De Gulden Passer. Jaargang 75
(1997)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De Mechelse boekdrukkerij P.J. Hanicq als uitgeefster van populair beeldmateriaal
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
wijze waarop de gerenommeerde boekdrukker P.J. Hanicq, inspelend op economische en maatschappelijke mogelijkheden, vanaf 1817 zijn activiteiten poogde te diversifiëren door het produceren van voor een ruim publiek bestemde prenten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De drukkerij-uitgeverij P.J. HanicqDe Bruggeling Petrus Josephus Hanicq (geboren op 3 maart 1753) vestigde zich in 1778 als boekdrukker en -verkoper te Mechelen. Omstreeks 1780 huwde hij de Brusselse Anne Marie Vermeiren die hem zes dochters en vier zonen schonk. Twee zonen overleden op jonge leeftijd.Ga naar voetnoot3 P.J. Hanicq publiceerde vooral theologische werken, gebedenboeken en vroomheidsliteratuur, naast ook nog een krant.Ga naar voetnoot4 In 1810 werkte hij met twee drukpersen.Ga naar voetnoot5 Hij was toen al enige tijd de officiële drukker van het aartsbisdom. Na het overlijden van P.J. Hanicq op 17 januari 1828 te Mechelen kwam de drukkerij-uitgeverij onder het beheer van de zoon die hem sedert 1806 terzijde had gestaan, François Pierre Joseph Hanicq (Mechelen, 23 april 1789 - 8 juni 1865). De tweede zoon, Hubert François Hanicq, behartigde vooral de belangen van Boekhandel P.J. Hanicq. Al vanaf ongeveer 1820 deed François Hanicq een frisse wind doorheen de onderneming waaien. Hij vernieuwde de nog achttiende-eeuws aandoende typografische vormgeving en koos voor | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
kwalitatief betere papiersoorten. Na het overlijden van zijn vader zette hij de vernieuwing met nog meer kracht verder, mede onder impuls van aartsbisschop F.A. de Méan (1756-1831).Ga naar voetnoot6 Hij bracht het bedrijf over naar een nieuwe locatie en breidde het zo sterk uit dat hij in 1841 over 18 persen en 150 werknemers beschikte.Ga naar voetnoot7 In datzelfde jaar ontving hij de fel begeerde titel van drukker van de H. Stoel. Deze onderscheiding dankte hij aan de internationale faam die zijn hoogwaardige liturgische drukken verworven hadden. Het bedrijf bleef ook na 1828 P.J. Hanicq heten, tot de Luikse uitgeverij-drukkerij Henri Dessain het in 1855 van de 66-jarige François Hanicq overnam. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De fondscatalogus van 1820De oudste voorhanden en als afzonderlijk drukwerk verspreide catalogus van P.J. Hanicq dateert van 1820. Hij bevat 15 bedrukte pagina's. De titelbladzijde luidt als volgt: Catalogue / der / eyge drukken en gesorteérde boeken, in band, te bekoomen by / P.-J. Hanicq, drukker van Z.H. den Prins-Aertsbisschop van / Mechelen. / - / De pryzen in Brabants Courant-geld voor de Heeren Boek-Verkoopers, / het 13. de exempl. gratis, mits uytkeering van den Band. / - / Men verzoekt den numero en band op-te-geéven van de Kerk-Boeken der twee / volgende lysten. / - / De Kerk-Boeken zonder numero, staende op 't eynde van de twee volgende Lysten, en zyn geen / eyge drukken; van de zelve geéft men geen 13. de exempl. gratis. / - / Op het eynde deézer Catalogue, zal men eenen Prys-courant van eenige schoone gedrukte printen / ontmoeten. / [Drukkersmerk: monogram bestaande uit de samengestrengelde letters P, J en H] / Mechelen, / 1820. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De catalogus bevat vier afdelingen: p. 5-6: Lyst der Vlaemsche Kerk-boeken; p. 7-13: Lyst van gesorteérde Boeken; p. 13-14: Lyst van Classique Boeken en p. 15: Lyst van Printen, gedrukt op schoon en straf Papier, met de pryzen voór de Heeren Boek- en Print-verkoopers. In onze bijdrage gaan we enkel op de vijftien nummers bevattende lijst met prenten nader in. Onder nummer 2, aangeduid als Thoren en Kerk van Halle, in folio, herkennen we onmiddellijk de door Em.H. van Heurck vermelde prent betreffende Onze-Lieve-Vrouw van Halle. De eveneens door hem vernoemde Roosenkrans van Maria komt niet op de lijst voor, om de eenvoudige reden dat deze prent (als nummer 16) nog niet verschenen was bij het ter perse gaan van de catalogus. Dat de door Em.H. van Heurck aangetroffen nummering zeer functioneel was, bewijst een aanbeveling op pagina 15: Nota. Men is aenzogt, als men eene vraeg doet, van bezonderlyk te melden den Numero der Printen. De vijftien prenten zijn in de catalogus als volgt beschreven:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De Hanicq-prent Slag van Waterloo dateert uit 1817.Ga naar voetnoot8 In de fondslijst draagt zij het nummer 1. Daar we mogen aannemen dat de nummers in volgorde van publicatie toegekend zijn, is P.J. Hanicq in 1817 met zijn prentenreeks begonnen. De eerste uitgaven volgden elkaar vrij vlug op, gezien nummer 6 uit de catalogus (Het Kloosterken van kleyn Loretten)Ga naar voetnoot9 nog van 1818 dateert en in 1820 reeds het nummer 15 bereikt was. In het najaar van 1817 had Hanicq al een ruim aantal exemplaren van de Waterloo-prent beschikbaar. Op 17 oktober 1817 verkocht hij aan zijn Turnhoutse collega-drukker Philippus Jacobus Brepols 6 riem Bataille de Waterloo à 16 1/2 sols.Ga naar voetnoot10 Vermits een riem destijds uit 480 vel bestond en Hanicqs Slag van Waterloo een in plano is, betrof deze transactie 2.880 exemplaren. Ter vergelijking: de hele oplage van de eerste editie van een Waterloo-prent van de volksprentenuitgever Jean Charles Pellerin te Epinal bedroeg 4.000 exemplaren in 1820.Ga naar voetnoot11 | |||||||||||||||||||||||||||||||
De prijzen in 1820De fondslijst verdeelt de prijsinformatie (in Brabantse stuiver courant) over zes kolommen die betrekking hebben op: 1o de prijs per stuk, gekleurd (in couleur); 2o de prijs per stuk, ongekleurd (in 't zwert); 3o de prijs per dozijn, gekleurd; 4o de prijs per dozijn, ongekleurd; 5o de prijs per honderd, gekleurd; 6o de prijs per honderd, ongekleurd. Van het nummer 1 (Slag van Waterloo), dat gekleurd 8 stuiver en ongekleurd 3 1/2 stuiver per stuk kostte, vermeldt de catalogus geen prijs per dozijn noch per honderd. Een aanduiding over | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de prijs per honderd ontbreekt bij de nummers 2, 3, 4, 5 en 15 (allemaal prenten in folio) evenals bij het nummer 6 (Het Kloosterken van kleyn Loretten, een uitgave in quarto). Dat het hierbij om vrij dure prenten gaat, is zeker geen toeval. Klaarblijkelijk meende P.J. Hanicq in 1820 dat de meeste boek- en printverkopers nooit grote hoeveelheden zouden afnemen van prenten wier aankoopprijs een bepaalde limiet overschreed. Gekleurde exemplaren van 3, 4, 5 en 15 golden 2 stuiver per stuk en de ongekleurde 1 stuiver. De nummers 2 en 6 werden door de uitgever aan 2 1/2 stuiver per gekleurd exemplaar verkocht; in zwart-wit kostten zij 1 stuiver.Ga naar voetnoot12 Alle prenten waren zowel gekleurd als ongekleurd te bekomen, behalve het inzake voorstelling erg sombere nummer 14 (Acte van Eerboete) dat enkel in 't zwert op de markt kwam en 3/4 stuiver kostte. Eveneens tegen driekwart stuiver per stuk verkocht Hanicq de ongekleurde exemplaren van nummers 7 en 8. Gekleurd kostten die nummers 1 1/2 stuiver. De nummers 9, 10, 11, 12 en 13 konden de handelaars bekomen aan 1 stuiver per gekleurd en 1/2 stuiver per ongekleurd exemplaar. Voor een dozijn gekleurde exemplaren van de Thoren en Kerk van Halle (nummer 2) rekende Hanicq zijn professionele afnemers 24 stuiver aan; voor evenveel ongekleurde exemplaren 15 stuiver.Ga naar voetnoot13 De prijs van twaalf ongekleurde exemplaren van de nummers 3, 4, 5, en 15 bedroeg 9 stuiver, van het nummer 6: 10 stuiver, van de nummers 7 en 8: 6 stuiver, van de nummers 9, 10, 11, 12 en 13: 4 1/2 stuiver en van het nummer 14 slechts 4 stuiver. Om de prijs per dozijn van de gekleurde exemplaren van de nummers 3 tot 13 en 15 te bekomen, diende men deze bedragen te verdubbelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Voor honderd ongekleurde exemplaren van 7 en 8 diende een handelaar aan Hanicq 45 stuiver te betalen. Voor honderd stuks in 't zwert van 9, 10, 11, 12 of 13 telde hij 28 stuiver neer; voor evenveel exemplaren van 14 (Acte van Eerboete) 30 stuiver. Honderd gekleurde exemplaren van gelijk welk nummer uit de reeks 7 tot 14 kostten het dubbele van honderd ongekleurde. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Zeven nieuwe prenten in de fondslijst uit 1825De fondscatalogus uit 1825, getiteld 1825. Lyst der Boeken / van P.-J. Hanicq, Boekdrukker van Z.H. den Prins-Aertsbisschop van / Mechelen, met de prysen in Brabands Courant voor de HH. Boekverkoopers, bevat op de laatste bladzijde (p. 16) weerom een Lyst van printen, gedrukt op schoon en straf Papier, met de prysen in Brabants Courant voor de Heeren Boek- en Print-verkoopers. De in 1820 vermelde vijftien prenten komen op deze lijst voor, evenals zeven nieuwe. Van deze jongere uitgaven bezitten nog slechts de eerste twee een volgnummer (16 en 17), dit ondanks de aanbeveling bovenaan de lijst: Nota. Men is aenzocht, als men eene vraeg doet, van byzonderlyk te melden den Numero der Printen. Om verwijzingen mogelijk te maken, geven we de ongenummerde prenten hier een volgnummer (tussen rechte haken).
In 1825 werden de nummers 2 tot en met 22 nog uitsluitend per dozijn of per honderd verkocht. Enkel de Slag van Waterloo was nog per stuk te bekomen. De nummers 18 tot en met 22 waren enkel in zwart-wit te verkrijgen. Nummers 18, 19 en 20 kostten 3 stuiver per dozijn en 16 stuiver per honderd. Voor twaalf exemplaren van 21 betaalde men | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
eveneens 3 stuiver, honderd exemplaren daarvan kostten merkwaardigerwijze geen 16 maar 20 stuiver. Voor een dozijn van nummer 22 vroeg Hanicq 5 stuiver; wie honderd exemplaren wou, betaalde 30 stuiver. Van vier in 1820 in de fondslijst opgenomen prenten had Hanicq ondertussen een bijkomend type op de markt gebracht. De nummers 10, 11, 12 en 13 kon men nu ook verkrijgen in een versie met Gebeden en Litanien. Deze nieuwe varianten (enkel ongekleurd beschikbaar) kostten 5 stuiver per dozijn en 30 stuiver per honderd. Voor ongekleurde exemplaren zonder de gebeden en litanieën betaalde men in 1825 4 stuiver per dozijn en 20 stuiver per honderd. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Belangrijke prijsverlagingen in 1825Blijkens de boekhouding van Brepols vroeg P.J. Hanicq in 1817 niet minder dan 16 1/2 stuiver voor zijn Slag van Waterloo, dus ruim het dubbele van de in 1820 voor een gekleurd exemplaar aangerekende prijs. Na 1820 (en alleszins enige tijd voor het ter perse gaan van de catalogus van 1825) verlaagde Hanicq de prijs van 8 naar 7 stuiver per gekleurd exemplaar,Ga naar voetnoot14 terwijl hij voor een ongekleurd exemplaar 3 1/2 stuiver per stuk bleef vragen. In 1825 reduceerde hij de prijs verder tot 4 stuiver voor een gekleurd en 2 stuiver voor een zwart-wit exemplaar. Voor een dozijn gekleurde exemplaren vroeg hij nu 40 stuiver; voor evenveel ongekleurde 20 stuiver. Een prijsaanduiding per honderd vond hij nog steeds overbodig. Niet enkel de Slag van Waterloo, ook de andere Hanicq-prenten (nummer 14 uitgezonderd) bleken in 1825 flink wat goedkoper. De prijs per dozijn van de Toren en Kerk van Halle, in folio was gedaald van 24 tot 15 stuiver voor gekleurde en van 15 tot 8 stuiver voor ongekleurde exemplaren. Prenten die gekleurd voorheen 20 (nummer 6) of 18 stuiver (nummers 3, 4, 5 en 15) per dozijn kostten, kon iedere handelaar nu voor 15 stuiver kopen. Ongekleurde | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
exemplaren van diezelfde prenten betaalde hij per twaalf nog 8 in plaats van vroeger 9 of 10 stuiver. Gekleurde bladen van 12 stuiver per dozijn in 1820 (nummers 7 en 8) kon hij nu aan 9 stuiver krijgen, ongekleurde kwamen in zijn bezit voor 5 stuiver per twaalf (vroeger: 6 stuiver). Gekleurde prenten van 9 stuiver per dozijn (nummers 9 tot 13) daalden tot 7 stuiver; twaalf ongekleurde exemplaren kostten nog 4 in plaats van 4 1/2 stuiver. Van het nummer 14 (nog steeds enkel in zwart-wit) bedroeg de prijs niet langer 30 maar 26 stuiver per honderd, terwijl die per dozijn op 4 stuiver gehandhaafd bleef. Per honderd exemplaren kostten de nummers 2-6, 15 en 16 gekleurd 100 stuiver; ongekleurd 63 stuiver. Voor honderd stuks van 7 en 8 vroeg Hanicq 60 stuiver wanneer ze gekleurd, 35 stuiver wanneer ze ongekleurd waren (in 1820 respectievelijk 90 en 45 stuiver). De prijs van de nummers 9-13 en 17 bedroeg per honderd 35 stuiver gekleurd en 20 stuiver ongekleurd (in 1820 kostten de nummers 9 tot 13 gekleurd 56 en ongekleurd 28 stuiver). Al deze prijsverlagingen zijn niet alleen te verklaren door het feit dat Hanicq de aanmaakkosten der in hout gesneden drukblokken (de belangrijkste investering bij de start van de productie) ondertussen als afgeschreven kon beschouwen. Het blijkt dat ook het bedrag dat Hanicq voor het inschilderen aanrekende in 1825 lager lag. Nochtans doet niets veronderstellen dat de (hoofdzakelijk uit lonen en verfstoffen bestaande) kostprijs van het inschilderen gedaald was. Hanicq trachtte blijkbaar door lagere prijzen en dus een geringere winst per exemplaar een grotere omzet te bereiken. Hierop wijst ook het feit dat hij in 1825 niet langer bereid was aan handelaars prenten (uitgezonderd de Slag van Waterloo) per stuk te verkopen. De neerwaartse prijsevolutie staat tevens in verband met de toenemende concurrentie die Hanicq van P.J. Brepols ondervond. Uitgerekend in 1817 was ook Brepols prenten beginnen drukken en uitgeven. Op 8 oktober 1817 had hij de houtblokken en andere gereedschappen voor het maken van mannekens papieren, geblomt papier en effen couleur papieren gekocht van de Lierse drukker Franciscus Gaspar Adrianus Verhoeven, stiefzoon van de vrij belangrijke in 1809 overleden volks- en kinderprentenproducent Jaco- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
bus Henricus Le Tellier.Ga naar voetnoot15 Brepols die zeker al sedert 1800 handel dreef in beeldmateriaal dat hij van Le Tellier en anderen betrok, wierp zich vanaf 1817 doelbewust op als dé fabrikant van populaire prenten in Brabant. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De concurrentieslag Brepols / Hanicq rond de Slag van WaterlooP.J. Brepols ging nog tijdens 1817 de confrontatie met Hanicq aan. In de gedrukte omzendbrief waarmee F.G.A. Verhoeven zijn klanten op 20 oktober 1817 over de overname informeerde, liet hij mededelen dat hij het fonds ging uitbreiden met veel nieuwe platen, waarvan hij er één uitdrukkelijk vermeldde: de Slag van Waterloo.Ga naar voetnoot16 En inderdaad, Brepols bracht een kopie op de markt van het eerste nummer uit het fonds Hanicq: de Slag van Waterloo of, zoals de volledige titel van de Hanicq-uitgave luidde, Slag van den Berg Saint-Jean gezeyt van Waterloo of van de Belle-Alliance, / Gewonnen den 18 Juny 1815 door de vereenigde Legers onder de bevelen van den hertog Van Wellington en van den prins Blucher. Brepols liet niet enkel de houtsnede kopiëren maar ook het verslag over de veldslag dat er in typografie aan toegevoegd was. De titel van de prent nam hij woord voor woord over. Reeds op 2 november 1817 berichtte Brepols aan één van zijn klanten, J.J. Thompson te Rotterdam, dat hij de Slag van Waterloo kon leveren aan 10 francs par riem,Ga naar voetnoot17 wat neerkomt op 0,23 stuiver Brabants per vel of prent.Ga naar voetnoot18 Gezien deze zeer lage prijs, betrof het geen door Hanicq geleverde exemplaren. Dat Brepols van de zes | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
riem die hij van de Slag van Waterloo op 17 oktober 1817 bij Hanicq kocht er kort daarna vier terugstuurde, kan er eveneens op wijzen dat de Brepols-kopie reeds in het najaar 1817 voltooid was. De Waterloo-uitgave van Brepols kende een forse afname.Ga naar voetnoot19 Kwalitatief kon zij nochtans geen vergelijking met Hanicqs prent doorstaan. De anonieme houtsnede waarmee Hanicq zijn Slag van Waterloo drukte, getuigde van degelijk vakmanschap. Brepols' sterk vereenvoudigde kopie daarentegen was een stuntelig werk, door een niet zeer begaafde graveur en wellicht met overhaasting uitgevoerd.Ga naar voetnoot20 Brepols' prent (houtsnede én tekst) had een kleiner formaat dan die van Hanicq. Niet zonder reden deelde de Mechelse uitgever-drukker in 1820 en 1825 fier mee dat zijn Slag van Waterloo een in plano was, gedrukt op papier van het formaat mediaan. Hanicqs Waterloo-prent bezit inderdaad respectabele afmetingen: een hoogte van 41,8 cm en een breedte van 55,5 cm.Ga naar voetnoot21 Die van Brepols mat slechts 34 cm op 39 cm. Hanicq liet zijn Waterloo-prenten zorgvuldig en minutieus met penselen inkleuren, in tegenstelling tot Brepols die slechts summiere kleurvlakken met behulp van sjablonen liet aanbrengen. Het succes van Brepols' Slag van Waterloo was in hoge mate te danken aan de lage prijs. Voor talrijke consumenten was de Hanicq-prent, al oogde zij véél mooier dan die van Brepols, té duur. Een losse arbeider die gemiddeld 10 stuiver per gewerkte dag verdiendeGa naar voetnoot22 vond 8 stuiver (4 stuiver in 1825) een hele som. En voor | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dat bedrag kon hij niet eens zulk een Hanicq-prent bekomen, gezien de prijsopgave in de fondslijst enkel voor voortverkopers gold. Dankzij de overname van het fonds Le Tellier-Verhoeven en de aanmaak (vrijwel onmiddellijk daarna) van verscheidene nieuwe platen kon Brepols nog tijdens de startfase van Hanicqs prentenproductie de gegadigden een veel uitgebreider assortiment aanbieden dan zijn Mechelse collega. Daarenboven beschikte Brepols al sedert 1800 over trouwe afnemers voor volksprenten. Hanicq van zijn kant diende in 1817 nog een geëigend publiek voor zijn prentenonderneming op te bouwen. P.J. Hanicq zag zijn achterstand snel in en waagde zich na de publicatie van de Slag van Waterloo niet meer aan profane volksprenten. Hij bracht nog enkel religieuze voorstellingen op de markt. Dankzij de stevige positie die hij sedert decennia inzake de distributie van godsdienstige lectuur bezat, ondervond hij allicht minder moeite bij de verkoop van religieuze dan van profane prenten. Via de catalogi bereikte zijn beeldmateriaal niet enkel gespecialiseerde print-verkoopers maar ook meer algemeen georiënteerde boek-verkoopers. Met godsdienstige prenten speelde P.J. Hanicq perfect in op de juist in die jaren toenemende vraag naar religieus beeldmateriaal. De Restauratie na de val van Napoleon gaf het sinds het Concordaat (1801) gevoerde kerkelijke ‘herkersteningsoffensief’ een sterke stimulans. In het raam van deze actie, erop gericht de geestelijkheid een sterkere greep op de bevolking te bezorgen, golden prenten als een uiterst belangrijk propagandamiddel, vooral omdat men er ook de ongeletterde massa mee kon charmeren.Ga naar voetnoot23 | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hanicqs eerste uitgaven in folio: de nummers 2 tot 4Na de uitgave van de Slag van Waterloo publiceerde P.J. Hanicq geen prenten meer in plano. De nummers 2, 3, 4, 15 en 16 bracht | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
hij in folio op de markt. De onderzochte exemplaren van deze nummers meten allemaal ongeveer 40 cm × 25 cm. Van de prent die onder nummer 2 in de fondscatalogus als Toren en Kerk van Halle, in folio vermeld is, bestaan ten minste drie edities. Op een exemplaar in het Stadsarchief te MechelenGa naar voetnoot24 komt onderaan volgende tekst voor: Deze Printe verbeéld de nieuwe Kerke van Halle, alwaer het Mirakuleus Beéld van de / H. Maegd Maria is rustende zedert het jaer 1262. Den eersten steen van deze Kerk en Toren / is geleyd in 't jaer 1341, en volmaekt in 't jaer 1409. / - / Cette Estampe représente la nouvelle Eglise de Hal, où l'Image miraculeuse de la / sainte Vierge Marie repose depuis l'an 1262. La première pierre de cette Eglise et de / la Tour a été posée en l'an 1341, et achevée en l'an 1409. Rechtsbeneden leest men: Te bekomen by P.J. Hanicq, tot Mechelen. Er is ons een gelijkaardige prent bekend waarop in het impressum niet bekomen maar bekoómen staat (ill. 1).Ga naar voetnoot25 Het Volkskundemuseum te Antwerpen bezit een versie met een afwijkende legende: Deze Printe verbeéld de nieuwe Kerke van Halle. Den eersten steen van deze Kerk en Toren / is geleyd in 't jaer 1341, en volmaekt in 't jaer 1409. Het Mirakuleus Beéld van de H. / Maegd is rustende in de stad van Halle zedert het jaer 1262. / - / Cette Estampe enz. Het impressum is hier hetzelfde als op het exemplaar uit het Mechelse Stadsarchief. De afbeelding op nummer 2 omvat twee houtsneden: 1o een weergave van de kerk met enkele huizen en vooraan gelovigen die voor een voorbijschrijdende processie neerknielen; 2o rechtsboven: Onze-Lieve-Vrouw op een wolk met vijf engelenhoofdjes. Zoals voor zijn Waterloo-prent heeft P.J. Hanicq ook voor de Toren en Kerk van Halle een geoefend houtgraveur aangesproken. Misschien zijn beide prenten zelfs werk van dezelfde persoon. De inkleuring, door middel van penselen, is met zorg geschied. Prent 3 (Den Gekruysten Jesus, in folio) stelt Christus aan het kruis voor. Geknield omknelt Maria Magdalena met haar rechterarm het kruis. Rechts verheft zich een boomstam waaraan enkele takken en een (aan de zondeval herinnerende) appel hangen. Rond | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 1: De kerk en Onze-Lieve-Vrouw van Halle. Hanicq-prent nummer 2. In folio, handgekleurd. - De gereproduceerde prenten berusten in een Antwerpse privé-collectie, tenzij anders aangegeven. Foto's: Steven Thijs.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de stam slingert zich de duivel onder de vorm van een slang. Links bevindt zich een zuil met een kraaiende haan die aan de H. Petrus refereert. Aan beide zijden van Jezus fladderen gevleugelde engelenkopjes, omringd door wolken. Deze derde Hanicq-prent beleefde minimum twee edities. Op een exemplaar in het Volkskundemuseum te Antwerpen is de centrale voorstelling in een brede sierlijst gevat. Rechtsboven, buiten de omlijsting, staat gedrukt: N.o 3. Op het voetstuk leest men: Consummatum est, met daaronder (in typografie): Hy heéft my lief-gehad en heéft zig-zelven voor my overgelevert / ter dood. S. Paul. Gal. 2. 20. / - / Il m'a aimé et il s'est livré lui-même à la mort pour moi. / S. Paul. Gal. 2. 20. Rechtsonder buiten de sierlijst: Te bekomen by P.J. Hanicq, tot Mechelen. Er bestaat een variant met ander zetwerk en slechts door een fijne dubbele lijn omgeven.Ga naar voetnoot26 Op de tentoonstelling Beeld, Boek en Spel in de Volkskunde te Brugge toonde wijlen Guillaume Michiels in 1974 een houtsnede in verband met Scherpenheuvel, met als impressum: Te bekomen by P.J. Hanicq, tot Mechelen.Ga naar voetnoot27 Deze prent berust nu in het Museum voor Volkskunde te Brugge.Ga naar voetnoot28 Rechts en links van de boom met het Onze-Lieve-Vrouwbeeld zijn een geknielde man en een vrouw voorgesteld, terwijl op de achtergrond een processie naar de basiliek trekt. Onderaan staat: Het Afbeélseld [sic] van Onze-Lieve-Vrouwe van Scherpenheuvel, / vermaert door Mirakelen. / - / L'Image de Notre Dame de Montaigu, renomée par ses Miracles. Bovenaan en buiten de uit een dubbele lijn bestaande omlijsting staat: N.o 4. De voorstelling gelijkt zeer sterk op een ongedateerde wandprent in kopergravure die door Hendrik Leys te Antwerpen uitgegeven is.Ga naar voetnoot29 | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Daar H. Leys van 1806 tot 1853 werkzaam was, valt het moeilijk uit te maken wie bij wie inspiratie zocht. Na nummer 4 schakelde P.J. Hanicq over naar geringere formaten. Uiteindelijk zal hij nog maar twee in folio-prenten op de markt brengen: de nummers 15 en 16. Een kleine prent vereist uiteraard slechts een kleine en dus minder dure houtsnede. Wellicht wenste P.J. Hanicq niet langer zwaar te investeren in de productie van nieuwe prenten. Een kleinere houtsnede bood het voordeel dat zij zowel voor een boekillustratie als voor een afzonderlijke prent kon dienen. De fondslijst uit 1825 bestempelt tien prenten als uitgaven in octavo: de nummers 5, 7 tot 14 en 17.Ga naar voetnoot30 De exemplaren van de nummers 5 en 9 tot 13 meten allemaal ongeveer 20 cm op 12,5 cm. Prent 14 valt groter uit: 16,5 cm × 20 cm. Nummers 7, 8 en 17 kregen we niet in handen. Het nummer 6 (Het Kloosterken van kleyn Loretten) bestempelen de fondslijsten als een in quarto. Het onderzochte exemplaar meet 19,7 cm × 24,5 cm. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Paus Pius VII en zijn moederZoals de vermelding in de fondslijsten (Den Paus Pius VII. met zyne Moeder, in-8o) laat vermoeden, gaan onder het nummer 5 twee prenten (elk in octavo) schuil. Van de prent met de afbeelding van Pius VII kennen we twee identieke exemplaren waarop het nummer 5 door eenzelfde hand is aangebracht.Ga naar voetnoot31 In een ovale omlijsting zit de paus biddend voor een kruisbeeld waartegen een medaillon met de afbeelding van Onze-Lieve-Vrouw van Smarten rust. Onder de houtsnede staat: Syne Heyligheyd Pius VII. / Opperhoofd der H. Kerke, / geboren tot Césene den 14 Aug. 1742. / Paus gekoózen den 14 Meêrt 1800 / - / Sa Sainteté Pie VII, Souverain Pontifice; / Né à Césene, le 14 août 1742. Elu Pape le 14 mars 1800. In het midden van het Nederlandstalige gedeelte van deze tekst prijkt | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
het pauselijke wapen. Portret en tekst zijn gevat in een lijst bestaande uit een dubbele lijn. Rechtsonder buiten de omlijsting: Te bekomen by P.J. Hanicq, tot Mechelen (ill. 2). De onder nummer 5 begrepen pendant van de Pius VII-prent, namelijk het portret van de moeder van de paus,Ga naar voetnoot32 vertoont een gelijkaardige lay-out. De vrouw is biddend voorgesteld naast een altaartafel waarop zich een monstrans en kaarsen bevinden. Hier is de tweetalige tekst uitvoeriger: Afbeéldsel van de Dienst-maegd van God, Zuster Theresia van / Jesus Maria, ongeschoende Carmelitersse, Moeder van den / regerenden H. Vader Pius den VII, volgens haeren wereldschen / naem, Gravinne Joanna Ghini, weduwe van den Grave Scipio / Chiaramonti van Césene, geboren in't jaer 1713; gestorven in / opinie van heyligheyd 't jaer 1773, in't Convent der onge- / schoende Carmeliterssen tot Fano, in Italien. / - / Image de la servante... enz. Ook op deze prent luidt het impressum: Te bekomen by P.J. Hanicq, tot Mechelen. Beide portretten zijn getrouwe kopieën van kopergravures van de Mechelse graveur [Matthieu] Joseph [Charles] Hunin (1770-1851), respectievelijk gedateerd: 1809 en 1810 (ill. 3).Ga naar voetnoot33 | |||||||||||||||||||||||||||||||
Propaganda voor een devotiepraktijk uit KentuckyHet Ruusbroec-genootschap bezit een Nederlandstalige editie van de prent die in de fondslijsten onder volgnummer 6 beschreven wordt als: Het Kloosterken van kleyn Loretten, gesticht in Noórd-America, in 't jaer 1816, met de beschryving van het zelve, in-4o; item het zelven in 't fransch. In tegenstelling tot wat men zou verwachten, staat rechtsboven niet het cijfer 6 doch N.o 7: blijkbaar een zetfout. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 2: Portret van paus Pius VII. Handgekleurd exemplaar van de Hanicq-prent nummer 5.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 3: Pius VII. Kopergravure van Joseph Hunin, 1809.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 4: Prent betreffende een vanuit Little Loretto (VSA) geïntroduceerde devotie. Handgekleurde Hanicq-prent uit 1818, bovenaan genummerd: No 7 (nummer 6 uit de fondslijst). Verz. Ruusbroec-genootschap, Antwerpen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Het druksel bestaat uit twee gedeelten. Op de linkerzijde is een houtsnede afgedrukt met daarboven (in typografie) de aansporing: O mensch, aenmerkt en ziet! / Vergeét Jesus nog Maria niet! Onder de afbeelding bevindt zich volgende toelichting: De Vriendinnen van Maria onder het Kruys van Jesus, / hunnen herten vereenigende met het herte van Maria in het / lydende en van liefde brandende herte van Jesus. / In het kleyn Loretten, gelegen in Kentucky, eenen der / vereenigde Staeten van Noord-Amerika, gestigt in't jaer 1812. De rechterhelft van het blad bevat een titel: Opwekkinge / Tot de Meditatie van het Lyden van onzen Heer / Jesus-Christus, een uitvoerige tekst en helemaal onderaan de vermelding: Gedrukt by P.J. Hanicq, tot Mechelen, alwaer men het zelven ook in 't fransch kan bekomen. - 1818. De houtsnede toont ons op een rotsachtige heuvel een crucifix die deels schuilgaat achter Jezus' gewond hart waarbinnen men het door een zwaard getroffen hart van Maria ziet. De achtergrond bestaat uit een religieuze nederzetting en een plein met geknielde gelovigen rond een kruisbeeld. De uitvoerige tekst vermeldt dat de kloosterzusters van Klein Loretten en hun leerlingen verplicht waren alle halve ure zig onder het Kruys des Zaligmaekers in den geest te stellen met deze verzugtinge: ô lydende Jesus! ô bedroefde Maria! Daartoe gebruikten zij een prent zoals in 1818 door Hanicq nagedrukt werd. Dit blijkt uit de toelichting: Deze Zusters, die den naem voeren van Vriendinnen van Maria onder het Kruys van Jesus, hebben in dit beeldeken geduerig het voorwerp van hunne verlangen; Jesus al herte en liefde aen het Kruys, al vlam in Brand-offer, de wonde van zyn H. Herte geopent, waer het herte van zyne lieve Moeder met het zweird van wee zoo diep was ingedrukt, noodigt en trekt alle de Vriendinnen onder het Kruys om hunne herten met het zyne te vereenigen (ill.4). Vermoedelijk was ook deze Hanicq-prent een kopie naar een kopergravure van Joseph Hunin.Ga naar voetnoot34 Hoe kwamen nu zowel Hunin als Hanicq ertoe een prent op de markt te brengen die oorspron- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
kelijk in een Amerikaanse kloostergemeenschap thuishoorde? De religieuze gemeenschap ‘Little Society of the Friends of Mary under the Cross of Jesus’ was enkele jaren vroeger, in 1812,Ga naar voetnoot35 in Kentucky gesticht door een Zuid-Nederlands missionaris, de priester Carolus Nerinckx.Ga naar voetnoot36 Toen Hanicq anno 1818 zijn prent op de markt bracht, was Little Loretto niet geheel onbekend in onze contreien. In 1816 had C. Nerinckx, op terugtocht van een private audiëntie bij Pius VII te Rome, enige tijd in zijn geboorteland vertoefd, onder meer om er kerkgewaden aan te kopen en, zoals bij zendelingen gebruikelijk is, materiële steun voor zijn missie te zoeken. Bij die gelegenheid liet hij ongetwijfeld exemplaren achter van de oorspronkelijke door hem in Kentucky verspreide devotieprent. De bladschikking, waarbij links een afbeelding en rechts een godvruchtige tekst voorkomt, ontmoeten we vanaf de zeventiende eeuw op sommige te Antwerpen in kopergravure uitgevoerde sanctjes.Ga naar voetnoot37 Zulk een lay-out (ook toegepast bij de nummers 14, 18 en 22) biedt de gebruiker de mogelijkheid de afbeelding van het voorwerp van zijn verering te bekijken terwijl hij de tekst leest. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Een rebus: Het Vlammende Hert ons ZaligmaekersBij de prent Het Kloosterken van kleyn Loretten speelde de hartsymboliek een voorname rol. Dat was, blijkens de omschrijving in de catalogi, ook het geval bij de (niet weergevonden) nummers 7 | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 5: Het H. Hart van Jezus in rebusvorm. Hanicq-prent nummer 9. Handgekleurd.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
en 8, respectievelijk betiteld als Het H. Hert van Jesus, met eene opwekking tot de Meditatie op het Lyden Christi, in-8.o; idem in 't fransch en Het H. Hert van Maria, met een opwekking etc. in-8.o; idem in 't fransch. Het nummer 9, in de fondslijst aangeduid als Het Vlammende Hert ons Zaligmaekers, in-8.o, bevat binnen de contouren van een vlammend hart een tienregelig gebed waarin het woordje ‘hart’ telkens (tot 22 maal toe) vervangen is door een kleine afbeelding van een hart. De tekst is zodanig opgesteld dat al deze hartjes samen op hun beurt de omtrek van een hart vormen. Op een banderol die zich rond twee takken slingert welke het grote hart omzomen, lezen we: liefde tot 't Heylig [volgt: afbeelding van het vlammende en met een doornekroon omkranste hart van Christus] onzen zaligmaeker. Een enkele lijn omlijst het geheel. Daarbuiten bevindt zich bovenaan de vermelding: N.o 9. Het gebed is zetwerk. Het woordje Amen en de zinsnede liefde tot 't Heylig [Hart van] onzen zaligmaeker zijn in het houten drukblok zelf gesneden (ill.5). Het rebusgebed (evenwel in een andere vormgeving) vindt men terug op een klein sanctje door Joseph Hunin enkele jaren vroeger in koper gegraveerd.Ga naar voetnoot38 Hanicqs rebusprent beleefde ten minste twee edities. Een exemplaar in de collectie van de minderbroeders te Sint-Truiden bezit volgend impressum: Te bekomen by P.-J. Hanicq, tot Mechelen. Bij de exemplaren in het Ruusbroec-genootschap en de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van WaasGa naar voetnoot39 is dat: Te bekomen by P.J. Hanicq, te Mechelen. Het zetwerk van het gebed vertoont eveneens kleine verschillen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Bedevaartprenten in OctavoVan het nummer 10 (Kleyne O.-L.-V. van Halle, in-8o) bestaan ten minste drie verschillende types:Ga naar voetnoot40 | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De houtsnede is bij de drie types dezelfde en stelt het altaar met het mirakuleuze Maria-beeld voor. Zij werd niet speciaal voor deze uitgave gesneden, vermits zij reeds als frontispice voorkomt in een door P.J. Hanicq in 1816 op de markt gebracht bedevaartboekje, getiteld: Historisch Verhael der Bezonderste Mirakelen van Onse-Lieve Vrouwe van Halle... Getrokken uyt het werkje van J. Lipsius. De afbeelding is een kopie naar een populair, in kopergravure uitgevoerd sanctje, uitgegeven door Antwerpse laat-zeventiendeeeuwse of achttiende-eeuwse uitgevers zoals Michiel Cabbaeij, Jan Baptist de Wit en Isabella Hertsens (ill. 7).Ga naar voetnoot43 Het houtblokje, dat zelf slechts 8,5 cm × 6,2 cm meet, is samen met de toegevoegde tekst in een brede lijst gevat om de prent in haar geheel een vrij behoorlijk formaat (in octavo) te bezorgen. Om de uitgaven meet allure en omvang te geven is dezelfde - goedkope, want slechts een kleine houtsnede vereisende - metho- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 6: Onze-Lieve-Vrouw van Halle, in octavo. Hanicq-prent nummer 10. Handgekleurd.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 7: Achttiende-eeuws Antwerps sanctje van Onze-Lieve-Vrouw van Halle. Kopergravure, gesigneerd door de handelaarster Isabella Hartsens (lees: Hertsens).
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 8: Onze-Lieve-Vrouw van Kevelaer. Hanicq-prent nummer 12. Handgekleurd.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de gebruikt bij de in octavo-prenten voor Scherpenheuvel, Kevelaer en Hanswijk-Mechelen. Over de Kleyne O.-L.-V. van Alsemberg kunnen we ons terzake niet uitspreken, daar we er geen exemplaar van onder ogen kregen. Van de Kleyne O.-L.-V. van Scherpenheuvel, in-8o kennen we slechts één type. Daarvan zijn twee uitgaven voorhanden, met licht verschillend zetwerk maar met eenzelfde impressum: Te bekomen by P.J. Hanicq, tot Mechelen. De houtsnede stelt een man en een vrouw voor die neerknielen voor Maria die op een wolk in de kruin van een boom verschijnt. De voorstelling gelijkt vrij goed op die van nummer 4, wel is op de achtergrond niet enkel de basiliek maar ook nog een ander gebouw te zien. De processie ontbreekt. Onder de afbeelding staat: Onze-Lieve-Vrouwe / van Scherpenheuvel. / - / Notre-Dame / de Montaigu. Eén uitgave vermeldt bovenaan in typografie: N.o 11.Ga naar voetnoot44 De houtsnede voor de Kleyne O.-L.-V. van Kevelaer, in-8o is nauw verwant met een Kevelaer-prent, in 1811 door Joseph Hunin gegraveerd.Ga naar voetnoot45 Zij stelt de H. Maagd voor met op de achtergrond de stad Luxemburg en de genadenkapel. Op een banderol bovenaan staat: Consolatrix afflictorvm ora pro nobis. Onder de houtsnede komt volgende tekst voor: Dit is het opregt Afbeéldsel van het mirake- / leus Beeldeken, gesteld den 1 Juny 1643 / in't Kapelleken tot Kevelaer. / - / Ceci est la véritable figure de l'image mira- / culeuse, placée le premier juin 1643, dans / la petite Chapelle à Kevelaer. Buiten de omlijsting staat rechtsboven: N.o 12 en helemaal onderaan: Te bekomen by P.J. Hanicq, te Mechelen (ill.8). Exact hetzelfde impressum leest men onder het onderzochte exemplaar van de Kleyne O.-L.-V. van Hanswyck, in-8o. De houtsnede toont het rijkelijk versierde Maria-beeld onder een barok baldakijn, met op het voetstuk Monstra Te esse matrem: een stereotiepe voorstelling die we van in tweede helft van de zeventiende | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 9: Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk. Hanicq-prent nummer 13. Handgekleurd.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
eeuw ontmoeten.Ga naar voetnoot46 Onder het houtblokje staat: S. Maria in Hanswyck. / - / In alle gevaer, in alle noodwendigheden, / denkt op Maria, aenroept Maria! / - / Dans tous les dangers, dans toutes vos peines, / pensez à Marie, invoquez Marie! / S. Bern. Buiten de omlijsting rechtsboven: N.o 13 (ill.9). Bij de reeks bedevaartprenten in octavo sluit een Hanicq-uitgave aan welke niet op de fondslijsten vermeld is: een blaadje (14,7 cm × 17,9 cm) met links een afdruk van het houtblokje dat we ontmoet hebben bovenaan de grote Halle-prent (nummer 2) en rechts een gebed met toelichting. Rechtsonder staat: Te bekomen by P.J. Hanicq, te Mechelen. Een uitdrukkelijke verwijzing naar Halle komt op dit drukwerkje niet voor.Ga naar voetnoot47 | |||||||||||||||||||||||||||||||
Meer tekst dan afbeeldingDe fondscatalogus van 1825 vermeldt bij de nummers 10 (Halle), 11 (Scherpenheuvel), 12 (Kevelaer), 13 (Hanswijk) en 17 (Alsemberg) telkens achteraan: Idem met Gebeden en Litanien. Wat wij ons van deze na 1820 geïntroduceerde innovatie dienen voor te stellen, maakt ons een drukwerkje inzake Hanswijk duidelijk. Het meet 13,5 cm × 8 cm en telt acht pagina's.Ga naar voetnoot48 De eerste bladzijde is blanco gelaten. Op de tweede pagina staat het Hanswijk-houtblokje afgedrukt, uiteraard zonder de brede omlijsting maar met daaronder de volgende tekst: S. Maria in Hanswyck. / - / In alle gevaer, in alle noodwendigheden, / denkt op Maria, aenroept Maria! / | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 10: Acte van Eerboete, gedateerd: 1820. Enkel in zwart-wit op de markt gebracht. Kortgesneden exemplaar van nummer 14 uit de Hanicq-reeks.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 11: Acte van Eerboete (fragment). Kopergravure van Joseph Hunin.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
S. Bern. De bladzijden 3 tot 8 bevatten: Litanie van Onze-Lieve-Vrouwe, om eene zalige en gelukkige dood te verkrygen, een Lof-Dicht tot Maria en gebeden. Op de laatste pagina leest men: Gedrukt en te bekomen by P.J. Hanicq, te Mechelen. Bij publicaties van dit type kan men bezwaarlijk van een ‘prent’ spreken. We hebben hier met een geïllustreerde plaquette te maken. Het nummer 6 (Het Kloosterken van Kleyn Loretten, gedateerd 1818) bestaat voor bijna de helft uit een houtsnede. Op het nummer 14 (Acte van Eerboete voor alle het ongelyck 't welk O.H. Jesus-Christus in zyn H. Aenzigt geleden heeft, in-8o, gedateerd 1820) vertegenwoordigt de afbeelding nog slechts 15 procent van de drukspiegel. Het houtsneedje (5,5 cm × 6,2 cm) toont het hoofd van Christus met een doek als achtergrond. Het bevindt zich op het linkergedeelte van het blad onder de titel: Acte van Eerboete / voor alle het ongelyk 't welk onzen heere / Jesus-Christus / in Zyn H. Aenzigt geleden heeft. Rechtsboven staat: N.o 14; onderaan: Te bekomen by P.J. Hanicq, tot Mechelen. - 1820 (ill. 10).Ga naar voetnoot49 Zowel het Christushoofd als de tekst zijn gekopieerd naar een kopergravure van Joseph Hunin (ill. 11).Ga naar voetnoot50 | |||||||||||||||||||||||||||||||
Prenten in folio: de nummers 15 en 16Van prent nummer 15, in de catalogi van 1820 en 1825 aangeduid als Sancta Maria miraculorum, in folio, hebben we nog geen exemplaar gelokaliseerd. Vermoedelijk betreft zij de verering van Onze-Lieve-Vrouw van Mirakelen in de kathedraal te Mechelen. Daar het nummer 14 het jaartal 1820 draagt, mogen we aannemen dat de Sancta Maria Miraculorum eveneens gepubliceerd werd tijdens het jaar waarin de eerst voorhanden fondslijst verscheen (1820). In het museum Catharijneconvent te Utrecht berust een exemplaar van het aan Em. H. van Heurck bekende nummer 16.Ga naar voetnoot51 Deze | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
als een Groote schoone Print van den Roosenkrans met de 15 Mysterien in de fondslijst van 1825 vermelde in folio-prent is getiteld: Roosenkrans van Maria. / Ingesteld en verkondigt door den H. Dominicus. Rechtsboven staat: N.o 16. Het impressum bevindt zich rechtsonder: Gedrukt by P.J. Hanicq, te Mechelen, alwaer men de zelve Print ook in't fransch kan bekomen. De prent bestaat uit een rechthoekig middenstuk: een door de Nederlander A[lexander] C[ranendoncq]Ga naar voetnoot52 gesigneerde houtsnede die de overhandiging van de rozenkrans door Maria aan Dominicus voorstelt. Rond deze afbeelding zijn vijftien kleine medaillons (eveneens houtsneden, evenwel niet gesigneerd) aangebracht die, mede dankzij de typografisch toegevoegde teksten, evenveel mysteries van de Rozenkrans oproepen. In een Antwerpse privé-verzameling bevindt zich een andere editie van deze prent. Dezelfde houtblokjes en tekst zijn gebruikt, maar de omlijsting is breder en het zetwerk verschilt. Ook komt Hanicqs naam er niet op voor. Rechtsonder staat: Te bekomen by Detrie-Tomson, te Halle: het zelve ook in 't fransch. Linksonder: No. 16. Klaarblijkelijk betreft het hier een Hanicq-uitgave gedrukt op naam van een detailhandelaar. Met de nummers 15 en 16 pikte P.J. Hanicq aan bij de prenten op groot formaat (nummers 1 tot 4) waarmee hij zijn ‘carrière’ als prentenuitgever in 1817 begonnen was. Het lijkt erop alsof hij in 1820 een nieuwe start als prentenmaker trachtte te nemen. Het bleef echter bij deze twee in folio's. Daarna kwam Hanicq nog enkel met kleinere uitgaven te voorschijn. Wellicht oogstten de nieuwe grote prenten niet het verhoopte succes. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Weerom kleinere spullenAan de summiere in de fondslijst van 1825 onder nummer 18 voorkomende omschrijving Godvruchtige opdragt aen 't Hert van Jesus met print; idem in 't fransch, beantwoorden drukwerkjes met drie verschillende afbeeldingen maar met allemaal eenzelfde tekst. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Welk van deze drie in de loop der jaren verschenen types anno 1825 op de markt was, valt nog moeilijk uit te maken. Eén type vertoont op de linkerzijde van het eenzijdig bedrukte blaadje (13,5 cm × 17,8 cm) een houtsnede die Christus ten voeten uit voorstelt terwijl hij naar Zijn hart wijst, een kopie door A. C[ranendoncq] naar een kopergravure van Joseph Hunin. De tekst op de rechterzijde is getiteld: Godvrugtige Opdragt aen't / H. Hert van Jesus, / Brandende van liefde voor den mensch, / te doen of te lezen voor zyn Beeld. Het impressum: Te bekomen by P.J. Hanicq, tot Mechelen. Bij de Franse editie (Pieux Hommage / au Très-Saint / Coeur de Jésus, / Enflammé d'amour pour l'homme, / à faire devant son Image) met dezelfde afbeelding luidt het impressum: Se trouve chez P.J. Hanicq, à Malines.Ga naar voetnoot53 Voor een totnogtoe alleen in het Nederlands aangetroffen type van de Godvrugtige Opdragt (13,5 cm × 16 cm) is een anonieme houtsnede gebruikt die een vlammend hart voorstelt, omringd door gevleugelde engelenhoofdjesGa naar voetnoot54. Het ‘realistisch’ weergegeven hart roept herinneringen op aan een kopergravuurtje van Ignatius Livinus Wauters uit de tweede helft der achttiende eeuw.Ga naar voetnoot55 In de Ruusbroec-collectie berusten twee verschillende Hanicq-drukken van een derde type dat enkel in een Franstalige versie (Pieux Hommage) voorhanden is (12,5 cm × 15 cm). Hier geeft de houtsnede een vlammend hart weer, omkranst met een doornen- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
kroon en volgende in het hout gegraveerde tekst: O Coeur très doux de mon Jésus fais que je t'aime de plus en plus. Eens te meer valt voor de houtsnede een Hunin-voorbeeld in kopergravure te signaleren.Ga naar voetnoot56 We vonden een druksel (14,8 cm × 8,8 cm) waarvan de titel aan die van het nummer 19 uit de fondslijst van 1825 beantwoordt: Gebed tot Christus in 't H. Sacrament met print. Het betreft een plaquette van vier bedrukte pagina's. Op de eerste bladzijde bevindt zich een houtsnede van A. C[ranendoncq] die het H. Sacrament voorstelt, door twee engelen geschraagd. Op pagina twee staat de titel: Gebed tot Christus / in het / H. Sacrament.Ga naar voetnoot57 Het is niet duidelijk of de lijst uit 1825 onder nummer 19 deze plaquette bedoelde dan wel een échte prent, dus een - nog niet weergevonden - geïllustreerde eenbladdruk. Van de nummers 20 (Officie en Aflaet ter eere van de H. Maegd Maria met print) en 21 (Godvruchtig Gebed tot de geduerige aenbidding) is geen exemplaar voorhanden.Ga naar voetnoot58 | |||||||||||||||||||||||||||||||
De aflaat van Pius VIIVoor de laatste prent uit de fondslijst van 1825 (Vollen Aflaet van Pius VII. met afbeeldsel; idem in 't fransch) gebruikte Hanicq één van de reeds ten behoeve van het (dubbel)nummer 5 aangewende houtsneden: het portret van Pius VII. Het nummer 22 (18,3 cm × 21 cm) bestaat zowel in een Ne- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 12: Aflaat van Pius VII, Franse editie. Enkel in zwart-wit verspreide Hanicq-prent nummer [22].
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
derlandse als in een Franse versie. Op de linkerzijde van de Nederlandstalige versie leest men onder het portret volgende (door het pauselijke wapen in twee helften verdeelde) tekst: Zyne Heyligheyd Pius VII. / Opperhoofd der H. Kerke, / geboóren te Cèsene den 14 Aug. 1740. / Paus gekoózen den 14 Meêrt 1800. / Gestorven den 20 Augusti 1823. Op de rechterzijde staat: Vollen Aflaet / vergunt door onzen alderheyligsten vader / Paus Pius VII. Daaronder volgen een toelichting over de op 10 april 1821 verleende aflaat, de tekst van het aflaatgebed en de vermelding Deézen Vollen Aflaet mag afgekondigd worden. / Gegeéven te Mechelen den 12 Junius 1823. / J. Forgeur, Vic.-Gen. Een dubbele lijn omlijst elk van beide luiken. Onderaan rechts: Gedrukt by P.-J. Hanicq, te Mechelen, alwaer het / zelve ook te bekoómen is in het Fransch. In het Nederlands zijn ten minste vijf uitgaven verschenen.Ga naar voetnoot59 De Franstalige versie beleefde er ten minste twee, waarvan één met een foutieve overlijdensdatum (le 28 Août 1823) (ill. 12).Ga naar voetnoot60. Volgens de toelichting moet men het aflaatgebed steeds voór een beéld van den gekruysten Zaligmaeker lezen. Liever dan gewoonweg een kruislieveheer af te beelden (zoals andere drukkers later op talloze bidprentjes-met-aflaat zullen doen), illustreerde Hanicq zijn uitgave met het portretmedaillon van Pius VII. Dit bespaarde hem de productiekosten voor een nieuwe drukblok. Vanuit het oogpunt van functionaliteit was deze keuze perfect te verantwoorden doordat op de houtsnede, naast de biddende paus, ook een crucifix voorkwam. De aanwezigheid van de H. Vader op de prent verhoogde daarenboven de aantrekkingskracht van Hanicqs uitgave: een pas overleden paus bezit nu eenmaal een aanzienlijke nieuwswaarde. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Na 1825: catalogi zonder een aparte lijst van prentenNa 1825 bevatten de catalogi van de firma P.J. Hanicq geen aparte prentenafdeling meer. Enkele boektitels herinneren dan echter nog wel aan vermeldingen van prenten uit 1825. De boekencatalogus van 1829 vernoemt: Godvruchtige opdragt, aen het Hert van Jesus, met print. Item hetzelve in 't fransch 4 p. kl. in 18o Mechelen 1829.Ga naar voetnoot61 Dezelfde titel draagt prent 18. Indien de vermelde vier pagina's allemaal bedrukt zijn, gaat het bij de uitgave van 1829 niet meer om een ‘prent’ in de volle betekenis van het woord. Men herinnere zich dat we ook de titel van nummer 19 op een plaquette van vier bladzijden aantroffen. Naar analogie hiermee kunnen we ons de vraag stellen of ook niet het nummer 20 als een plaquette uitgegeven is.Ga naar voetnoot62 In 1829 wordt vermeld: Vollen Aflaet van Pius VII., met afbeeldingen, Idem in het fransch 4 pag. in-12.o Mechelen 1829. Bij de editie 1829 van de Vollen Aflaet gaat het dus om een plaquette, die bovendien meer dan één afbeelding bevat, in tegenstelling tot de weergevonden eenbladdrukken van nummer 22 die immers slechts één houtsnede vertonen: het portret van Pius VII. Blijkens de catalogus van 1840 beleefde de Franse versie van het aflaatgebed in 1839 een nieuwe editie: Indulgence plénière accordée par notre saint Père le Pape Pie VII. 4 pages in-12o avec portrait. Malines. 1839. Ook deze editie was dus een plaquette. De catalogus van 1840 bevat, naast publiciteit voor de Franstalige en de Nederlandstalige duodecimo-uitgaven van 4 pagina's van de aflaat, nog steeds de vermelding: Vollen Aflaet vergund door onzen allerheyligsten Vader, Paus Pius VII. Idem in't fransch. Mechelen. Hieruit mogen wij besluiten dat het aflaatgebed op dat ogenblik ook als geïllustreerde eenbladdruk beschikbaar was, ondanks het | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
bestaan der duodecimo-versies. Dat het aflaatgebed onder twee verschillende vormen op de markt kwam, is niet zo verwonderlijk. De eenbladdruk en de plaquette bezaten immers elk een eigen functionaliteit. De plaquette was dankzij haar geringe afmetingen bijzonder geschikt om meegedragen te worden, eventueel in een kerkboek. De vrij grote eenbladdruk diende zich vooral aan als een vorm van devotionele wandversiering. Dat na 1825Ga naar voetnoot63 - afgezien van de Vollen Aflaet - geen prenten meer in de catalogi voorkomen, betekent niet noodzakelijk dat dit door Hanicq geproduceerd beeldmateriaal geen aftrek meer kende. Het kan erop wijzen dat Hanicq nu op vaste afnemers mocht rekenen die hij niet meer via publicitair drukwerk hoefde aan te spreken. Voor de verkoop van bedevaartprenten (zoals de nummers 2, 4, 10-13, 15 en 17) was hij niet zozeer op boek- en printverkoopers aangewezen maar op gespecialiseerde devotionaliahandelaars. De kramers in de bedevaartplaatsen zullen na korte tijd heus wel geweten hebben wat zij zoal bij de Mechelse uitgever konden bekomen. Zij hoefden niet via fondslijsten ‘bewerkt’ te worden, zeker wanneer er geen kersverse uitgaven te melden vielen. Het feit dat Hanicq na het aflaatgebed (vermoedelijk in het najaar 1823 voor het eerst verschenen)Ga naar voetnoot64 geen nieuwe titels meer uitbracht, wekt echter toch het vermoeden dat de belangstelling voor zijn prenten aan het tanen was. De verschillende edities die we van nogal wat prenten - zelfs zonder exhaustief onderzoek te verrichten - op het spoor zijn gekomen, wijzen weliswaar op een zeker succes, maar we weten helaas niet hoe lang dit succes geduurd heeft. In 1820 waagde de Mechelse uitgever met zijn twee in folio's (de nummers 15 en 16) een laatste doorbraakpoging. De nieuwe nummers die hij daarna nog lanceerde, vertonen - door het grote aandeel van het zetwerk - meer affiniteiten met de productie van boeken dan met die van prenten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De plagiator geplagieerd?P.J. Brepols drukte niet enkel de Waterloo-prent na. Van de grote Halle-prent (nummer 2) bracht hij een verkleinde (20,5 cm × 12,5 cm) en sterk vereenvoudigde versie op de markt.Ga naar voetnoot65 In het voorjaar van 1820 (factuurdatum: 16 maart 1820) liet hij een plaet Pius VII snijden door de Lierse houtgraveur C.A. MoermansGa naar voetnoot66 met dezelfde voorstelling als de Hanicq-prent nummer 5. Deze houtsnede diende onder meer voor het aflaatgebed van Pius VII (met goedkeuring: Mechelen, 12 juni 1823) dat Brepols onder nummer 54 in zijn religieuze reeks liet verschijnen.Ga naar voetnoot67 Doordat we geen exemplaren in handen kregen van de Hanicq-nummers 7 (Het H. Hert van Jesus) en 8 (Het H. Hert van Maria) kunnen we niet uitmaken of er enige verwantschap bestaat met respectievelijk de nummers 75 (H. Hert van Jezus, in 1822 gegraveerd door A. Cranendoncq)Ga naar voetnoot68 en 73 (H. Hert van Maria) uit Brepols' religieuze reeks. Vast staat wel dat Brepols een haarfijn nagesneden kopie van Hanicqs rebusprent (nummer 9) op de markt bracht.Ga naar voetnoot69 De Roosenkrans (nummer 16) was de eerste prent die na de publicatie van de fondslijst uit 1820 verscheen. Er valt dan ook niet aan te twijfelen dat deze Hanicq-prent al op de markt was toen Brepols in 1822 een gelijkaardige volksprent (maar dit keer geen al te slaafse kopie) uitgaf, eveneens getiteld: Roosenkrans van Maria, Ingesteld en verkondigt door den heyligen Dominicus.Ga naar voetnoot70 | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 13: Rebus van het H. Hart. Uitgave van M. Vinck te Antwerpen. Handgekleurd.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 14: Aflaat van Pius VII. Uitgave van M. Vinck te Antwerpen. Handgekleurd.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
P.J. Brepols was niet de enige uitgever-drukker die ten opzichte van de firma P.J. Hanicq plagiaat pleegde. Bij gebrek aan een inventaris van de Zuid-Nederlandse negentiende-eeuwse devotie-prentenproductie is het echter onmogelijk de omvang van deze praktijk nader te omschrijven. Wel kunnen we reeds signaleren dat de prentenuitgever Michaël Vinck (te Antwerpen werkzaam van 1826-1827 tot 1841Ga naar voetnoot71 kopieën op de markt bracht van Hanicq-prenten zoals de Onze-Lieve-Vrouw van Halle in folio (nummer 2)Ga naar voetnoot72, de rebusprent in octavo (nummer 9) (ill. 13)Ga naar voetnoot73 en de aflaatprent met het portret van Pius VII (nummer 22) (ill. 14).Ga naar voetnoot74 Dat P.J. Brepols, M. Vinck en misschien nog anderen plagiaat pleegden ten nadele van drukkerij-uitgeverij P.J. Hanicq, hoeft ons niet te verwonderen. Plagiëren was van oudsher en in heel Europa gebruikelijk bij uitgevers van populaire prenten. Of we in verband met de Hanicqs uitgaven naar voorbeelden van Hunin eveneens van grof plagiaat mogen spreken, is niet zeker. In 1801 hadden P.J. Hanicq en Joseph Hunin reeds samengewerkt bij de uitgave van een figuratieve kaart van Mechelen en omgeving.Ga naar voetnoot75 Het is dus niet ondenkbaar dat Hunin zijn stadsgenoot Hanicq de toestemming verleend heeft om bepaalde van zijn kopergravures via goedkope houtsneden te populariseren. Voor zover we kunnen nagaan, is het portret van Pius VII de eerste Hanicq-prent waarvan de maker zich op werk van Hunin inspireerde. Welnu, het is bekend dat Joseph Hunin een vurige verering voor Pius VII koesterdeGa naar voetnoot76, zodat het mogelijk is dat hij het toejuichte dat zijn pausportret, via de goedkopere Hanicq-houtsne- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de, de kans kreeg ook in het interieur van minder bemiddelde gezinnen een plaatsje te veroveren. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Onder het bewind van François Hanicq: kopergravuurtjesOp geen enkel ogenblik heeft de prentenproductie een voorname plaats binnen de uitgeversactiviteiten van P.J. Hanicq ingenomen. Zij werd echter pas helemaal marginaal nadat François Hanicq in 1828 volledig heer en meester in de drukkerij-uitgeverij was geworden. Steeds meer in beslag genomen door zijn snel groeiende boekenproductie, besteedde zoon Hanicq niet veel aandacht meer aan het traditionele beeldmateriaal dat hij sedert 1817, in samenwerking met zijn vader, op de markt had gebracht. Wellicht oordeelde hij bovendien dat zulke volkse, meestal bont gekleurde prenten niet al te best meer pasten in het fonds van een uitgever die de grote ambitie koesterde zich, via liturgische en andere indrukwekkende publicaties, tot le premier imprimeur du monde catholique op te werken.Ga naar voetnoot77 In het begin der jaren dertig bracht François Hanicq nieuwe prentjes op de marktGa naar voetnoot78: niet langer houtsneden maar keurige kopergravuurtjes met een beeldtaal waarin neoclassicisme en romantiek elkaar ontmoetten. Naast deze eigen uitgaven verkocht hij ook nog traditionele in kopergravure uitgevoerde sanctjes die hij vanuit Antwerpen betrok. In een exemplaar van zijn boekencatalogus uit 1835 staat volgende handschriftelijke notitie: Petites images d'Anvers, noir à 85 c(entimes) le%; colorié à 1-05.Ga naar voetnoot79 Ongekleurde exemplaren gebruikte hij onder meer ook zelf om er, op verzoek van de nabestaanden van overledenen, bidprentjesteksten op te drukken.Ga naar voetnoot80 | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Vanaf 1839 maakten de catalogi van François Hanicq publiciteit voor een gloednieuwe reeks devotieprentjes: Collectie van 48 beeldekens van heylige Vrouwen, op kopere plaet gesneden. Mechelen. 1839. Per pakje van 100 beeldekens gesorteerd in 't zwart vroeg hij 3 frank. De handelaars konden, volgens hem, zulk een pakje aan 3,50 frank verkopen. De catalogi kondigen deze prentjes ook in het Frans aan: Collection de 48 images de Saintes, gravées en taille douce. Malines. 1839. In 1844 vermeldde de Nederlandstalige aankondiging 1843 als jaar van uitgave.Ga naar voetnoot81 Tegelijk dreef zij de prijs aan de verbruiker tot 3,75 frank per honderd op, terwijl de Franstalige annonce die op 3,50 frank handhaafde. Hanicqs (helaas anonieme) kopergravuurtjes beantwoordden wellicht beter dan de ouderwetse Antwerpse sanctjes aan de onder invloed van de Romantiek gewijzigde smaak van de (goeddeels uit geestelijken bestaande) afnemers. Zij waren echter wel drie en een halve maal duurder. Oorspronkelijk waren de 48 afbeeldingen van heilige vrouwen niet als devotieprentjes geconcipieerd maar als illustraties bij een boekwerk dat in 1837 bij Hanicq verscheen en in de catalogus als volgt vermeld staat: Vies des saintes femmes, des saintes Martyres et des Vierges chrétiennes, pour tous les jours de l'année. 12 volumes in 18.o imprimés sur très-beau papier. Edition ornée de 48 gravures en taille douce et revêtue de l'approbation ecclésiastique. Malines. 1837.Ga naar voetnoot82 Vanaf 1845 verscheen in de catalogus de gedrukte aankondiging: Beeldeken van Maria, de Goddelyke Herderin, maar wellicht was dit prentje al in 1837 of kort daarna op de markt.Ga naar voetnoot83 Honderd exemplaren van dit Maria-prentje kostten 1,65 frank (verkoopprijs: 2 frank); een dozijn 0,25 frank (verkoopprijs: 0,30 frank). Voor één exemplaar vroeg Hanicq 0,03 frank (verkoopprijs: 0,04 frank). Al deze in kopergravure uitgevoerde Hanicq-prentjes werden uitsluitend ongekleurd verspreid. De catalogus van 1850 prees | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
nog een Hanicq-prent aan, nu van een groter formaat: Couronnement de S. Liguori, par Joseph et Marie. Nouvelle gravure, très-fine en noir; in-8o. De handelaars betaalden er 15 centiem per stuk voor; de verkoopprijs bedroeg 20 centiem.Ga naar voetnoot84 De keuze van François Hanicq voor de kopergravure als eigentijdse en kwalitatief hoogstaande reproductietechniek sloot aan bij het na de Belgische onafhankelijkheid sterk door de elite gekoesterde verlangen naar een opleving van de ‘nationale’ graveerkunst.Ga naar voetnoot85 Hanicqs concurrenten, die vooral op een volks publiek mikten, volgden hem daarin niet of nauwelijks na. We kennen een keurige kopergravure betreffende Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel, door een eigentijdse anoniem gebleven kunstenaar omstreeks het midden van de negentiende eeuw geproduceerd met als signatuur: Drukkery van Brepols & Dierckx Zoon te Turnhout. Deze Brepols-gravure, getiteld Het beld van onze lieve Vrouw van Scherpenheuvel vermaerd door Mirakelen, vormt werkelijk een hoge uitzondering. Gedurende het grootste deel van de negentiende eeuw drukten P.J. Brepols en zijn opvolgers de verpletterende meerderheid van hun religieuze prenten met traditionele en erg ‘primitief’ aandoende houtblokken. P.J. Brepols heeft in beperkte mate ook oude Antwerpse koperplaatjes herdrukt waarop hij zijn naam liet graveren.Ga naar voetnoot86 Dat deed ook Michaël Vinck. Naast zijn herdrukken van versleten achttiende-eeuwse koperplaatjes, publiceerde Vinck vooral lithografische, vrij goed verzorgde devotieprenten. Andere Vlaamse devotieprentenuitgevers lieten zich evenmin door het Mechelse voorbeeld ertoe verleiden om kopergraveurs aan het werk te zetten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
StaalgravuurtjesTijdens de laatste jaren voorafgaand aan de overname door H. Dessain (1855) verspreidde F. Hanicq kunstzinnige zwart-wit staalgravuurtjes van onder meer Friedrich August Ludy (geboren te Keulen in 1823) en Heinrich Nüsser (Düsseldorf, 1821-1883).Ga naar voetnoot87 Hiermee pikte hij aan bij een totaal nieuwe tendens, geïntroduceerd door het in 1841 opgerichte ‘Verein zur Verbreitung religiöser Bilder in Düsseldorf’. Deze organisatie van katholieke kunstenaars, geestelijken en zakenlieden propageerde een trendbreuk in de religieuze beeldtaal. Onder invloed van de Nazareners, artiesten die zich op de kunst van de Italiaanse Renaissance inspireerden, bestreed zij de op dat ogenblik alles overheersende sentimenteel-romantische ‘bondieuserie’ uit Parijs. Zij deed zulks door staalgravures naar werk van gerenommeerde oude en nieuwe meesters te publiceren en zoveel mogelijk in allen Klassen des Publikums te verspreiden.Ga naar voetnoot88 Door op staalgraveurs uit het Düsseldorfse kunstenaarsmilieu een beroep te doen, bracht F. Hanicq nu devotieprentjes op de markt die hetzelfde kwalitatief hoogstaande peil bereikten als de illustraties in zijn kostbaarste en best verzorgde boeken.Ga naar voetnoot89 Hij slaagde er echter niet in deze prentjes een grote verspreiding te geven.Ga naar voetnoot90 Dit is niet verwonderlijk. Ook de door het ‘Verein’ geïmporteerde staalgravuurtjes werden nooit echt populair in Vlaande- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ren, al wisten sommige geestelijken (onder wie Guido Gezelle) van in de vroege jaren vijftig er de artistieke kwaliteiten van te waarderen. Genoodzaakt massa's prentjes uit te delen, vonden de meeste priesters de Düsseldorfse gravuurtjes te duur, vooral ook omdat het strenge academisme van de voorstellingen de verbeelding van de kinderen weinig aansprak.Ga naar voetnoot91 Het hoeft dan ook nauwelijks gezegd dat Hanicqs edities in staalgravure geen navolging uitlokten, noch bij Brepols noch bij andere Vlaamse prentenuitgevers. Tijdens de jaren zestig verminderde de al erg geringe impact van de Düsseldorfse prenten nog in onze contreien. Geestelijken die het iedere religieuze diepgang missende maar massaal op de markt aanwezige Franse beeldmateriaal afwezen, konden zich vanaf 1865 te Brugge achtereenvolgens bij de Heilige Beeldekensgilde en steendrukker Jacob Petyt ‘archeologisch verantwoorde’ neogotische devotieprenten aanschaffen. Vanaf dan vonden ook staalgravuurtjes in de stijl der Nazareners, onder meer wegens hun eclectisme en hoge prijs, geen genade meer bij de sterk nationaal geïnspireerde neogotici. De firma Dessain hoefde, als opvolgster van de uitgeverijdrukkerij P.J. Hanicq, zich over het debat rond de beeldtaal van dit soort religieuze grafiek geen zorgen te maken. Zich nog sterker dan F. Hanicq op de productie van wereldwijd gegeerde liturgische drukken toespitsend, wenste H. Dessain niet te investeren in de uitgave van devotieprenten.Ga naar voetnoot92 H. Dessain bracht ook nooit herdrukken van de tijdens het leven van P.J. Hanicq vervaardigde houtsneden op de markt. Uit de tweede helft van de negentiende eeuw kennen we nochtans een Halle-prent (32,8 cm × 21,2 cm) welke gedrukt is met twee hout- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
blokken uit het fonds van P.J. Hanicq.Ga naar voetnoot93 Drukte de firma H. Dessain deze prent ten behoeve van boekhandelaar J.B. Vandenbroeck-Desmeth wiens naam onderaan het blad voorkomt? Dit lijkt ons zeer onwaarschijnlijk. De typografische toevoegingen verraden de hand van een onhandige letterzetter, de tekst staat vol fouten en de afdruk is onverzorgd. Dit is niet het werk van een uitgever-drukker die een internationale faam hoog te houden had. Wellicht heeft H. Dessain na de overname in 1855 de al te ‘volkse’ drukblokken verkocht aan één of meer lokale drukkers of uitgevers.Ga naar voetnoot94 | |||||||||||||||||||||||||||||||
EpiloogVolledige fondslijsten, door een drukker-uitgever van populaire prenten zelf opgesteld, zijn uitermate zeldzaam. Dit geldt zeker voor een relatief vroege periode als de eerste helft van de negentiende eeuw.Ga naar voetnoot95 De Lierse drukker-uitgever J.H. Le Tellier vermeldde achteraan zijn Catalogue van Boeken (1801) enkel dat hij beschikte over eene verzaemelinge van Kinder-prentjens, sive Mannekens-papier, onder welke Prentjens vermaekelyke Rymkens zyn gevoegt. Een nadere specificatie van inhoud van zijn kinderprentenfonds gaf hij niet. Dat P.J. Hanicq zulks in verband met zijn fonds in 1820 en 1825 wél deed, houdt verband met de heterogene samenstelling van zijn prentenaanbod, zowel inzake voorstellingen en formaten als inzake prijzen en verkoopsvoorwaarden. De verzaeme- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
linge die J.H. Le Tellier de handelaars aanbood, bestond uitsluitend uit kinderprenten van éénzelfde formaat die per riem en aan een eenheidsprijs verkocht werden: 4 gulden 5 stuiver Brabants per riem voor gekleurde en 4 gulden (dus: 80 stuiver) voor ongekleurde exemplaren. In zijn fondscatalogus deelde P.J. Hanicq dus niet alleen mee welke prenten hij uitgegeven had, maar ook aan welke prijs elk van deze druksels voor handelaars ter beschikking was. Hoeveel uiteindelijk de consument betaalde vernemen we pas onder het bewind van François Hanicq en bovendien slechts in verband met de kopergravuurtjes. Bij aankoop van honderd prentjes met vrouwelijke heiligen betaalde de consument 17 procent meer dan de handelaar. Voor honderd stuks van de Goddelyke Herderin lag de verkoopprijs 21 percent boven de aankoopprijs. Hanicqs lijsten bevatten uitzonderlijk kostbare informatie voor wie inzicht wil verwerven in de prijsstructuur van de prenten. Zij bieden de mogelijkheid de prijsverhouding na te gaan van gekleurde tegenover ongekleurde exemplaren, van grote tegenover kleine formaten, van per honderd tegenover per dozijn (eventueel per stuk) verkochte prenten. Zij laten zien hoe Hanicq de samenstelling van zijn fonds doelbewust in functie van ondervonden moeilijkheden en mogelijkheden wijzigde. Geconfronteerd met Brepols' dumpingprijzen, verliet Hanicq al na het eerste nummer het terrein van de profane volksprenten om zich, als prentenuitgever, volledig op religieus beeldmateriaal toe te leggen. Aanvankelijk bracht hij prenten van groot en middelgroot formaat op de markt: relatief dure producten die hoofdzakelijk als kleurrijke wandversiering opgevat waren. De meest aangewezen afnemers voor dit soort prenten waren boekhandelaars en devotionaliaverkopers die deze spullen onder bedevaarders en andere individuele consumenten verspreidden. De belangstelling bij het publiek voor religieuze afbeeldingen bestond sedert eeuwen, maar werd tijdens de Restauratieperiode sterk aangezwengeld van klerikale zijde. Het nummer 14 en alle nummers van 18 tot 22 waren enkel ongekleurd te bekomen. Inhoudelijk sloten deze nummers niet meer aan bij het vertrouwde repertoire van de traditionele religi- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
euze volksprenten.Ga naar voetnoot96 P.J. Hanicq, die in nauw contact stond met het aartsbisdom, speelde met deze producten in op de vraag van de geestelijkheid naar materiaal waarmee zij propaganda kon maken voor een strengere, meer verinnerlijkte en sterk op Christus toegespitste geloofsbeleving. Waar de eerste, gekleurde prenten eventueel ook analfabeten konden aanspreken, waren de latere nummers met hun uitvoerig tekstgedeelte vooral voor een geletterd publiek bestemd. Als gevestigd boekdrukker verkoos P.J. Hanicq de houtsnede boven de kopergravure. Dit betekende een breuk ten opzichte van de eeuwenoude (op dat ogenblik reeds tanende) Antwerpse devotieprentenproductie die hoofdzakelijk uit burijngravures bestond. Dat Hanicq voor houtsneden opteerde, heeft alles te maken met het feit dat hij eerst en vooral boekdrukker was. Van oudsher waren de boekdrukkerij en de plaatdrukkerij, wegens de aanwending van geheel verschillende druktechnieken (respectievelijk hoog- en diepdruk), sterk gescheiden werelden.Ga naar voetnoot97 Arend Fokke Simonsz. (Amsterdam, 1755-1812), zoon van een graveur, onderstreepte in zijn handleiding voor de graveerkunst dat men de houtsneekunst thands weinig meer bezigt, dan alleen voor plaatjens, welken goedkoop verkogt, en waar op zeer veel afdrukken gemaakt moeten worden.Ga naar voetnoot98 Welnu, P.J. Hanicq, als typograaf gespecialiseerd in hoogdruk, wenste juist grote aantallen plaatjes te produceren die niet al te veel kostten. Waarom zou hij zich dan toeleggen op een hem nog geheel vreemde activiteit, namelijk het in diepdruk afdrukken van koperplaten? Er zich van bewust dat de xylografie vanuit artistiek oogpunt niet zeer hoog aangeslagen werd, liet hij hout- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
sneden maken van betere kwaliteit dan men toen van volksprentenuitgevers zoals een Le Tellier-Verhoeven of een Bontamps gewoon was. Zich op beter gesitueerde doelgroepen afstemmend, liet Hanicq zijn prenten tevens zorgvuldig inkleuren, niet met sjablonen en grove borstels maar met fijne penselen. Door deze (duurdere) methode toe te passen, sloot Hanicq aan bij wat in de Antwerpse devotieprentenproductie inzake ‘afzetten’ gebruikelijk was. Zijn kenmerkend streven naar een goede kwaliteit bleek ook uit de aanwending van schoon en straf papier, zoals hij zelf in zijn publiciteit onderstreepte. P.J. Hanicq ‘woekerde’ met de beschikbare houtsneden. De blokjes dienden niet enkel voor het drukken van prenten. We haalden het voorbeeld aan van de Halle-prent waarvoor een blokje gebruikt is dat eerder bij het drukken van een frontispice gebezigd was. De houtsnede van nummer 11 (Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel) komt voor in de Hanicq-editie uit 1821 van het zeer populaire werkje van de Lierse schoolmeester J.B. Verhoeven, getiteld Het Nieuw Scherpenheuvels Trompetjen uytblaezende verscheyde Geestelyke liedekens, tot meerder eere Gods, ende der Alderheyligste Maegd en Moeder Gods Maria. De houtsnede die Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk voorstelt (nummer 13) is later, in 1838, door François Hanicq nog aangewend voor de frontispice van het Kort Begryp der Geschiedenis van het mirakuleus beeld van O.-L.-Vrouw van Hanswyck binnen Mechelen. De vijftien medaillons op de Rozenkrans-prent (nummer 16) smukten in 1821 de Hanicq-uitgave op van Maniere om godvrugtelyk en met profyt der zielen te lezen het heylig Roosenkransken van Maria. P.J. Hanicq is er niet in geslaagd de houtsnede - sedert de zeventiende eeuw grotendeels door de kopergravure verdrongen - in Vlaanderen weer te laten doorbreken in de devotieprentenproductie. De snel opgekomen lithografie heeft deze eeuwenoude productietechniek vanaf de jaren dertig geheel gemarginaliseerd. Dat François Hanicq toen, ondanks de triomf van de steendruk, nog met kopergravures te voorschijn kwam, valt enkel te verklaren door het verlangen van deze uitgever om, via die - mogelijk elders gedrukte - hoogwaardige producten, een meer elitair doelpubliek te bereiken. In tegenstelling tot Brepols hebben P.J. en François Hanicq | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
met hun prenten nooit de grote massa uit stad en platteland bereikt. Zij koesterden die ambitie ook niet, vooral nadat zij merkten hoe sterk Brepols met zijn religieuze en andere volksprenten de markt begon te beheersen. Met hun producten richtten zij zich vooral tot een veeleer geletterd (al dan niet kerkelijk) publiek dat waardering - en enig geld - wist op te brengen voor technisch en esthetisch behoorlijk verzorgd drukwerk. Hoewel vooral op de middenklasse gericht, drong de beeldtaal van de Hanicq-prenten toch deels tot bij de lagere klassen door. Voorstellingen die de Mechelse graveur Joseph Hunin als ‘kunstwerken’ onder een beperkt en veeleer elitair publiek verspreidde, werden door Hanicq via de uitvoering in houtsnede naar een reeds beduidend meer populair circuit getransfereerd. Uiteindelijk bracht plagiator P.J. Brepols de grote massa met deze beeldtaal in contact, namelijk door vereenvoudigde en goedkope nabootsingen van de Hanicq-prenten op de markt te brengen. Aldus zijn P.J. en François Hanicq, met de - ongevraagde - medewerking van hun concurrent Brepols, ongewild opgetreden als culturele middelaars tussen de elite en de lagere klassen.
Universiteit Antwerpen UFSIA Antwerpen |
|