteerde werken en registers ronden de bibliografie af.
Wie dacht dat uit vijftig boeken en nog wat anderssoortige publicaties zoveel informatie allerhande te halen viel? Misschien is ze niet altijd even goed opzoekbaar gemaakt. Wat ik mis bijvoorbeeld, is in de titelbeschrijving, de aanduiding van de drukker (hij komt wel verder in de beschrijving voor, maar het is een zoektocht) en, daarmee gepaard gaande, een drukkersregister. Een afzonderlijk register voor de boekversierders en de illustratoren zou ook dienstig geweest zijn. Alleen degene die geheel met de wereld van Deman vertrouwd is, vindt in het ene grote register wat hij zoekt. Maar ach, er is zoveel waarvoor wij de auteurs dankbaar moeten zijn.
Elly Cockx-Indestege
| |
Een punt voor typografie: De Typografische Bibliotheek in de Universiteitsbibliotheek Amsterdam.- (Amsterdam: Tetterode, 2001).- 33 p.: omslag, ill.; 24 cm.- ISBN 90- | |
| |
806190-1-9. Te verkrijgen in de Universiteitsbibliotheek, Afdeling Handschriften en Kostbare Drukken, Singel 425, NL-1012 WP Amsterdam.
Opmerkelijk uitgevoerde, overvloedig geïllustreerde, kleurrijke publicatie bij een tentoonstelling n.a.v. het 150-jarig jubileum van Tetterode. In 1971 heeft de Universiteitsbibliotheek Amsterdam de Typografische Bibliotheek als ‘Tetterode Collectie’ in haar verzamelingen opgenomen, naast de bibliotheek van de Koninklijke Vereniging van het Boekenvak. Men mag gerust zeggen dat de Typografische Bibliotheek van de ub Amsterdam een van de grootste verzamelingen (van boeken tot efemera) is op het gebied van het boek als object: papier, letter, illustratie, band, vormgeving, productie, distributie. Uit deze rijkdom is een kleine selectie gemaakt, geschaard rond tien thema's: S.H. de Roos, Drukkershandboeken, Voor zetters en ontwerpers, Letters: ontwerp en productie, Letterproeven, Het Athiaskastje, Bijzondere moderne uitgaven, Prenten, Illustratietechieken, Grafische tijdschriften. Verschillende vakmensen, Knees Gnirrep, Mathieu Lommen, Marja Keyser, John A. Lane e.a., hebben teksten geleverd. Op zijn beurt, een mooi verzamelobject!
Elly Cockx-Indestege
| |
J.P. Boterman & J.D.F. van Halsema, Disteltype, corps 15: over de Disteltype van J.F. van Royen en L. Pissarro, en de literatuur van de Zilverdistel.- Amsterdam: De Buitenkant, 2000.- 103 p.: omslag, ill.; 31 cm.-ISBN 90-76452-61-X. EUR 29,27.
In 1994 verscheen de Zilvertype, corps 15 door dezelfde auteurs. Tegen de verwachting in is hier nu over de Disteltype de briefwisseling tussen Van Royen en De Roos niet gepubliceerd, want te omvangrijk. Wel komen aan de orde de wordingsgeschiedenis van de letter en ‘de inhoudelijke aspecten van de problematiek’. Leidraad hierbij is het idee van Van Royen dat boekkunst slechts bestaat als er een samenhang tussen vorm en inhoud aanwezig is. De uitvoering van dit prachtige boek is zoals die van de Zilvertype, nu met een helroodkarmijn omslag.
Elly Cockx-Indestege
| |
Wouter Meeder, ‘De vormgeving van het boek: M.R. Radermacher Schorer 1888-1956, minnaar van het “schoone” boek’ in Jaarboek van het Nederlands Genootschap van Bibliofielen 2000, [8], 2001, p. 165-172, ill.
N.a.v. de tentoonstelling en de publicatie over Radermacher Schorer die in het Museum Meermanno-Westreenianum werd gehouden (cf. De Gulden Passer, 1999).
| |
| |
| |
Aldus [= Emiel de Vries], Typogrommel.- Amsterdam: De Buitenkant, 1998.- 155 p.: ill.; 17,5 × 11,5 cm.- ISBN 90-76452-11-3. EUR 15,66.
Toen ik dit boekje bij de uitgever ter recensie aanvroeg, en ook prompt toegezonden kreeg, wist ik eigenlijk niet goed wat ik te verwachten had: de titel intrigeerde mij (gegrom over typografie?) en Aldus, kennelijk een pseudoniem, was mij - ik moet het toegeven - niet bekend. Maar, De Buitenkant boezemde mij vertrouwen in: het zou beslist een mooi boekje zijn met lezenswaardige tekst. Wat ook bleek.
Aldus noemt zichzelf een lettergek, en hiermee is de rode draad doorheen deze opstellen, ontstaan tussen 1990 en 1998, aangegeven. Dat Gerrit Noordzij de bundeling inleidt, kan een beetje verrassend overkomen; zo te oordelen blijft laatstgenoemde immers openstaan voor (goede) vernieuwingen, terwijl Aldus dat betreurt. Met behulp van de computer kan iedereen weer (zoals in de Middeleeuwen) zelf een boekje maken. Als het maar met verstand en goede smaak gebeurt, zal Aldus het er ook wel mee eens zijn!
Een decennium lang heeft Aldus teruggeblikt op dat leven met letters, het zijne en dat van anderen, soms met weemoed, vaak met ironie. Op badinerende toon voert hij ons terug naar momenten in zijn letterleven die voor de historicus als zoveel stapstenen zijn in de evolutie van de typografie. Spelenderwijs legt hij, voor wie het nog niet wist, zaken uit (bv. dik-dun, houtgravure of toonhoutsnede) hecht daarbij belang aan de gekozen termen en weet te relativeren. Op ironische wijze drijft hij de spot met al de ‘mooie Engelse uitdrukkingen’ (p. 79) en, vooral, met het omslachtige en zinloze taalgebruik om gebrek aan visie of kwaliteit te camoufleren. Hiermee leert hij ons ook een tekst aandachtig te lezen en te analyseren. Al bij al is dit boekje, dat - hoe kan het anders - fraai is vormgegeven en in een zwartgrijs papieren bandje is gestoken, zo instructief als het aantrekkelijk is. Ideale lectuur om een vermoeide geest op een speelse wijze te onderhouden.
Elly Cockx-Indestege
| |
Hub. Hubben, Het tomeloze talent in grafisch Nederland. Voorwoord: Jan Blokker.- Amsterdam: De Buitenkant, 2000.- XV, 508 p.: ill.; 18 cm.- ISBN 90-70386-61-5. EUR 31,54.
Dat grafische en vooral typografische vormgeving het in België niet altijd zo goed maakten (en soms nog maken) is geen geheim. Maar ook in Nederland laat men naar het oordeel van sommigen al eens steken vallen. De Volkskrant had belangstelling voor het probleem en stelde haar kolommen jarenlang open voor Hub. Hubben, journalist en grafisch vormgever. Op een ironiserende, vaak polemische toon, met pittig, bij wijlen vlijmscherp en soms innovatief woordgebruik, heeft hij zich over de vergissingen en manco's in grafisch Nederland uitgelaten. Een citaat uit Hubbens inleiding haal ik graag aan omdat het de toon zet en maar al te waar is:
| |
| |
‘Wat voor lezers geldt, geldt ook voor boekontwerpers: een kleine elite zal resteren [...] Helaas, internet wordt overspoeld door een grafische moddergolf. Ontsnappen is nauwelijks mogelijk want de middelmaat en de mammon bepalen de standaard en draai dat maar eens terug’.
Uit al die korte bijdragen is hier nu een ruime selectie gebundeld; het boek bevat veel stof ter overweging en ter vergelijking en ontlokt aan de geïnteresseerde lezer nog al eens kreetjes in diverse toonaarden. Onder de artikelen zijn ook besprekingen van boeken over boeken en het is in het geheel niet onnuttig om zelfs jaren na datum de opinie van een vakrecensent te vernemen over een boek dat men in de kast heeft staan en gebruikt, maar misschien niet met (Hubbens) kritisch oog heeft bekeken. Of boeken die aan onze aandacht ontsnapt waren en die wij alsnog zouden willen hebben. In de behandelde onderwerpen doe ik een willekeurige greep: Vijftig jaar Salamanders, Tien jaar Stichting Drukwerk in de Marge, over de huisstijl van de (Nederlandse!) ptt (in België denkbaar??), over privépersen en bibliofiele uitgaven, Het stempel van twee heren (waarmee de koper van boeken C. Reedijk, en de maker van boeken, K. Treebus zijn bedoeld), De passie van Plantin (de Vrijdagmarkt ligt juist wél in het centrum van de stad!), Tolerantie is taboe (het woord nultolerantie bestond in 1987 nog niet!), over de jaarlijkse lijst van de best verzorgde boeken (dat heeft in België ook een tijdlang bestaan), over het &-teken en over Studio Dumbar, over het pop-upboek, over het jubileumboek van shv (Steenkolen Handels Vereniging), ‘een nooit eerder vertoonde operatie in boekenland’, besprekingen van Van den Oords boek over Den Bosch, Buijnsters' boek over het verzamelen van boeken, publicaties van Van Krimpen, essays van Sem Hartz, publicaties van de Haagse Koninklijke Bibliotheek.
Het boekje, gezet uit de Trinité 2 van Bram de Does, vijfhonderd pagina's dik, in roodlinnen band met belettering in blauw en gebroken wit, bedrukte schutbladen en leeslint, ligt als een bijbel in de hand. Het nodigt uit tot lezen op een verloren evengoed als op een uitgekozen moment. Tegelijk instructief en ontspannend, kan iedereen die op diverse wijzen wat met boeken heeft, het als vakantielectuur op zak steken.
Elly Cockx-Indestege
| |
Émile van der Vekene, Reliures des XVIe et XVIIe siècles conservées à la Bibliothèque nationale de Luxembourg.- Luxembourg: Bibliothèque nationale, 2000.- 276 p.: omslag, ill.; 25 cm.- ISBN 2-87980-016-1. EUR 30.
De oud-conservator van de Kostbare Werken in de nationale bibliotheek van Luxemburg is niet ‘op rust’. Op een gedreven manier is en blijft hij met boekbanden bezig. Als voorzitter van de internationale vereniging ‘Les Amis de la Reliure d'Art’ (ara) spreidt hij dezelfde energie tentoon. Op nationaal vlak heeft hij in de bibliotheek zijn sporen verdiend als oprichter (in 1969), conservator en grote bezie- | |
| |
ler van een afdeling Kostbare Werken, waar hij elke gelegenheid te baat heeft genomen om de collectie bij een geïnteresseerd publiek kenbaar te maken door middel van tentoonstellingen (met catalogus), geleide bezoeken, lezingen. Collega's van Van der Vekene en biliofielen hopen zeer dat zijn opvolger, Luc Deitz, met dezelfde liefde en dezelfde werkkracht dit werk verder zet.
Uit deze nieuwe publicatie blijkt hoe rijk aan kostbare banden de bibliotheek wel is. Zoals in andere nationale bibliotheken is een niet onbelangrijk deel afkomstig uit kloosterbibliotheken en, zoals in de kb Brussel, via de stadsbibliotheek van Luxemburg in de nationale bibliotheek terechtgekomen. De eigendomsmerken van bijvoorbeeld de Sint-Willibrordabdij te Echternach, de dominicanen, de minderbroeders en de jezuïeten van Luxemburg wijzen daarop. Het leeuwendeel betreft Duitse en Franse banden, maar meer dan vijftien uit voornamelijk de Zuidelijke Nederlanden is niet weinig. Honderdvijftien stuks uit de zestiende en de zeventiende eeuw zijn beschreven en afgebeeld, gespreid over twee tegenover elkaar liggende pagina's, de ideale manier! In de Inleiding brengt VdV de bestaande publicaties op het terrein kort in herinnering met een kritische noot. De kwalificatie ‘excellent ouvrage’ voor het werk van D. Gid lijkt me wat overtrokken (zeker, er zit veel goeds in, maar de toeschrijving van stempels aan Franse binders gaat soms te ver). Uit de literatuurlijst blijkt verder wat VdV al (of niet) gebruikt heeft. Zijn bedoeling, met deze catalogus ‘een kleine bijdrage te leveren aan de kennis van de oude westerse boekband’, is voor dit soort publicatie mijns inziens te hoog gemikt. Het (heel) kort historisch overzicht heeft alleen betrekking op de techniek van de stempeling (blind of goud), de platkern (hout of karton), het type decor (lijnen; kleine stempels; ruitenpatroon, ook in de Nederlanden frequent gebruikt; paneelstempels). Aansluitend daarop volgt een toelichting bij elk van de categorieën waarin de banden zijn ondergebracht, hetzij naar versieringstechniek (blind- of goudstempeling), hetzij naar soort stempels (plaat- of paneelstempels, rolstempels), hetzij naar beide tegelijk: ‘Reliures gothiques’ (liever niet ‘reliures monastiques’), ‘Reliures à
décor de roulettes et de plaques à froid’, ‘Reliures à décors divers’, enzovoort. Die verdeling werkt nogal overlappend en is niet erg overzichtelijk. Zou een geografische afbakening bijvoorbeeld niet eenvoudiger zijn? Het vraagteken hier en daar bij de plaats van origine is daarbij geen echte hinderpaal. Bij de paneelstempeling gewaagt VdV van een ‘décoration de série’, ‘d'une façon économique’. Zonder het met zoveel woorden te zeggen, alludeert hij hierbij op S. Fogelmarks theorie van gegoten in plaats van gegraveerde koperplaten. Misschien was die techniek inderdaad economischer; in ieder geval heeft het procédé andere consequenties waarover VdV het niet heeft. Terecht stipt hij het weinig onderzochte, in Frankrijk en de Nederlanden veel verspreide decor aan van het goudgestempelde middenstuk, vaak met een lintenpatroon, al of niet met dito hoekstempels (tien nummers). De uitdrukking ‘en Flandres et dans l'ancienne Belgique’ (p. 10) is onhandig geformuleerd; al te vaak nog lijkt het begrip Nederlanden en Zuidelijke
| |
| |
Nederlanden (‘anciens Pays-Bas’ en ‘Pays-Bas méridionaux’) in het buitenland niet doorgedrongen.
De beschrijvingen zijn volgens een vast schema samengesteld: het kopje dat het type van bandversiering aangeeft samen met land en approximatieve datum van oorsprong, inhoud (desgevallend ook van het convoluut), technische beschrijving van de band (kapitalen, schutbladen en de sneden worden slechts sporadisch vermeld), eigendomsmerken, afmetingen van de band en plaatskenmerk, bibliografische verwijzingen, aantekening over restauratie, commentaar. Het moet mij van het hart dat de presentatie van al die gegevens de duidelijkheid en leesbaarheid helaas niet dient. Auteur, titel, impressum en bibliografische verwijzing (voor de druk) staan resp. in grootkapitaal, onderkast cursief, kleiner corps romein vet. Een iets preciezere identificering van de band volgt in onderkast cursief vet van een groter corps. Enzovoort. Het geheel is dan nog onrustig gemaakt door nodeloze alinea's en te veel regels wit. Waarom de afmetingen van de band zo ver na zijn beschrijving komen en de commentaar in een cursief klein corps staat, is mij een raadsel.
Band nummer 9 wordt voorgesteld als vermoedelijk uit Nederland stammend - en dat zal ook wel - omstreeks 1523/30; ter staving worden enkele voorbeelden uit de literatuur aangehaald, maar die blijken enkel betrekking te hebben op het patroon, niet op de stempels - tenminste dat wordt niet gezegd. De reproducties van de banden zijn doorgaans uitstekend. Toch zou het prettig zijn af en toe ook een wrijfsel van een klein stempel of een rol te zien, vooral als het motief vrij klein is zoals bij band nummer 12. Niet gedateerde eigendomsmerken van jezuïetenkloosters zijn meestal wel in een eeuw te plaatsen; in sommige gevallen kan dat, ev. als oudste provenancegegeven, enig houvast bieden voor de datering van de band (nummer 13). Een interessant geval - want minder bekend - is het drievoudige paneel met Johannes de Evangelist en Johannes de Doper, gescheiden door een fries van vier dieren in vakken, niet dwars maar langwerpig, in de ‘lees’richting van de panelen (nummer 15). In zijn Europäische Einbandkunst (1990), bespreekt Otto Mazal een band met identieke voorstelling maar geen identiek paneel, rond een Venetiaanse druk uit 1516, afgebeeld pl. 60; de varianten zijn niet van die aard dat men tot een ander (gegoten) paneel zou moeten/kunnen besluiten. Het is jammer dat VdV de afmetingen van de stempels niet geeft, belangrijk hulpmiddel bij de identificering. Weale, 378, heeft het evenwel niet als één stempel onderkend. Een band in de ub Gent met hetzelfde paneel als het Weense exemplaar (Mazal) bestempeld, staat beschreven in Boekbanden uit vijf eeuwen (nr. 145), en met de exacte transcriptie van de tekst op de stempel. Tot de vele wapenbanden (meer dan vijfentwintig) behoren natuurlijk de schitterende exemplaren voor graaf Pieter Ernest van Mansfeld (nummers 84-88) waarover VdV reeds eerder publiceerde. De band met het wapen van Sébastien Cramoisy van de Imprimerie
royale, is een boekhandelaarsband (nummer 101). Verrassend komt de imitatieband (uit de twintigste eeuw!) aan de orde. VdV stipt het interpretatieprobleem aan van banden die in
| |
| |
geest en stijl nagemaakt zijn om als originele door te gaan (vervalsing), en van banden die bewust een oude band kopiëren of er zich sterk op inspireren om meer in harmonie te zijn met de (oude) inhoud. Dit aspect van de boekbandgeschiedenis verdient enige aandacht, maar het valt eigenlijk buiten het bestek van dit boek. Goede registers maken een boek waardevoller maar zijn betrekkelijk zeldzaam. Hier is voorzien in een auteursregister (waarom in kapitalen?), dat zonder typografisch onderscheid ook anonieme titels geeft, en een provenanceregister. Voor de banden zelf is er geen enkele zoeksleutel: welke banden komen uit welke regio; hoe zijn ze over de tijd verspreid; zijn er gesigneerde banden bij? Dankbaarheid is doorgaans niet de grootste deugd van de recensent. Toch moeten wij de auteur bijzonder erkentelijk zijn dat weer een prachtige collectie banden ontsloten is.
Elly Cockx-Indestege
| |
Sylvie Karpp-Jacottet, Helma Schaefer u.a. Das Gewand des Buches: Historische Bucheinbände aus den Beständen der Universitätsbibliothek Leipzig und des Deutschen Buch- und Schriftmuseum der Deutschen Bücherei Leipzig. Hrsg. Roland Jäger.- Leipzig: Universitätsbibliotheek, 2002.- 245 p.: omslag, ill.; 24 × 21 cm.- ISBN 3-9101-0894-6. EUR 21,10.
Aan de Beethovenstraße in Leipzig ligt het imposante gebouw dat de bibliotheek van de universiteit herbergt en waarin de tentoonstellingsruimten nu geheel vernieuwd zijn. Dit boek, als begeleidende publicatie bij de tentoonstelling (26.09.01-31.01.02) opgevat, bevat enkele synthesen en beschrijvingen van zowat 250 banden. Reimar Riese heeft het over Leipzig als boekenstad door de eeuwen heen, Konrad von Rabenau over de bindkunst in Leipzig tijdens de zestiende eeuw. Binnen dat kader zijn door S. Karpp historische banden van de tiende tot de negentiende eeuw uit de ub Leipzig gepresenteerd en beschreven (130 nummers) terwijl H. Schaefer dit gedaan heeft voor de uitgeversbanden uit Leipzig in de negentiende en twintigste eeuw (124 nummers). Beide dames zijn ter zake deskundig wat een garantie betekent voor de waarde van tekst en beschrijving (was er geen tijd meer voor registers?). De stad ligt in het middenduitse gebied waar in kloosters en abdijen (Pegau, Altzelle, Chemnitz, Leipzig zelf) maar ook door leken in Leipzig, Dresden en Wittenberg banden zijn gemaakt. De collectie in de ub tot stand gekomen is samen met die van het Deutsches Buchmuseum zo ongelooflijk rijk dat de bezoeker van de tentoonstelling, c.q. de lezer van het boek, van de ene verbazing in de andere valt. Ik doe een greep uit het gebodene: een band met ivoren reliëf uit de abdij van Reichenau, tiende eeuw, Romaanse banden, koperten uit de veertiende en vijftiende eeuw, Lederschnittbanden, banden uit het Nabije Oosten, Italiaanse banden uit de Renaissance, een prachtige band voor Nikolaus von Ebeleben, de ‘Duitse Grolier’ en een voor Grolier zelf, Franse en Duitse banden, Hollandse en Vlaamse. Bij deze laatste komen wij de Amsterdamse Magnus tegen en de Leuvense
| |
| |
Jacob Bathen en Jacob Pandelaert. En het tweede luik, de industriële uitgeversband in genoemde stad, is niet minder indrukwekkend. Voor de bandenliefhebber in het bijzonder en de bibliofiel in het algemeen is dit boek een begerenswaardig object.
Elly Cockx-Indestege
| |
Geborduurde boekbanden uit de Koninklijke Bibliotheek Den Haag, t.g.v. de 22ste Europese antiquarenbeurs in de RAI Amsterdam van 26 t/m 28 april 2001.- S.l.: Nederlandse Vereniging van Antiquaren, [2001].- 1 vouwblad (=affiche), [20] f.; ill.; 13,5 × 25 cm.
Originele conceptie van een fraai, in wezen efemeer cataloogje: langs één zijde van de affiches de titel en kleurenafbeeldingen van eenentwintig banden, langs de andere zijde een inleiding van Bas Hesselink onder de titel ‘Schilderen met de naald’, een stuk van Toon Schmeink, ‘Een hedendaagse beoefenaarster’ en de beschrijving van de 36 banden. De hedendaagse beoefenaarster is Ans van Pagée, jeugdige grand old lady van het Nederlandse antiquariaat. De tentoonstelling zelf heb ik helaas niet gezien.
Elly Cockx-Indestege
| |
Itinéraires européens: Neuf écoles des arts du livre exposent leurs reliures = Itinerarios Europeos: Nueve escuelas de las artes del libro exponen sus encuadernaciones = Eine europäische Reise: Neun Buchkunstschulen präsentieren Ihre Einbände = Een reis doorheen Europa: Negen scholen stellen hun banden voor. (Catalogus: Ana Ruiz-Larrea, Annie De Coster).- [Brussel]: Bibliotheca Wittockiana, 2001.- 54 p.: omslag, ill.; 30 cm. EUR 19.-
‘Een reis doorheen Europa’ kadert in het Leonardo da Vinciprogramma van de Europese Gemeenschap (Enbotraine-project). De bedoeling was de boekbinders-opleiding, de restauratie- en conserveringsopleidingen in Europa te bestuderen. Bij wijze van afsluiting van dit onderzoek werd een reizende tentoonstelling opgezet met kunstboekbanden uit negen Europese scholen. Omdat de opleidingen nogal verschillen in duur, is het niveau van de tentoongestelde banden niet gelijk. De nadruk is bewust gelegd op het ‘pedagogische en plastische ideeëngoed’ van elke school. Volgende scholen zijn hier vertegenwoordigd: Ateliers des arts appliqués, Le Vésinet; Burg Giebichenstein. Hochschule für Kunst und Design, Halle/S; Centre des arts du livre et de l'estampe, Ucad, Parijs; Centro del bel libro, Ascona; Diseño y encuadernación, Ana Ruiz-Larrea, Madrid; École nationale supérieure des arts visuels, La Cambre, Brussel; École supérieure Estienne des arts et industries graphiques, Parijs; Hogere leergangen voor de kunstboekband, Edgard Claes, Denderleeuw; Stedelijke Academie voor plastische kunsten, Gent. Na Brussel ontvangen Italië, Duitsland, Spanje, Frankrijk en Zwitserland de tentoonstelling. Zij geeft een heel boeiend en verscheiden beeld. Tot de opvallende karakteristieken
| |
| |
behoren o.m. de bradelbanden of papieren banden (vaak heel mooi, zelf ontworpen sierpapier), zin voor kleurencombinaties; wat de techniek aangaat zijn de zichtbare naaistructuren natuurlijk aan de orde en wat de materialen betreft is er opvallend weinig leer.
De bibliofiel en bandenkenner zou deze tentoonstelling niet mogen missen. Data van de andere tentoonstellingen zijn niet in de catalogus opgegeven, maar ze lopen zeker uit tot een eind in 2002.
Elly Cockx-Indestege
| |
Air neuf prend des couleurs: livres d'artistes et reliures de création / Artists' books and design bindings.- (Bruxelles): Bibliotheca Wittockiana, 2002.- 72 p.: omslag, ill.; 30 cm. EUR 24,-.
In het voorjaar van 2002 heeft de Bibliotheca Wittockiana haar tentoonstellingsruimte ter beschikking gesteld voor de ‘Air neuf: association internationale de relieurs’ (Parijs). De dynamische groep jonge talentvolle, vaak al gerenommeerde boekbinders, hebben drie jaar eerder al in België hun werk tentoon gesteld, met name in het kasteel van Mariemont (cf. De Gulden Passer, 1999). Nu was het opgegeven thema de kleur: rood, wit, bruin, zwart, geel, blauw, violet, oranje, groen. Een schitterende tentoonstelling! De catalogus, met elke band in kleur gereproduceerd is zeer aantrekkelijk uitgevoerd en een document van blijvende waarde.
Elly Cockx-Indestege
| |
Leidraad bij het beschrijven van een boekband. Voor het Belgisch-Nederlands Bandengenootschap samengesteld door G. Gerritsen-Geywitz, A.J. Geurts, H.M. Hülsmann, J. Storm van Leeuwen.- Bruxelles/Brussel, 2002.- 35, [13] p.: ill.; 30 cm.- (Archives et Bibliothèques de Belgique, Numéro spécial 67 / Archief- en Bibliotheekwezen in België, Extranummer 67).- ISSN 0775-0722. EUR 2,50. Besteladres: E. Cockx-Indestege, Ninoofsesteenweg 5, B-1700 Dilbeek, of Archief- en Bibliotheekwezen p/a Koninklijke Bibliotheek, Keizerslaan 4, B-1000 Brussel.
Het in 1984 opgerichte Bandengenootschap heeft zich van meetafaan ten doel gesteld een werkgroep te zijn. In de loop van de verstreken jaren zijn publicaties verschenen over ‘Boekbandstempels: systeem voor het ordenen van wrijfsels’ (Brussel, abb, 1991), terminologie voor de beschrijving van de constructie van oude boekbanden (kb Den Haag 1991) en voor sierpapier en marmering (kb Den Haag en Brussel 1994). Nu ligt een systematisch doordachte leidraad voor - géén beschrijvingsmodel - die een hand reikt aan de beschrijver van een boekband. Iedereen die al banden beschreven heeft, maar dat niet tot zijn dagelijkse bezigheden rekent, weet dat hij/zij al eens gemakkelijk iets over het hoofd ziet. Daar komt deze leidraad aan tegemoet.
Elly Cockx-Indestege
|
|