De Gulden Passer. Jaargang 78-79
(2000-2001)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
[pagina 11]
| |
Prosper Arents (1889-1984): bibliograaf van Petrus Paulus Rubens ... en van vele anderen
| |
[pagina 12]
| |
Voorbestemd voor een baan in het onderwijsProsper Arents, geboren te Borgerhout op 23 januari 1889 en te Mortsel overleden op 4 maart 1984,Ga naar voetnoot2 volgde lager onderwijs te Antwerpen, onder meer in de stadsschool aan de Van Maerlantstraat,Ga naar voetnoot3 waar hij les kreeg van de letterkundige Frans Jan van Cuyck (1857-1952).Ga naar voetnoot4 Op hoge leeftijd, in 1976, herinnerde hij zich nog deze ‘schitterende onderwijzer’ als ‘een Vlaming uit één stuk’ die de jongens ‘een eerste blik in de Nederlandse literatuur’ gunde.Ga naar voetnoot5 Zijn opleiding tot onderwijzer ontving Prosper Arents in de Normaalschool te Lier.Ga naar voetnoot6 Hij studeerde daar in 1908 af, samen met zijn goede kameraad Eugeen Gilliams (1889-1981) die later, onder het pseudoniem Frans de Wilde, verscheidene dichtbundels uitgaf.Ga naar voetnoot7 Zelf ontpopte hij zich nog tijdens zijn studietijd tot literator. | |
[pagina 13]
| |
Onder de schuilnaam ‘Proga’ publiceerde hij zes gedichten en één prozastukje in een collectief door leerlingen van de Lierse normaalschool uitgegeven bundeltje, zeer toepasselijk getiteld Eerste stapjes.Ga naar voetnoot8 Na zijn studies kwam Arents op 1 oktober 1910 als onderwijzer in dienst van de Stad Antwerpen. Deze baan temperde geenszins zijn literaire ambities. In 1914 verscheen zijn eerste zelfstandige novellenbundel Het batisten zakdoekje, zo genoemd naar het verhaal waarmee de publicatie opende.Ga naar voetnoot9 Zich bewust van het gedurfde karakter van zijn werk, drukte Arents vooraan twee citaten af die niets aan duidelijkheid te wensen overlieten. Aan Honoré de Balzac, met wie hij heel zijn leven zal dwepen, ontleende hij de eerste tekst: ‘Le reproche d'immoralité, qui n'a jamais failli à l'écrivain courageux, est le dernier qui reste à faire quand on n'a plus rien à dire à un poète. Si vous êtes vrai dans vos peintures, on vous jette le mot immoral à la face. Cette manoeuvre est la honte de ceux qui l'emploient’. Het tweede citaat kwam van Henry Bataille: ‘C'est toujours par ce qu'elle contient de vérité qu'une oeuvre nouvelle choque ses contemporains’. | |
Een naturalistisch auteur: niet gewenst in de schoolEn of Het batisten zakdoekje een aantal tijdgenoten choqueerde! De letterkundige en toneelcriticus Lode Monteyne (1886-1959) getuigde daarover: ‘Dit boek bracht een ommekeer in het leven van den jongen schrijver, die sedert 1908 onderwijzer was in zijn geboortestad Antwerpen. Inderdaad, enkele novellen wekten beroering in zekere kringen en in een bepaalde pers. De bundel | |
[pagina 14]
| |
door een paar menschen gelezen, werd door velen besproken en veroordeeld’.Ga naar voetnoot10 Prosper Arents herinnerde zich in 1976 levendig hoe het gegaan was. Drukker Edward Secelle had bij het zetten van de tekst zijn hart plots onrustig voelen kloppen: ‘Er lag springstof in de loden lettertjes’. Secelle vond het daarom nodig in de colofon te vermelden dat het boek ‘voor rekening van den schrijver’ gedrukt was. ‘Het batisten zakdoekje verwekte dadelijk beroering. Bij toverslag stond de onderwijzerswereld op haar kop. [...] Het nieuwsje van een onzedelijk vuil boek verspreidde zich als een vuurtje’. Een weinig later ontving Prosper Arents van de directeur zijn ontslagbrief. Ondertussen had hij, naar de getuigenis van Monteyne, alle exemplaren aan de verkoop onttrokken en op een zolder weggeborgen. Bij het opsommen van vroeger werk zal hij later in verband met Het batisten zakdoekje vermelden: ‘Niet in den handel’. | |
Prosper Arents aangeland in de Stedelijke Hoofdbibliotheek‘De schrijver moest zijn onderwijzersbaantje opgeven en werd kort nadien beambte aan de Stedelijke Hoofdbibliotheek’, zo wist Monteyne te vertellen. Hoe Arents ertoe kwam zijn geluk juist in het bibliotheekwezen te beproeven, is niet duidelijk.Ga naar voetnoot11 Heeft de naturalist Lode Baekelmans (1879-1965), toen ‘onderboekbewaarder’ bij de Stedelijke Volksbibliotheken, er misschien de hand in gehad? Voelde Baekelmans zich enigszins verantwoordelijk voor de moeilijkheden waarin Arents verzeild was? In zijn persoonlijk en van aantekeningen voorzien exemplaar van Het batisten zakdoekje noteerde Arents achteraf: ‘31 Juli 1913. Ga bij Baekelmans “Een Aardige” en “Het Zakdoekje” terughalen’. Teksten uit de bundel waren dus door Baekelmans gekeurd vooraleer Arents op 20 | |
[pagina 15]
| |
januari 1914 met zijn novellen naar Secelle trok.Ga naar voetnoot12 Vooraan in het boek liet Arents trouwens volgende dedicatie drukken: ‘Den heer Lode Baekelmans draag ik uit warme genegenheid en innige erkentelijkheid mijn eerste boek op’. Op 1 oktober 1914 trad Prosper Arents in dienst bij de Stedelijke Hoofdbibliotheek, toen geleid door de literator Emmanuel de Bom (1868-1953). Terugdenkend aan die dag, schreef Arents in 1976: ‘Mijn droom wordt verwezenlijkt: ik kom terecht in de Stadsbibliotheek’. En, zijn bibliotheekcarrière overschouwend: ‘In de Stadsbibliotheek heb ik een heerlijk leven gekend. Een paradijs. Ik heb er hard gewerkt. Opspeuringen gedaan in oude kranten en diklijvige boeken en magere almanakjes doorsnuffeld’. | |
Voortdurende letterkundige ambitiesReeds enige tijd aan de bibliotheek verbonden, publiceerde Prosper Arents in 1917 een lijvige roman in dialoogvorm over een idylle tussen een normalist en een meisje: In een klein stadje. Episodes uit het normalistenleven (Antwerpen, Gust Janssens, 1917). Het betrof een omwerking van ‘In dien tijd’, een tekst uit 1912-1913 waarmee hij in 1914 had deelgenomen aan de door de Stad Antwerpen georganiseerde ‘Prijskamp voor Tooneelletterkunde’.Ga naar voetnoot13 Ondertussen had hij op 20 oktober 1915 een ander literair werk voltooid dat echter, hoewel aangekondigd in 1917, pas veel later van de pers zal komen: Pantoffel (Antwerpen, Regenboog, 1926). Op 31 december 1916 had hij een korte novelle, beëindigd op 25 | |
[pagina 16]
| |
november 1915 en getiteld ‘Nieuwjaarsochtend’, gepubliceerd in het toen door de activist Willem Gijssels geleide weekblad Vlaamsch Leven.Ga naar voetnoot14 In een klein stadje werd ‘opgehemeld en verguisd’ door de kritiek, zodat deze publicatie alleszins niet onopgemerkt bleef. De piepjonge Mark Edo Tralbaut (1902-1976) wijdde destijds een voordracht aan dit boek. Daaraan herinnerde hij Arents in 1975 om zijn ‘ouwe, trouwe vriendschap’ te onderstrepen: ‘Het begon - weet je 't nog? - met die voordracht van mij, in 1916, over In een klein stadje!’.Ga naar voetnoot15 Lode Monteyne, met wiens zuster Florence (1889-1964) Prosper Arents op 6 augustus 1912 gehuwd was, schetste kort na de publicatie van In een klein stadje de literaire evolutie van zijn schoonbroer: ‘De sentimentele dichter van versjes, waarin het maantje lacht en de sterrekens pinken, zou zich wat later ontwikkelen tot een naturalist in bewondering opgaand voor Zola. In zijn novellen, na het verlaten der Normaalschool opgevat, zou hij de werkelijkheid nagaan tot in de minste bijzonderheden en haar trouwe weergave nastreven zonder voor een gewaagde schildering terug te deinzen’.Ga naar voetnoot16 Monteyne besefte waarom In een klein stadje meer verguisd dan opgehemeld werd: ‘De onnatuurlijke, gezochte taal door de optredende personen gesproken, de keus van het niet voor elkeen even belangwekkend midden en de | |
[pagina 17]
| |
onevenwichtige uitbeelding der omgeving, verklaren in zekere mate, de koelheid der kritiek’.Ga naar voetnoot17 Arents' literaire scheppingsdrang bleek echter niet af te remmen. Van 4 tot 27 juni 1918 legde hij de laatste hand aan het manuscript van zijn toneelstuk Pilatus. Spel in twee bedrijven door Jacques Moonen,Ga naar voetnoot18 een tekst die een onfraai beeld van het leven en de atmosfeer van een lagere school oproept. In 1919 gaf Arents twee novellen, ‘Een Idylle’Ga naar voetnoot19 en ‘Nieuwjaarsochtend,Ga naar voetnoot20 opnieuw uit in het Zondagsblad, Bijblad van Vooruit. In het weekblad Kinemaen Tooneelwereld verschenen vier afleveringen van een herwerkte versie van Het batisten zakdoekje.Ga naar voetnoot21 In 1926 kwam Prosper Arents niet alleen met ‘Pantoffel’ (uit 1915) te voorschijn, maar ook met een nieuw, in de ‘Lectura-prijskamp’ bekroond prozawerk: Het geheimzinnig kastje (Antwerpen, Lectura). In 1927 verscheen het dan bijna tien jaar oude toneelstuk Zooals Pilatus.Ga naar voetnoot22 In Weerspiegeld Antwerpen, Hoe 't vroeger was: onze schrijvers over hun stad evoceerde Arents in 1929 de parochie waar | |
[pagina 18]
| |
hij zijn jeugd doorbracht: ‘Het Stille Sint Willebrordus (fragment)’.Ga naar voetnoot23 | |
Geen literaire doorbraakArents slaagde er niet in met deze nu vrij kort op elkaar volgende publicaties door te breken in het wereldje van de Vlaamse literatuur. Wegens de ‘gedurfde’ inhoud ontmoette zijn werk aan klerikale zijde geen begrip. Voor het ‘Algemeen Secretariaat voor Katholieke Boekerijen’ golden nog na de Tweede Wereldoorlog Het batisten zakdoekje en In een klein stadje als streng voorbehouden lectuur. Voor katholieken waren Pantoffel en Zooals Pilatus zelfs verboden boeken.Ga naar voetnoot24 Op Arents' stijl hadden critici van verschillende strekking heel wat aan te merken. Volgens Paul Kenis, in 1930, hield Arents al te streng vast aan de vooroorlogse traditie: ‘Zoo zouden de werken van Prosper Arents: Het geheimzinnig kastje en Pantoffel, een twintigtal jaar geleden ongetwijfeld als kleine meesterwerkjes gegolden hebben. De auteur is een knap verteller, die het meest onbeduidende geval op boeiende wijze voor te dragen weet. Daarbij is hij een scherp opmerker: zijn personages zijn levend en echt; hun spraak is nauwkeurig afgeluisterd. Hij weet een milieu te teekenen en stemming te wekken. Zijn verhaal is kloek opgebouwd, rustig, volgehouden, volkomen evenwichtig. Maar die realistische detailkunst, welke zich nimmer boven of buiten het wereldje der alledaagsche werkelijkheid verheffen kan, dat omstandig schilderen van onbeduidende nietigheidjes, dat zich ten overvloede vermeien in allerlei laag bij den grondsche gebeurtenisjes, waar nimmer een sterke emotie uit oplaait, die totale afwezigheid zoowel van fantasie als van intellect... dat alles wijst op eene kunst die nu toch bedenkelijk verouderd lijkt’. Dezelfde gebreken en hoedanigheden kenmerkten, volgens Kenis, ook Zooals Pilatus. Kenis noemde Arents' gewrochten ‘ernstig, eerlijk werk dat waardeering en sympathie verdient’ en sprak de | |
[pagina 19]
| |
hoop uit dat de auteur een ‘andere’ weg zou inslaan.Ga naar voetnoot25 Op Urbain Van de Voorde maakte het oeuvre van Arents evenmin een grootse indruk: ‘des récits assez dilués mais assez intéressants’.Ga naar voetnoot26 In De hedendaagsche Vlaamsche Letterkunde vernoemde Raymond Herreman in 1935 Prosper Arents en Lode Monteyne in één adem als auteurs ‘die al eens een aardig ding weten te schrijven, en overigens nog maar pas aan den schoonen kant van het leven zijn gekomen, zoodat we krediet moeten geven voor de toekomst’.Ga naar voetnoot27 Toen Raymond Herreman dit schreef, had Arents zijn aandacht reeds geheel van de scheppende literaire arbeid naar het bibliografisch onderzoek verlegd. Er verschenen na 1935 nog slechts twee novellen van Arents als ‘zelfstandige’ publicaties:Ga naar voetnoot28 ‘Op Jacht’ in 1937Ga naar voetnoot29 en ‘Daer hoortsi crysel tanden’ in 1941,Ga naar voetnoot30 allebei van een titelbladzijde en een omslag voorziene overdrukken uit De Vlaamsche Gids. De tekst van ‘Daer hoortsi crysel tanden’ was al op 9 december 1934 voltooid.Ga naar voetnoot31 | |
De scheppende literator verdrongen door de bibliograafVanaf 1937 liet Prosper Arents zijn literaire ambities definitief varen. Sommigen betreurden zulks. Zo bijvoorbeeld Mark Edo Tralbaut, zoals blijkt - vele jaren later - uit diens opdracht in | |
[pagina 20]
| |
Arents' exemplaar van Van Goghiana, VII (Antwerpen, Peré, 1970): ‘Voor mijn goede vriend Pros Arents, “onderwerp” van mijn allereerste voordracht, in 1916, en steeds “onderwerp” van mijn oprechte bewondering voor zijn Sisyphusarbeid als bibliograaf, die, jammer genoeg, de scheppende literator op het achterplan heeft gedrongen! En... ad multos annos! [Getekend:] Mark Edo Tralbaut. 1.1.1970’. Vruchteloos had Lode Monteyne in ‘Enkele nota's over Prosper Arents bij het verschijnen van Op Jacht’ (dagbladartikel in De Dag van 8 augustus 1937) zijn schoonbroer ertoe aangespoord meer onuitgegeven verhalen in een bundel te publiceren. Bij die gelegenheid had Monteyne zijn lezers erop gewezen dat Arents destijds als discipel van Zola en Jules Renard debuteerde. ‘Van Zola had hij zijn voorliefde voor drastische details en van Renard zijn neiging om ook de allergeringste kleinigheden niet te verwaarlozen’. Monteyne zag een gunstige kentering in Arents' werk: het proza was vloeiender geworden, de stijl evenwichtiger en de inhoud meer sober. Monteyne besloot zijn artikel: ‘In de laatste jaren heeft Prosper Arents, die onderboekbewaarder is van de Stedelijke hoofdbibliotheek te Antwerpen, zich als een vooraanstaande bibliograaf doen kennen. [...] Op dit bijzonder gebied onderscheidt hij zich door zijn nauwgezetheid en zijn uitstekende vakkennis’. Deze lofbetuiging aan het adres van de bibliograaf was zeker niet alleen ingegeven door de ‘broederlijke genegenheid’Ga naar voetnoot32 die de twee ‘siamese broertjes’Ga naar voetnoot33 voor elkaar koesterden. Robert Roemans (1904-1968), ‘de pionier van de bibliografie in Vlaanderen, en vooral van de analytische bibliografie ten bate van de Nederlandse | |
[pagina 21]
| |
literatuurstudie’,Ga naar voetnoot34 had al in de jaren dertig een hoge dunk van de bibliograaf Arents. In 1932 droeg hij hem een exemplaar van zijn bibliografie over Cyriel BuysseGa naar voetnoot35 op met deze woorden: ‘Aan Prosper Arents, den goeden vriend, den fijnen literator, den gewetensvollen bibliograaf, hartelijkst aangeboden door [getekend:] Rob. Roemans. Aalst, den 18den April 1932’. Zijn SabbebibliografieGa naar voetnoot36 kreeg volgende handschriftelijke opdracht mee: ‘Aan Prosper Arents, den model-bibliograaf, uit hooge waardeering aangeboden door [getekend:] Rob. Roemans Januari 1934’. | |
Literatuur over Rubens (1927): van catalografie naar bibliografieProsper Arents kon, op het ogenblik dat hij in 1937 de literairscheppende arbeid definitief vaarwel zegde, al een indrukwekkend palmares inzake bibliografisch werk voorleggen. Wellicht is Arents vanaf 1914 doende geweest met het schrijven van het ‘miljoen steekkaarten’ dat Ger Schmook hem toedichtte.Ga naar voetnoot37 De eerste bibliografische publicatie van Arents,Ga naar voetnoot38 namelijk zijn anoniem verschenen Literatuur over Rubens uit 1927, lag geheel in het verlengde van het werk van de catalograaf. Zij gaf een overzicht van enkel die literatuur welke berustte in de bibliotheek waar de samensteller werkte. Toch was zij al meer dan een gewone bibliotheekcatalogus, daar zij naast monografieën ook literatuur uit tijdschriften vermeldde. | |
[pagina 22]
| |
Het 90 bladzijden tellende boek Literatuur over Rubens was een overdruk uit De Gulden PasserGa naar voetnoot39 en verscheen als catalogus van de tentoonstelling over de Rubens-literatuur, in de Hoofdbibliotheek van 23 juli tot 11 september 1927 gehouden ter gelegenheid van de 350ste geboortedag van P.P. Rubens. In zijn inleiding onderstreepte Emmanuel de Bom dat het ging om ‘een bijdrage tot een volledige Rubens-bibliographie’. Daar de voorbereidingen voor de expositie pas vanaf begin april 1927 konden aangevat worden,Ga naar voetnoot40 slaagde Arents er niet in alle aanwezige Rubens-literatuur op te sporen en in de tentoonstellingscatalogus op te nemen. De Rubens-expositie kaderde in het opzet van de stadsbibliothecaris om in de Hoofdbibliotheek culturele activitei-ten voor een groter publiek te organiseren.Ga naar voetnoot41 Op 16 december 1918 wegens activistische sympathieën ontslagen, stond Emmanuel de Bom pas sedert 1 maart 1926, dankzij een algemene amnestiemaat-regel, weer aan het hoofd van ‘zijn’ Stadsbibliotheek.Ga naar voetnoot42 In zijn vroegere functie hersteld, deed hij, door tal van initiatieven, een verfrissende wind doorheen deze eeuwenoude instelling waaien. | |
Literatuurlijsten bij huldetentoonstellingenEmmanuel de Bom komt de verdienste toe Prosper Arents definitief in de richting van de bibliografische arbeid te hebben gestuwd, door hem telkens opnieuw tentoonstellingen te laten voorbereiden. In de SBA Mededeelingen van de Stedelijke Hoofdbibliotheek (1928-1932) publiceerde Arents geregeld - ano- | |
[pagina 23]
| |
nieme - bijdragen.Ga naar voetnoot43 De allereerste ervan betrof de werken van en over Henrik Ibsen welke in de bibliotheek als zelfstandige publicatie of tijdschriftartikel aanwezig waren. Zij verscheen in het septembernummer van 1928, naar aanleiding van de honderdste verjaring van de geboorte van deze toneelauteur.Ga naar voetnoot44 Op 5 februari 1929 opende in de Hoofdbibliotheek een door Prosper Arents en André Pols samengestelde Vondel-tentoonstelling ter gelegenheid van de 250ste sterfdag van de dichter.Ga naar voetnoot45 Enkele maanden later verscheen van Prosper Arents: ‘Vondel-literatuur aanwezig in de Stedelijke Hoofdbibliotheek te Antwerpen’,Ga naar voetnoot46 een lijst die alles trachtte te omvatten wat aan geschriften van en over Vondel, zowel in boek als in tijdschrift, ter plaatse voorhanden was. Na het overlijden van Karel van de Woestijne op 24 augustus 1929 wijdde de Hoofdbibliotheek aan diens nagedachtenis een kleine tentoonstelling met het volledige werk en de voornaamste kritische bijdragen over zijn dichterschap. Zowel aan Cyriel Buysse als aan Hélène Swarth, die in 1929 allebei zeventig jaar werden (respectievelijk op 20 september en 25 oktober), besteedde de Hoofdbibliotheek eveneens beperkte tentoonstellingen. Arents leverde bij elk van deze gelegenheden literatuuroverzichten in de SBA Mededeelingen.Ga naar voetnoot47 Met het oog op de herdenking van de honderdste verjaring van Guido Gezelles geboortedag (1 mei 1830) kreeg assistent | |
[pagina 24]
| |
Prosper Arents in 1929 van de stadsbibliothecaris weeral een nieuwe tentoonstelling en literatuurlijst voor te bereiden. ‘Het verbazend groot aantal der bescheiden vergde een lang en moeizaam werk’, zo meldden achteraf de SBA Mededeelingen.Ga naar voetnoot48 De tentoonstelling had plaats van 12 april tot 11 mei 1930. De bibliografie van en over Gezelle verscheen na de sluiting van de expositie. Zij was, afgezien van de door André M. Pols behartigde rubriek ‘Gezelle en de muziek’, het werk van Prosper Arents.Ga naar voetnoot49 | |
Naar ‘echte’ bibliografieën: Vlamingen in vertalingIn het raam van de ‘Week van het Vlaamsche Boek’, georganiseerd door de ‘Vereeniging tot bevordering van het Vlaamsche Boekwezen’, wijdde de Stadsbibliotheek van 1 tot 9 november 1930 in haar leeszaal een tentoonstelling aan vertalingen van Vlaame literatuur.Ga naar voetnoot50 Na deze tentoonstelling werkte Arents aan dit onderwerp koortsachtig verder. Op een verzoek van de ‘Vlaamsche Vereeniging van Letterkundigen’ en de ‘Vlaamsche P.E.N. Club’ ingaand, gaf Emmanuel de Bom hem zes maanden om een volledige bibliografie van de sedert 1830 in boekvorm verschenen vertalingen van Vlaamse schrijvers samen te stellen.Ga naar voetnoot51 Het werk moest in gedrukte vorm gepresenteerd worden op het internationaal congres dat de ‘P.E.N. Clubs’ in juli 1931 te 's-Gravenhage organiseerden. In mei 1931 kon Emmanuel de Bom triomfantelijk een korte inleiding schrijven bij het bijna tweehonderd bladzijden | |
[pagina 25]
| |
tellende werk van zijn medewerker.Ga naar voetnoot52 Ten behoeve der anderstaligen verscheen gelijktijdig en bij dezelfde uitgever een Engelse versie: Flemish writers translated 1830-1931. Bibliographical essay. ‘Het keurige uitzicht en de overvloedig verwerkte stof was voor de Vlamingen een verrassing’, zo wist Arents later te melden. Deze bibliografie vormde de wetenschappelijke basis voor de tentoonstelling die de Stadsbibliotheek van 25 juni tot 11 juli 1931 naar aanleiding van het vijfentwintigjarige bestaan van de reeds genoemde ‘Vlaamsche Vereeniging van Letterkundigen’ organiseerde.Ga naar voetnoot53 Zelf was Arents niet onverdeeld gelukkig met zijn inderhaast samengestelde publicatie: ‘De herinnering aan de addenda, die wegens plaatsgebrek niet konden worden toegevoegd, wekte een gevoel van ontevredenheid in me op. Ik zette de opsporingen naar onbekende vertalingen - nu ik eenmaal de hand aan dit werkje geslagen had - ononderbroken voort’.Ga naar voetnoot54 Het thema ‘Vlamingen in vertaling’ werd vanaf 1931 inderdaad één van Arents' bibliografische stokpaardjes. Nog naar aanleiding van de tentoonstelling anno 1931 publiceerde Arents: ‘Hendrik Conscience. Vertalingen in het Fransch’.Ga naar voetnoot55 In 1932 kwamen de vertalingen der werken van Guido Gezelle aan de beurt,Ga naar voetnoot56 in 1933 die van Maurits Sabbe,Ga naar voetnoot57 in | |
[pagina 26]
| |
1934 en 1953 die van August VermeylenGa naar voetnoot58 en in 1936 die van Fernand V. Toussaint van Boelaere.Ga naar voetnoot59 Met betrekking tot alle Vlaamse auteurs publiceerde Arents achtereenvolgens bibliografieën van vertalingen in het Frans (1935),Ga naar voetnoot60 het Duits (1939Ga naar voetnoot61 en 1944)Ga naar voetnoot62 en het Engels (1950).Ga naar voetnoot63 Zijn vanaf 1931 verschenen publicaties over vertaalde Vlaamse literatuur waren al geen overzichten van bestanden uit de Antwerpse Hoofdbibliotheek meer, maar echte bibliografieën. Voor de samenstelling ervan had de auteur nu immers ruimschoots een beroep gedaan op het bezit van andere bibliotheken en op een zeer uitgebreide informatie van bibliografische aard. De kleine publicatie die Arents, naar aanleiding van een in de bibliotheek georganiseerde tentoonstelling (20-31 december 1931), aan de 550 jaar eerder overleden Jan van Ruusbroec wijdde, was daarentegen nog wél een eenvoudige bestandslijst.Ga naar voetnoot64 Een even beperk- | |
[pagina 27]
| |
te opzet vertoonde ook zijn in 1931 gepubliceerde ‘Ljef Tolstoj. Bibliographie’.Ga naar voetnoot65 | |
Vondel en MarnixLode Baekelmans volgde op 1 december 1933 de inmiddels gepensioneerde Emmanuel de Bom op aan het hoofd van de Stadsbibliotheek. Ook onder de nieuwe directeur ging Prosper Arents onverminderd verder met bibliografische arbeid, zoals de hierboven geciteerde uitgaven uit 1934 en volgende jaren reeds aantoonden. Evenals Emmanuel de Bom heeft ook Lode Baekelmans zijn ijverige medewerker met bibliografische gelegenheidsopdrachten bedacht, met name in verband met Vondel, Marnix van Sinte Aldegonde, Rubens en Cervantes. De bibliografische opzoekingen ten behoeve van de in het ‘Museum der Vlaamsche Letterkunde’ door de Stadsbibliotheek, het Museum Plantin-Moretus en het Stedelijk Prentenkabinet gehouden Vondel-tentoonstelling (12 november tot 12 december 1937) leidde tot de publicatie, in 1940, van Arents' Zuidnederlandsche Vondeldrukken en studies, waarop tien jaar later nog een aanvulling zal verschijnen.Ga naar voetnoot66 In 1938 vierde de Stad Antwerpen het vierde eeuwfeest van haar burgemeester uit de geuzentijd, Philips Marnix van Sinte Aldegonde, auteur van onder meer de Biënkorf der H. Roomsche Kercke en in antiklerikale milieus beschouwd als ‘kampioen voor de politieke onafhankelijkheid en voor de gewetensvrijheid’.Ga naar voetnoot67 Van 13 augustus tot 11 september organiseerde het ‘Comité der Antwerpsche Propagandawerken’, in samenwerking met de Stadsbibliotheek, in de Stedelijke Feestzaal een tentoonstelling | |
[pagina 28]
| |
getiteld ‘Lof van Antwerpen’. Eén van de vijf afdelingen van deze expositie belichtte deze zestiende-eeuwse literator en politicus. Op vraag van de namens het Marnix-comité optredende Baekelmans stelde Arents een bibliografie van en over Marnix samen. De eerste resultaten van zijn Marnix-onderzoek presenteerde Prosper Arents op 23 april 1938 tijdens het vijfde ‘Wetenschappelijk Vlaamsch Congres voor Boek- en Bibliotheekwezen’ te Leuven: ‘Geschiedkundig overzicht van de bibliografische mededeelingen, welke over de geschriften van Marnix van Sint-Aldegonde in de 16e en 17e eeuw verschenen zijn’.Ga naar voetnoot68 Over de moeilijkheden van bibliografische aard die hij bij zijn opzoekingen naar de meestal anoniem verschenen werken van Marnix ontmoette, rapporteerde Arents op 1 juli 1938 in Onze Tijd. Maandblad voor Letteren, Kunst en Wetenschap.Ga naar voetnoot69 In 1939 publiceerde hij in het door het ‘Uitvoerend Comité tot Herdenking van het vierde Eeuwfeest van Marnix van Sinte-Aldegonde’ uitgegeven gedenkboek zijn Geschriften naar aanleiding van Marnix' leven en werken verschenen. Proeve van bibliografie.Ga naar voetnoot70 Hij onderstreepte dat deze publicatie slechts ‘een klein deel van de algemeene [Marnix-]bibliografie’ vormde. ‘Wellicht vind ik gelegenheid, nu Marnix van Sint Aldegonde te Antwerpen op grootsche wijze wordt herdacht, de bibliografie van zijn werk bij gedeelten in Zuid-Nederlandsche tijdschriften of in boekvorm te laten verschijnen’, zo vervolgde hij. Een ijdele hoop! Het grootste deel van Arents' bibliografie bleef onuitgegeven.Ga naar voetnoot71 De ‘uitnemende Marnix-bibliograaf’Ga naar voetnoot72 kreeg enkel gelegenheid er drie fragmenten | |
[pagina 29]
| |
uit te publiceren, namelijk over de ‘verzamelde geschriften’ van Marnix,Ga naar voetnoot73 diens toespraak in 1578 op de Rijksdag van WormsGa naar voetnoot74 en het ‘Boeck der Psalmen Davids’.Ga naar voetnoot75 | |
Bibliografie van en over Lode BaekelmansOp 26 januari 1939 werd Lode Baekelmans zestig jaar. Een maand later had te Antwerpen een grootse Baekelmanshulde plaats, met een ontvangst op het stadhuis, een academische zitting in de Huurschouwburg en (van 25 februari tot 25 maart) een tentoonstelling over de gevierde in het ‘Museum der Vlaamsche Letterkunde’. Het weekblad Het Tooneel wijdde aan zijn oudmedewerker op 25 februari een ‘Baekelmans-nummer’ met, naast een meer uitvoerige bijdrage van Lode Monteyne, korte getuigenissen van tweeëntwintig vrienden, onder wie uiteraard Prosper Arents.Ga naar voetnoot76 Jaargang 1939 van Bibliotheekgids opende met een 44 bladzijden tellende bijdrage van Arents, getiteld: Werken van en over Lode Baekelmans. Proeve van bibliografie.Ga naar voetnoot77 Hierop verschenen twee aanvullingen, respectievelijk in 1941 en 1950.Ga naar voetnoot78 | |
[pagina 30]
| |
Met Baekelmans, op 30 juni 1945 op rust gegaan, bleef Arents nauwe vriendschapsbanden onderhouden. Haast wekelijks bezocht hij zijn oud-directeur voor een praatje over literatuur- en bibliotheekaangelegenheden, aldus, naar de getuigenis van Ger Schmook, functionerend als ‘Baekelmans' seïsmograaf’.Ga naar voetnoot79 Lode Baekelmans van zijn kant vond er genoegen in zijn vriend en oudmedewerker geregeld nieuwe maar ook oude (in antiquariaten opgespoorde) edities van eigen werk te schenken, meestal voorzien van een handschriftelijke opdracht.Ga naar voetnoot80 Met genoegen en dankbaarheid merkte Baekelmans dat zijn privé-bibliograaf zijn werk en de daaromtrent verschenen publicaties onvermoeibaar bleef registreren. In 1954 verscheen van Prosper Arents (ondertussen zelf gepensioneerd)Ga naar voetnoot81 de 252 bladzijden tellende publicatie Werk van Lode Baekelmans. Bibliografie,Ga naar voetnoot82 waarop nog addenda verschenen in 1959 en - enkele jaren na de dood van Baekelmans - in 1969.Ga naar voetnoot83 Arents' lijvig vervolg op de tot 1950 gepubliceerde bi- | |
[pagina 31]
| |
bliografische informatie betreffende literatuur over Lode Baekelmans, zorgvuldig tot na de dood van Baekelmans in 1965 aangevuld, geraakte helaas niet uitgegeven. | |
Zowel een Harry Peters als een CervantesOp 13 december 1947 opende in de Zaal Buyle aan de Meir te Antwerpen, ter gelegenheid van de vierhonderdste verjaring van de geboorte van Miguel de Cervantes Saaverda de ‘Tentoonstelling van Boeken en Documenten betreffende Cervantes’. Aan deze expositie participeerden, naast onder meer de Koninklijke Bibliotheek en het Museum Plantin-Moretus, ook de Stedelijke Bibliotheken. Op verzoek van Lode Baekelmans had Prosper Arents, ter voorbereiding van deze herdenking, de in de Stadsbibliotheek aanwezige Cervantesliteratuur opgespoord. Zoals steeds bleef Arents, na de vervaldatum van de opgedragen taak, over het aangesneden onderwerp materiaal verzamelen. ‘De opzoekingen over Cervantes en zijn geschriften wekten mijn belangstelling op, boeiden me hoe langer hoe meer, met het gevolg dat langzamerhand de grondslag werd gelegd voor mijn bibliografie’, getuigde hij later. In 1962 kwam de bedoelde bibliografie effectief van de pers: Cervantes in het Nederlands, een fors door de Vlaamse Academie te Gent uitgegeven boekdeel van 524 bladzijdenGa naar voetnoot84 waarvan Arents, door bemiddeling van Maurice Gilliams, vast secretaris der academie, een exemplaar aan koningin Fabiola mocht overhandigen. Niet enkel de bibliografie van ‘groten’ uit de Nederlandse en de wereldliteratuur wist Prosper Arents te boeien, ook die van Antwerpse letterkundigen van mindere rang, zoals de rijmelaar Jan Antoon Frans Pauwels (1747-1823), de toneelauteur en stadsbibliothecaris Frans Gittens (1842-1911) en de maatschappelijk geëngageerde polygraaf Harry Peters (1839-1907). Zeer beknopte bibliografische notities verzamelde hij tevens over zijn goede vriend, de achtereenvolgens aan de Stadsbibliotheek (1931) en het | |
[pagina 32]
| |
‘Museum der Vlaamsche Letterkunde’ (1933) verbonden dichter Willem Gijssels (1875-1945).Ga naar voetnoot85 Van de bibliografieën van deze ‘mindere goden’ is enkel die betreffende Harry Peters volledig uitgewerkt geraakt en ook uitgegeven, namelijk als bijlage bij de biografie die Lode Baekelmans in 1953 over deze merkwaardige progressist publiceerde.Ga naar voetnoot86 Andere nagenoeg vergeten figuren bracht Arents aan bod in zijn in 1953 uitgegeven bibliografie over de Koninklijke Nederlandse Schouwburg: ‘Geschriften over de K.N.S. 1853-1953’.Ga naar voetnoot87 | |
Geschriften van en over Rubens (1940)Binnen de Stadsbibliotheek had Prosper Arents ‘voornamelijk de schoone letteren onder zijn beheer’.Ga naar voetnoot88 Dit had hem in 1927 niet belet met veel overtuiging aan zijn ‘Literatuur over Rubens’ te werken. Met het oog op de driehonderdste verjaring (in 1940) van Rubens' overlijden droeg Baekelmans Arents op een volledige bibliografie van en over deze Vlaamse meester samen te stellen. Prosper Arents kon een beroep doen op de ongeveer 2.500 bibliografische aantekeningen die A.J.J. Delen (1883-1960), conservator van het Stedelijk Prentenkabinet, in voorgaande jaren gemaakt had, hoofdzakelijk op basis van door Max Rooses (1839-1914) verzamelde | |
[pagina 33]
| |
en in het Prentenkabinet berustende publicaties over Rubens. Ary Delen stelde zijn notities gewillig ter beschikking omdat hij in Arents de man erkende die met geduld, speciale speurzin en intuïtie op het spoor komt ‘van zeldzaamheden en van schijnbaar onbelangrijke zaken welke ieder ander zou voorbijloopen, omdat zij niet zelden achter raadselachtige en nietszeggende titels verborgen zitten, maar die aan het loerend oog en den snuffelenden neus van den echten bibliograaf niet ontsnappen’. ‘Wie, zooals wij, al was 't dan maar van op afstand, getuigen waren van het ontstaan van dit boek en dus weten kunnen met welk een volledigheid in de overgave deze arbeid werd verricht, beseffen dat aan het ontstaan van deze geestelijke boedelbeschrijving een groote liefde ten grondslag ligt - eenerzijds een oprechte liefde voor de stad, waarvan Rubens het heerlijke sieraad is en anderzijds een diepwortelende liefde voor het boek in het algemeen’, zo getuigde Lode Monteyne in De Dag op 22 maart 1941 over de totstandkoming van de nieuwe Rubens-publicatie.Ga naar voetnoot89 De priester en kunsthistoricus Achiel Stubbe liet zich in het dagblad Volk en Staat op 11 mei 1941 enthousiast uit over de Geschriften van en over Rubens (1940)Ga naar voetnoot90 van Prosper Arents: ‘Om dit werk alleen zullen allen, die belang stellen in de Vlaamsche kunstgeschiedenis in het algemeen en in de geschiedenis van de Rubeniaansche kunst in het bizonder, de viering van het Rubens-jaar 1940 met dankbaarheid blijven gedenken [...]’.Ga naar voetnoot91 In Nieuw Vlaanderen had ook Floris van der Mueren niets dan lof voor dit werk: ‘Van algemeen wetenschappelijk, van kultureel en nationaal-bibliografisch standpunt uit, komt dit werk ons voor als een monumentale poging om den reus onzer nationale glorie in het wereldbeeld der geschiedenis te suggereeren, elke verdere studie over Rubens als uitgangspunt te dienen en, niet het minst, om studieterreinen aan te wijzen’.Ga naar voetnoot92 | |
[pagina 34]
| |
Zin en onzin van het streven naar volledigheidIn het gezaghebbende tijdschrift Het Boek schreef de Nederlandse kunsthistoricus Jan Gerrit van Gelder, na aan de ‘Literatuur over Rubens' uit 1927 herinnerd te hebben, over Arents’ nieuwe Rubens-bibliografie onder meer: ‘Wat wij thans gekregen hebben zal in ieder geval voor de periode van Rubens' dood (1640) tot 1940 het standaardwerk blijven’. Toch klonk zijn recensie, in haar geheel genomen, minder opgetogen dan die van zijn Vlaamse collega's. Hij signaleerde enkele belangrijke lacunes, maar had vooral kritiek op het feit dat deze bibliografie, volgens hem, te veel ‘ballast’ bevatte. Hij ontwaarde een ‘gebrek aan selectie en kritische beperking’ bij Arents: ‘Zonder overdrijving had stellig één derde kunnen gemist worden, om de eenvoudige reden dat de naam Rubens zoo algemeen is, dat men haar in elke lexicon, in elk boek over Vlaamsche kunst, in elken museumcatalogus zal terugvinden. Er zijn te veel van dergelijke boeken vermeld, gelukkig zijn de minstens tienduizend catalogi van veilingen waarin werken van Rubens voorkomen tenslotte, zooals aanvankelijk de bedoeling was, niet opgenomen, beter ware geweest ook de museumcatalogi niet te hebben opgenomen en de bibliographie te hebben beperkt tot de bijdragen over een bepaald schilderij van Rubens in een museum, kerk of gebouw’. Ook vond J.G. van Gelder de publicatie van volledige beschrijvingen der verschillende drukken en vertalingen van één en hetzelfde werk ‘onjuist en omslachtig’.Ga naar voetnoot93 Met J.G. van Gelder kwam een recensent aan het woord die slechts geïnteresseerd was in een instrument dat hem zou toestaan snel de meest waardevolle literatuur omtrent leven en werk van Rubens op te sporen. Prosper Arents echter beoogde veel meer dan dat. Hij wenste niet enkel voor de traditionele kunstgeschiedenis studiemateriaal aan te leveren, maar ook en vooral voor de veel ruimer opgevatte cultuurgeschiedenis. Hem boeide, naast de prestaties van Rubens zelf, de ‘receptie’ van deze kunstschilder, zowel na als voor 1640. De Vlaamse recensenten begrepen, in tegenstelling tot J.G. van Gelder, wél dit cultuurhistorische opzet | |
[pagina 35]
| |
en ergerden zich dan ook niet aan Arents' streven naar volledigheid. Floris van der Mueren wees er zijn lezers op hoe Arents' bibliografie ‘een aantrekkelijk beeld [schenkt] van een belangstellingsgroei die, van uit de dagen van Rubens tot heden, langzaam doch ontzaglijk uitzet’. Op de vraag of het zin had ‘alle’ verwijzingen te registreren, antwoordde deze kunsthistoricus en musicoloog bevestigend: ‘Men wikt en weegt directe verbanden af naast indirecte, men houdt een “Rubenskantate” en “Rubensgedicht” naast een “brief van Rubens” of een “grondwerk” over hem..., doch men komt gauw tot het besef, dat in een werk als dit de “volledigheid” niet op gezag van den verzamelaar mag worden beperkt, doch streven moet... om het laatste schriftje dat van of over Rubens vindbaar is, te vermelden. Tot welke veelzijdige studiën reeds een documentatie als deze moet “kunnen” aanleiding geven, zal immers slechts bepaald worden door de “vele zijden” die door àl die geschriften worden aangeraakt en de vele gelegenheden tot veelzijdige belichting waartoe zij kunnen prikkelen’. Als was het om de bruikbaarheid van de door J.G. van Gelder versmade ‘ballast’ aan te tonen, publiceerde Ger Schmook in 1942 een lijvige cultuurhistorische studie die, op basis van vroeg-negentiende-eeuwse literaire prullaria, peilde naar het aandeel van de Rubens-cultus in de wording van het Vlaamse bewustzijn.Ga naar voetnoot94 Ruim een decennium later nam Schmook - dan in verband met de Baekelmans-literatuur - uitdrukkelijk de verdediging op van iedere naar volledigheid strevende bibliografische arbeid: ‘Het gaat met de vruchten van de bibliografie zo: de estheticus, en soms de historicus minachten het werk, maar... zij grijpen er naar, zonder uitzondering. De eerste bezit - begrijpelijkerwijze - de methode niet; en de tweede veroordeelt het gebrek aan “critische zin”’. | |
[pagina 36]
| |
De esthetici en sommige historici blijken niet te begrijpen waar het bij een bibliografie om gaat: ‘Inderdaad, de bibliograaf vertrekt van een documentalistisch standpunt. Hij wenst enkel de een of andere in verloop van tijd vervluchtigde bezigheid in plan te brengen’.Ga naar voetnoot95 Als volbloed cultuurhistoricus begroette Schmook dan ook met instemming de ‘chronologische bloemlezing-inventaris’Ga naar voetnoot96 van eeuwen dichterlijk ‘koren én kaf’ die Arents, onder de titel Antwerpen in dicht en lied, in 59 afleveringen van het tijdschrift Antwerpen in de periode 1956-1976 publiceerde.Ga naar voetnoot97 | |
Rubens-bibliografie. Geschriften van en aan Rubens (1943)In de eigenhandige opdracht die Ger Schmook op 22 oktober 1942 in zijn Hoe Teun den Eyerboer in 1815 sprak tot de burgers van Antwerpen, de reeds geciteerde studie over Rubens en het Vlaamse bewustzijn, neerpende,Ga naar voetnoot98 alludeerde hij op de vreugde die beiden, hijzelf en destinataris Prosper Arents, bij de Rubens-studie beleefd hadden: ‘Voor Rubens heeft Pros hard gewrocht,
Ik heb 't langs andren weg gezocht.
Onze arbeid werd met vreugd gedaan
Al ging veel tijd mee naar de maan [...]’.
Hun arbeidsvreugde ontleenden beide auteurs aan het feit dat zij hun opzoekingen steeds met overgave verricht hebben.Ga naar voetnoot99 | |
[pagina 37]
| |
Lode Monteyne signaleerde reeds dat Arents tijdens zijn arbeid aan de Rubens-bibliografie gedreven werd door een dubbele liefde: voor zijn stad én voor het verschijnsel boek. De liefde waarmee Arents zijn opzoekingen doorvoerde, was inderdaad typerend voor hem. Ook bijvoorbeeld aan de Gezelle-bibliografie heeft hij met veel ‘zorg en liefde’ gearbeid, iets wat een Gezelle-specialist als Frank Baur niet ontging.Ga naar voetnoot100 De liefde die hij voor zijn onderzoeksobjecten opbracht, bezorgde Arents altijd opnieuw een zekere onrust en pijn, wegens het besef de zozeer gewenste volledigheid nooit te zullen bereiken. Nauwelijks had hij een bibliografie aan de drukker bezorgd of hij noteerde addenda op bladen en blaadjes. Dat was natuurlijk ook het geval inzake de Rubens-bibliografie. Bij het ter perse gaan van zijn Geschriften van en over Rubens in de zomer van 1940 besefte Arents, beter dan gelijk wie, dat zijn nochtans reeds bijna 900 bladzijden tellend werk nog verre van volledig was, deels ten gevolge van de té krap toegemeten tijd, deels ten gevolge van de wegens oorlogsomstandigheden onbereikbaarheid van sommige buitenlandse bibliotheekcollecties. Al op 22 maart 1941 meldde Monteyne dat Arents onvermoeibaar en angstvallig titels aan het opsporen was en er ernstig aan dacht een addendum op zijn al ongeveer 6.000 referenties bevattende Rubens-bibliografie uit te geven.Ga naar voetnoot101 Reeds op 21 september 1941 legde Prosper Arents met het schrijven van een ‘Toelichting’ de laatste hand aan een nieuwe publicatie die uiteindelijk pas in 1943 van de pers zal komen: Rubens-bibliografie. Geschriften van en aan Rubens (Brussel, Uitgeverij De Lage Landen), een grondige herwerking en aanvulling der eerste twee afdelingen (‘Geschriften van Rubens’ en ‘Brieven aan Rubens’) van zijn Rubens-boek uit 1940. Zoals de ondertitel aangeeft, bevat dit in het totaal 238 bladzijden tellende boek geen bibliografie betreffende de publicaties over Rubens. Over die materie (de derde afdeling in de publicatie van 1940) zou, | |
[pagina 38]
| |
volgens het plan van de auteur, een apart en meerdelig werk verschijnen.Ga naar voetnoot102 Dit is echter nooit gebeurd. Toch bleef de Rubens-bibliografie Prosper Arents boeien. Dit blijkt uit talrijke handschriftelijke, tot het jaar 1965 reikende aanvullingen in Arents' eigen exemplaar van de Rubens-bibliografie (1943), maar ook uit zijn publicaties over de ‘Pompa Introitus Ferdinandi’ (1950) en de bibliotheek van Rubens (1961). | |
Bibliografische studie van de ‘Pompa introitus Ferdinandi’ (1950)Aan de monumentale Pompa introitus honori serenissimi Principis Ferdinandi Austriaci, Hispaniarum Infantis, Casperius Gevartius' rijkelijk van gravures naar Rubens voorziene beschrijving van de feestversieringen en festiviteiten ter gelegenheid van de intrede van de prins-kardinaal Ferdinand van Spanje (1635) te Antwerpen, kon Prosper Arents in zijn Geschriften van en over Rubens (1940) niet eens een volle bladzijde besteden. Onder de hoofding ‘Rubens als ontwerper van straatversiering’ besloegen de verwijzingen naar de literatuur over de intrede van Ferdinandus, samen met de bibliografische beschrijving van de Pompa, welgeteld twee pagina's. Later werkte Arents deze materie uit tot een volumineus boek van 272 bladzijden dat in 1950 als overdruk uit jaargang 1949 van De Gulden Passer bij De Nederlandsche Boekhandel (Antwerpen) verscheen onder de titel: Pompa Introitus Ferdinandi. Bijdrage tot de bibliografie van en over Rubens. De Rubens-bibliograaf was er uiteindelijk in geslaagd 79 exemplaren van de Pompa introitus Ferdinandi te lokaliseren. Hiervan kon hij er 35 persoonlijk onderzoeken. Betreffende de overige exemplaren won hij per briefwisseling informatie in. Dit stelde hem in de mogelijkheid gedetailleerd de talrijke bibliografische varianten te beschrijven die tot uiting kwamen bij vergelijking van de voorhanden exemplaren. In de inleiding ging hij uitvoerig in op onderwerpen zoals: varianten van de voordehandse titel, de titelprent, het bibliografische adres, de colofon en de prenten; het bestaan van exemplaren zonder tekstgedeelte; de oplage (600 exemplaren); de | |
[pagina 39]
| |
exemplaren op perkament; de gekleurde exemplaren; de watermerken; de boekbanden; de datum van publicatie; het al of niet bestaan van twee edities; een overzicht van de eerste bezitters van de Pompa introitus Ferdinandi. Na de beschrijving van de verschillende exemplaren van de Pompa introitus Ferdinandi (nummers 1 tot 70) liet hij, zoals ook reeds in 1940, een tweede afdeling volgen: de chronologisch gerangschikte bibliografie over 1o het boek Pompa introitus en 2o Ferdinands intrede (nummers 71 tot 664, met talrijke addenda). Deze tweede afdeling bevat talrijke verwijzingen naar vermeldingen van de Pompa introitus in handels- en veilingscatalogi. Dat zulke referenties allerminst als ‘ballast’ kunnen gelden, bewees Arents door het nuttige gebruik dat hij er zelf van maakte, bij het opsporen van vroegere bezitters en van bijvoorbeeld varianten inzake illustratie, typografie, tekst en boekband. Zoals naar gewoonte, is Prosper Arents ook na de publicatie van zijn Pompa-studie in 1950 gegevens over het eens aangesneden onderwerp blijven verzamelen. In de periode 1950-1964 stelde hij een (onuitgegeven gebleven) addendum samen met 173 nummers, waarvan 12 de eerste afdeling en 161 de tweede afdeling van de Pompa-bibliografie betreffen. | |
Naar de reconstructie van de bibliotheek van P.P. RubensIn zijn volledig met witte bladen doorschoten en van notities uitpuilend exemplaar van de Rubens-bibliografie (1943) schreef Prosper Arents tegenover de titelpagina als motto: ‘J'ay leu avec un singulier plaisir les lettres de Mr Rubens, qui est né pour plairre et délecter en tout ce qu'il faict ou dict. Lettre de Peiresc à Monsieur Dupuy, d'Aix, ce 1 aoust 1627’. Zo liet de twintigsteeeuwse bibliograaf de zeventiende-eeuwse humanist Nicolaus Claudius Fabricius de Peiresc de gevoelens verwoorden die hijzelf bij het lezen der brieven van Rubens koesterde. De ‘boekenwurm’, die Arents was,Ga naar voetnoot103 had natuurlijk een bijzondere belangstelling voor uitlatingen inzake lectuur die in de | |
[pagina 40]
| |
brieven geregeld voorkwamen. Het is dan ook niet te verwonderen dat hij - ten laatste vanaf 1946Ga naar voetnoot104 - trachtte om, op basis van onder meer deze epistolaire informatie, Rubens' bibliotheek (waarvan de inventaris niet teruggevonden is) ideëel weer samen te stellen. Hierbij steunde hij zich niet alleen op de briefwisseling van P.P. Rubens maar ook op die van Filips, de broer van de meester. Verder gebruikte hij als bronnen voornamelijk de boekhouding van Balthasar Moretus, de titelprenten en boekillustraties naar ontwerpen van P.P. Rubens en de gedrukte bibliotheekinventaris (uit 1658) van Albert Rubens (van wie geweten is dat hij de boeken van zijn vader erfde). Max Rooses en stadsarchivaris Floris Prims waren bij de Rubens-studie van de overtuiging uitgegaan dat de catalogus van Albert Rubens' boeken niet meer voorhanden was. Men kan zich dan ook de vreugde voorstellen van Prosper Arents toen de ‘Bibliothèque Nationale, Département des Imprimés’ hem, als antwoord op één van zijn talrijk verzonden verzoeken om informatie, op 21 september 1948 berichtte effectief over een exemplaar van de catalogus uit 1658 te beschikken.Ga naar voetnoot105 Vanaf dan geraakte het onderzoek naar de Rubens-bibliotheek in een stroomversnelling. In 1953, het jaar waarin Arents op pensioen ging, meldde Ger Schmook dat zijn medewerker ‘zo pas de laatste hand legde aan de reconstructie, uit documenten, van P.P. Rubens' bibliotheek’.Ga naar voetnoot106 Pas in 1961 publiceerde Prosper Arents in het tijdschrift Noordgouw een - overigens vrij summier - inleidend artikel over de De bibliotheek van Pieter Pauwel Rubens:Ga naar voetnoot107 een bespreking van de geconsulteerde bronnen en, bij wijze van voorsmaakje, een bibliografische beschrijving van vijf titels waarvan hij aannam dat P.P. Rubens ze ooit bezat. In 1961 waren de honderden notities, die het corpus van de gereconstrueerde bibliotheekcatalogus vormden, reeds allemaal genummerd. Dit wijst op het bestaan van een | |
[pagina 41]
| |
toen door de auteur vrijwel persklaar geachte kopij.Ga naar voetnoot108 Toch kon Arents er niet toe besluiten zijn werk op dat ogenblik al te laten drukken. In het dankwoord dat Arents uitsprak toen het Antwerpse provinciebestuur hem de ‘Provinciale premie voor het gezamenlijk literair oeuvre 1961’ toekende,Ga naar voetnoot109 herinnerde hij aan zijn toen reeds lang overleden vriend Antoon Jacob (1889-1947).Ga naar voetnoot110 Jacob werkte jaren lang aan de bibliografie van René de Clercq maar, ‘steeds strevend naar een onbereikbare volledigheid, schoof hij de publikatie der bibliografie op de lange baan’.Ga naar voetnoot111 Terecht onderstreepte Hilda van Assche in 1984 dat dit beeld ook op Arents zelf zou kunnen slaan. Ook hem kwelde het streven naar die ‘onbereikbare volledigheid’; in verband met de bibliotheek van Rubens des te meer, omdat hij bleef geloven in de mogelijkheid dat de oorspronkelijke catalogus ooit nog ergens zou opduiken.Ga naar voetnoot112 Na de publicatie in Noordgouw in 1961 bleef Arents exemplaren opsporen van de titels welke, blijkens brieven of andere documenten, tot de lectuur van Rubens behoord hadden. In de jaren 1964-1973 voerde hij daarover een uitgebreide briefwisseling met tal van binnen- en buitenlandse bibliotheken. In het binnenland contacteerde hij tijdens deze periode vooral kloosterbibliotheken, in het buitenland vooral nationale, stads- en universiteitsbibliotheken. Veel aanvullingen leverde deze correspondentie | |
[pagina 42]
| |
helaas niet meer op. Ger Schmook die, zelf reeds door ouderdom getekend, maar al te goed besefte dat zijn vriend er met het verstrijken van de jaren niet jonger op werd, spoorde op 3 december 1981 in een brief Prosper Arents er ernstig toe aan de nodige stappen te zetten om de ‘Rubens-bibliotheek’ uitgegeven te krijgen: ‘Zeg eens, Prosper, hoe groot is uw bijgewerkte en aanvullende katalogus of beter “bibliografie”? Want in de eerste plaats zal een berekening moeten gemaakt worden van de kosten. Tenzij men natuurlijk denkt aan “kompjoeteren” van de gegevens, oud en nieuw, maar dan nog moet “men” over de stof beschikken. Spreek er Thys eens over’. Schmook vond dat Arents zich bij het zoeken naar een mogelijke uitgever misschien kon wenden tot ‘het “Rubenianum” [...] aan de Kolveniersstraat, waar de “Geluksketen” van Antwerpse kultuurinstellingen een fameuze werkbank heeft bijgekregen’. Het aandringen van Ger Schmook mocht niet baten. Ook ‘Thijs’ en zijn echtgenote, Arents' kleindochter Ilse Eggers, konden de bibliograaf niet tot publicatie van Rubens' gereconstrueerde bibliotheekcatalogus overhalen. Niets kon Arents ertoe brengen De Bibliotheek van Petrus Paulus Rubens, proeve van samenstelling aan de openbaarheid prijs te geven. De Rubens-bibliograaf verkoos gewetensvol af te wachten tot de laatste vage vermelding uit de correspondentie van Rubens of de boekhouding van Moretus zou zijn geïdentificeerd. Gekweld door twijfel, schreef hij vooraan in zijn manuscript volgend aan een Franse vertaling van Daniel Defoe ontleend motto: ‘Je compris alors la folie d'avoir entrepris un travail avant de savoir si j'en étais réellement capable’. Bij Arents' overlijden lag het handschrift van De Bibliotheek van Rubens nog steeds onuitgeven te vergelen op de werktafel. Dankzij gelden die de Universiteit Antwerpen / UFSIA in het raam van het ‘Speciaal Fonds voor Onderzoek’ ter beschikking stelde, kon dit manuscript uiteindelijk, bijna een decennium na het heengaan van Prosper Arents, gelukkig opnieuw ter hand worden genomen om het, na grondige bewerking, persklaar te maken en in gedrukte vorm ter beschikking te stellen van de Rubensstudie. | |
[pagina 43]
| |
Summary
| |
[pagina 44]
| |
Vermeylen and Toussaint van Boelaere. Concerning Flemish authors as a whole, he published bibliographies on translations into French (1935), German (1939 and 1944) and English (1950). Lode Baekelmans, city librarian from 1933 onward, also provided his colleague with bibliographical commissions on various occasions, in connection with Vondel, Marnix van Sinte Aldegonde, Rubens and Cervantes. With Baekelmans, who retired in 1945, Arents maintained a close friendship. He visited him every week to chat with him about literary and library matters. In 1954, when he himself had retired, Arents published the 252-pages long bibliography Werk van Lode Baekelmans (The work of L.B.). At the end of 1947 the ‘Tentoonstelling van Boeken en Documenten betreffende Cervantes’ (Exhibition of books and documents in connection with Cervantes) opened at Antverp. Arents had tracked down for it the literature held in the Municipal Library. He later continued to collect material on this subject. It became a substantial book, Cervantes in het Nederlands (Cervantes in Dutch) (1962). The bibliography of ‘lesser gods’ also fascinated Arents, for instance that of Antwerp men of letters like the versifier J.A.F. Pauwels, the playwright and city librarian F. Gittens and the prolific socially engaged writer Harry Peters. Other forgotten figures made their appearance in his Geschriften over de K[oninklijke] N[ederlandse] S[chouwburg] (Writings on the Royal Dutch Theatre). On the occasion of the tercentenary of the death of Rubens Baekelmans instructed Arents to compile a comprehensive bibliography of and about this Flemish master. The Geschriften van en over Rubens (Writings by and about Rubens) by Arents appeared therefore in 1940. With this book Arents supplied material not only for the traditional history of art, but also for the more broadly conceived history of civilisation. What fascinated him, next to Rubens's own achievements, was the ‘reception’ of this artist. When his Geschriften van en over Rubens went to press, Arents knew that his work of nearly 900 pages was nevertheless incomplete, mainly through lack of time. In 1943 he therefore published: Rubens-bibliografie. Geschriften van en aan Rubens (Rubens bibliography. Writings by Rubens or addressed to him), a greatly enlarged new edition of the first two parts of his Rubens book of | |
[pagina 45]
| |
1940. Arents's fascination with the bibliography of Rubens persisted. This is evident from numerous manuscript additions in Arents's own copy of the Rubens-bibliografie (1943), as well as from his publications on the Pompa Introitus Ferdinandi (1950) and on the library of Rubens (1961). Arents, a voracious reader himself, had a special interest in references to reading in the letters of Rubens. Finally, from 1946 onward, he tried to reconstruct Rubens's library, whose inventory has not been discovered, as it might have been. The sources he used were, apart from letters, particularly the bookkeeping of Balthazar Moretus, the engraved title-pages and book illustrations after designs by Rubens and the printed library inventory (of 1658) of Albert Rubens, of whom it is known that he inherited his father's books. Arents's Rubens research gained special momentum after he had, in 1948, rediscovered a copy of this catalogue in the Bibliothèque Nationale, Paris. However, only in 1961 did he publish an introductory article on De bibliotheek van Pieter Pauwel Rubens (The library of Sir Peter Paul Rubens) in the journal Noordgouw. Afterwards he continued to search for copies of titles which form part of Rubens's reading. At the end of 1981 Schmook seriously urged Arents to take steps to have his Rubens library published. Nothing could however persuade Arents, who was eagerly looking for potential additions, to submit the manuscript of his De bibliotheek van Petrus Paulus Rubens, proeve van samenstelling (The library of Sir Peter Paul Rubens, attempt at reconstruction) to public scrutiny. At his death the manuscript still lay unpublished on his desk. (Translation by Anna E.C. Simoni) |
|