zette Leon Voet vol hartstocht voor de historische wetenschap zeer graag de beslissende stap van Gent naar Antwerpen. Zoals vijfhonderd jaar tevoren voor Christoffel Plantin, wiens levenswerk hij voortaan zou koesteren, werd onze stad onmiddellijk voor hem en zijn echtgenote de nieuwe thuishaven. Het jonge echtpaar zou haar verder zeer trouw dienen in het teken van cultuur en wetenschap.
Met een voorlopige benoeming als conservator op 3 oktober 1949 opende het Plantijnse Huis op 19 januari 1950 zijn poorten voor de nauwelijks dertigjarige conservator. Het begeesterende huis werd zijn definitieve werkterrein en palmde hem direct volledig in. Veel was immers nog te doen sinds de verwoestingen van de Tweede Wereldoorlog. De V-bominslag van 2 januari 1945 op de Vrijdagmarkt had immers een complete ravage aangericht. Begin 1950 waren de heropbouw en de herinrichting nog volop aan de gang. De collecties, in de oorlogsjaren intact bewaard door onderbrenging opeenvolgend in het kasteel van Lavaux-Ste-Anne en de Nationale Bank te Brussel, dienden nu dringend vanuit de stadsmagazijnen opnieuw in hun oorspronkelijke lokaliteiten te worden ondergebracht.
Op deze uitdaging, die vanzelf de conservatorstalenten van de jonge vorser zou aantonen - want voor dit ambt bestaat geen all-round theoretische opleiding -, is Leon Voet met alle enthousiasme ingegaan. Hij kon daarbij het Antwerps stadsbestuur in zulke mate van zijn conservatorscapaciteiten overtuigen dat zijn definitieve benoeming als conservator van het Museum Plantin-Moretus en het Stedelijk Prentenkabinet op 12 januari 1951 meteen verruimd werd tot ook die van conservator van het Rubenshuis.
Nauwelijks zes maand later, op 28 juli 1951, bewerkte Leon Voet met de officiële heropening van het Museum Plantin-Moretus / Stedelijk Prentenkabinet een eerste succes in zijn conservatorsloopbaan, dat meteen bezegeld werd met een tot nog bij zijn overlijden in meerdere talen geconsulteerde museumgids. Nog vele andere hoogtepunten zouden volgen.
Ontlast van de leiding van het Rubenshuis op 10 juni 1953, kon Leon Voet zich volop toeleggen op de organisatie van zijn eerste belangrijke tentoonstelling met ook reeds internationale allures. ‘Anvers, ville de Plantin et de Rubens’, ingericht in opdracht van de Stad Antwerpen te Parijs in 1954 en hernomen in onze Stedelijke Feestzaal in 1955 onder de titel ‘De Gouden Eeuw van Antwerpen’, werd een grote publiekstrekker omdat ze ontwikkeld was vanuit de didactische kwaliteiten die hij tijdens zijn Gentse leraarsjaren verworven had. Deze tentoonstelling is echter vooral ook richtinggevend geworden voor zijn gehele verdere conservatorsloopbaan. Ze legde de basis voor zijn verdere navorsing, die toen de zeer opmerkelijke