De Gulden Passer. Jaargang 74
(1996)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 451]
| |
Emblemataliteratuur uit de Officina Plantiniana in de zeventiende eeuw
| |
[pagina 452]
| |
zorgde hij deze tekst extra door de commentaar bij de emblemen te actualiseren. In de edities van 1565 en 1566 nam hij de commentaar op van de Duitse humanist Sebastian Stockhamerus naar het model van een editie te Lyon bij Jean de Tournes. In 1573 supprimeerde hij de tekst van Stockhamerus ten voordele van een commentaar door de Parijse hoogleraar Claude Mignault. Deze laatste herwerkte zijn tekst gedeeltelijk voor een editie in 1577. In 1584 moest hij weer iets anders leveren. Plantin had hem namelijk om een kortere versie van zijn commentaar verzocht, omdat de publicatie van een nieuwe druk met uitvoerige commentaar minder opportuun werd geacht in de toenmalige ongunstige tijdsomstandigheden.Ga naar voetnoot4 Plantin drukte niet minder dan acht edities van Alciato's Emblemata, waarbij de frequente aanpassing van de commentaar getuigde van zijn bestendige zorg eventuele concurrentie vóór te zijn en te blijven door wijzigingen in het commentaargedeelte. Nog steeds in 1565 drukte Plantin de Emblemata van een derde prominente auteur in dit genre, de Nederlandse humanist en arts Hadrianus Junius. Ook in dit geval werd Plantins intellectuele en commerciële flair niet beschaamd: de Latijnse en Franse versies beleefden elk vijf drukken en ook de Nederlandse uitgave van 1567 werd herdrukt.Ga naar voetnoot5 Met deze massale aanwezigheid op dit marktsegment veroverde Plantin een quasi monopoliepositie inzake emblemataliteratuur in de Nederlanden. In latere jaren drukte hij nog soortgelijke bundels van de Spaanse theoloog Benedictus Arias Montanus, van de Nederlandse humanisten Bernardus Furmerius en Dirk Volckertszoon Coornhert en van de Brabantse dichter Jan Moerman.Ga naar voetnoot6 Al deze auteurs, afgezien van Arias Montanus, hielden de lezer een vage, algemeen christelijke ethische boodschap voor, gekoppeld aan eerbied voor het door God gestelde gezag, maar zonder in theologische finesses af te dalen. Deze meegaande houding en het gebruik van het Latijn garandeerden een verspreiding van | |
[pagina 453]
| |
deze literatuur doorheen heel Europa, over alle religieuze grenzen heen. Op het eerste gezicht past het werk van Arias Montanus, Humanae salutis monumenta, een geschiedenis van de heilsleer via illustraties bij het Oude en het Nieuwe Testament, minder bij die typisch Plantijnse prudentia in religiosis.Ga naar voetnoot7 Maar tijdens het werk aan de polyglotbijbel (1568-1572) was Arias een intieme vriend van Plantin geworden; hij had een irenische natuur en was een invloedrijk man aan het Spaanse hof. Dit alles kon Plantin enkel stimuleren het werk van Arias Montanus uit te geven.
Plantin stierf op 1 juli 1589 en zijn schoonzoon Jan I Moretus werd hoofd van de Officina Plantiniana. Jan Moretus wordt omschreven als een harde werker, maar zonder Plantins originaliteit en diens zin voor humanistische geleerdheid.Ga naar voetnoot8 Toch moet men, voor wat volgt, niet alleen de persoonlijke factor, maar ook het geestelijk en intellectueel klimaat meetellen. De tijd van de Moretussen was de tijd van de Contrareformatie. De rol van de eerder vrije geesten uit Plantins tijd werd thans overgenomen door academisch geschoolde geestelijken, zowel seculieren als regulieren. Plantin zelf had deze intellectuele verschuiving reeds ervaren bij zijn terugkeer uit Leiden in oktober 1585, waar hij twee jaar doorgebracht had in de hoop zijn bedrijf op te kalfateren na de Spaanse furie (1576). De Antwerpse tak van de firma (een kleinere sectie bleef te Leiden) zou het grote centrum voor de verspreiding van contrareformatorische literatuur worden. De Officina Plantiniana publiceerde geen enkel embleemboek in de periode tussen het jaar 1585 en het einde van de zestiende eeuw. Vanaf 1601 engageerde de firma zich weer op dit terrein, aanvankelijk dank zij de betrokkenheid van één auteur. De jezuïet Joannes David, een vruchtbaar schrijver van religieuze literatuur, die ook het polemische genre niet schuwde, deed een beroep op | |
[pagina 454]
| |
Jan Moretus om zijn emblematisch werk gedrukt te krijgen.Ga naar voetnoot9 De keuze van David voor Moretus was voorspelbaar, wanneer hij zijn werk keurig geïllustreerd wenste te zien. Onder de drukkers die reeds vóór 1601 voor hem gewerkt hadden, telde hij Martinus Nutius, de uiteindelijke uitgever van Hieronymus Natalis, Evangelicae historiae imagines (1593), een bijzonder mooi geïllustreerd werk, waarvoor de graveurs rond Plantin, en vooral de gebroeders Wierix, zeer fraai werk geleverd hadden. Elk van deze imagines bestond uit een titel, de illustratie en een legende, die verwees naar details op de plaat met kapitaalletters als referentiepunten. Alles, ook de omgevende tekst, was in de koperplaat gegraveerd; er kwam geen zetsel aan te pas. David stelde zijn emblemen samen volgens dit patroon.Ga naar voetnoot10 Hij verving de titel door een opschrift (inscriptio), één regel lang, behield het gebruik van kapitaalletters om bepaalde details of scènes in de illustratie (pictura) te markeren, en liet als onderschrift (subscriptio) onder de pictura in plaats van een legende drie disticha graveren, een in het Latijn, een in het Nederlands en het derde in het Frans. Op de tegenoverliggende bladzijde binnen dezelfde opening werd het distichon overgenomen als kop van een lange meditatieve commentaar; in de marges daarvan verwezen hoofdletters naar de overeenkomstig aangeduide scènes van de pictura en leidden aldus de meditatie langs de gewenste paden. De commentaar werd afgesloten met een gebed. David werkte dit schema uit voor zijn eerste embleemboek en behield het tot zijn laatste werk. In 1601 verscheen zijn Veridicus Christianus,Ga naar voetnoot11 met een bewust | |
[pagina 455]
| |
dubbelzinnige titel: de christelijke waarzegger, zowel een voorspeller als een zegger van waarheid. In de opdracht aan Petrus Simons, bisschop van Ieper, zette David uiteen hoe het boek tot stand gekomen was als resultaat van zijn catechetisch apostolaat. Hij had in honderd disticha een samenvatting geboden van zowel de grondwaarheden van de christelijke leer als van de principes van een deugdzaam leven in het algemeen.Ga naar voetnoot12 Uitgaande van deze disticha ontwikkelde hij zijn uitvoerige commentaar daarop. Als laatste stap wenste hij de verzen geïllustreerd te zien, enerzijds om de tekst aanschouwelijk te maken voor de belangstellende lezer en anderzijds om de materie ook aantrekkelijkheid te verlenen in de ogen van een meer oppervlakkig publiek. Aangezien het werk voortkwam uit Davids catechismusonderricht, waren de teksten oorspronkelijk in het Nederlands gesteld om een zo ruim mogelijke groep te kunnen bereiken. Toen David zijn kopij te Antwerpen wilde afleveren, bleek de uitgever eerder weigerachtig gestemd te zijn. Jan Moretus wenste het boek niet op eigen risico uit te geven, tenzij de tekst in het Latijn vertaald zou worden. Zijn redenen daarvoor waren duidelijk: voor een boek dat allesbehalve goedkoop zou kunnen worden, wenste hij een zo breed mogelijke verspreiding. David zette zich zonder tegenstribbelen onmiddellijk aan het werk en leverde een Latijnse vertaling af binnen drie maand. Dientengevolge verscheen de Latijnse versie als eerste in 1601, terwijl het Nederlandse origineel in 1603 van de pers kwam onder de titel Christeliicken Waerseggher, De principale stucken van t' Christen Geloof en Leven int cort begrijpende. Met een Rolle der deugtsaemheyt daer op dienende. Ende een Schildt-Wacht teghen de valsche Waersegghers, Tooveraers, etc.Ga naar voetnoot13 De Veridicus is een erg handig opgebouwd embleemboek. Bij nader toezien blijkt duidelijk zijn karakter van alles omvat- | |
[pagina 456]
| |
tend leerboek voor de jeugd. Na de eigenlijke reeks van honderd emblemen komt de orbita probitatis (schijf der rechtschapenheid), eigenlijk een loterijspel met beweegbare schijf. De werking is als volgt. In een cirkel zijn vier venstertjes geknipt, elk opgedragen aan een van de vier evangelisten. De schijf is met een touwtje door het middelpunt van de cirkel achter aan dit blad bevestigd. Draait men de schijf rond, dan verschijnt achter elk van de vier venstertjes een verschillend getal. De lezer pikt er een willekeurig uit en kijkt op het volgende blad. Daar treft hij een genummerde lijst met honderd gezegden aan. Hij kiest de spreuk met zijn aangenomen nummer en die refereert op haar beurt aan één van de honderd emblemen. Die kan men dan gaan bestuderen. David stelde uitdrukkelijk dat hij - tactisch - dit spelelement ingelast had om de invloed van T'huys der Fortuynen, een populair astrologisch werk dat met eenzelfde objectiverende schijf uitgerust was, tegen te gaan. Op het einde van het boek wordt de Veridicus gepromoveerd tot bron van kennis via drie uitvoerige indices, een ‘index rerum’, een ‘index exemplorum’ en een ‘index similium’. Enkele exemplaren bevatten als extra toevoeging een ‘Concentus Musicus’.Ga naar voetnoot14 Deze muzikale bijdrage biedt een polyfone compositie voor vier stemmen, waarop de disticha kunnen gezongen worden. Aldus werd meer dan één zintuig aangesproken door dit werk: het oog werd bekoord door de illustraties en het oor gestreeld door de muziek. Jan Moretus vertrouwde de illustraties toe aan zijn schoonzoon Theodoor Galle. Diens geëtste picturae waren niet goedkoop. Moretus drukte 1300 exemplaren van de Veridicus en berekende een prijs van 35 stuivers per exemplaar.Ga naar voetnoot15 Maar dat gold enkel voor het tekstgedeelte. De koper had niet minder dan vijf carolusgulden (100 stuivers) te betalen aan | |
[pagina 457]
| |
de firma Galle voor de illustraties.Ga naar voetnoot16 Die waren dan ook niet afgedrukt op de katernen met zetsel, maar werden op de gepaste plaats ingeschoten als afzonderlijk gedrukte bladen. De illustraties werden voor de liefhebbers ook beschikbaar gehouden als een aparte publicatie met eigen titelblad. Er is zowel een reeks bekend met Latijnse titel Icones Ad Veridicum Christianum, gedateerd 1601 en uitgegeven door Filips Galle, als een pendant met het Nederlandstalige titelblad Christeliicken Waerseggher, gedateerd 1602 en op naam van Jan Moretus.Ga naar voetnoot17 Voor de Nederlandstalige Waerseggher zag Moretus nog een grotere markt: daarvan drukte hij 1500 exemplaren tegen 36 stuivers het stuk.Ga naar voetnoot18 Die extra stuiver was verantwoord, omdat de Waerseggher een extra bijlage bevatte, de Schild-wacht tot seker vvaerschouvvinghe Teghen de valsche Waersegghers, lang zesentwintig bladen. De prijs voor de alweer afzonderlijk te betalen reeks illustraties werd gehandhaafd op vijf gulden. Van de Veridicus waren luxe-exemplaren beschikbaar op groter papier, waarin de illustraties gevat werden in een gegraveerd kader (vier types), te vergelijken met bordures in middeleeuwse handschriften.Ga naar voetnoot19 David schonk een exemplaar van de Veridicus aan de stad Kortrijk, zijn geboortestad, waarop de magistraat hem de som van tien pond groot verstrekte ‘ter hulpe van den arbeyt ende oncosten, by hem ghesupporteert’. Toen de Veridicus verscheen, was David rector van het Gentse jezuïetencollege. Het stadsbestuur van Gent werd ook met een exemplaar begiftigd en revancheerde zich eveneens met een schenking van tien pond in plaats van de | |
[pagina 458]
| |
aam (=ca. 156 1.) wijn, die het de auteur aanvankelijk had willen toekennen ‘in consideratie van de groote moeyte ende arbeyd’.Ga naar voetnoot20 David maakte gebruik van de Waerseggher bij zijn catechismusonderricht: in 1606 prees hij de kinderen van Belle (thans Frans-Vlaanderen) voor hun vertrouwde omgang met het boek.Ga naar voetnoot21 Men kan zich gemakkelijk voorstellen dat het bekijken van de fraaie etsen met hun gedetailleerde voorstellingen en het (mogen?) hanteren van de loterijschijf de jeugdige gemoederen moet gefascineerd hebben. Het werk had succes. Jan Moretus herdrukte de Veridicus in 1606.Ga naar voetnoot22 De oplage van 1275 exemplaren werd tegen dezelfde prijs aangeboden als in 1601.Ga naar voetnoot23 Anoniem verscheen, alweer ten behoeve van de jeugd, in 1603 een volgend werk van David, Typus occasionis. In quo receptae commoda, neglectae verò incommoda, personato schemate proponuntur met Theodoor Galle als uitgever.Ga naar voetnoot24 Het is een collectie van twaalf etsen naar het model van de illustraties bij de Veridicus. Inscriptio (één regel) en subscriptio (tien Latijnse verzen) zijn gegraveerd in de plaat. De figuren van de pictura zijn met kapitaalletters gemarkeerd. Dezelfde letters staan in de marge van de subscriptio op de plaats waar de tekst de aangeduide figuren ter sprake brengt. Meer dan in de Veridicus is in de illustraties van deze Typus rekening gehouden met het jeugdig publiek. Terwijl in de platen van de Veridicus een groot aantal allegorische figuren van volwassen leeftijd voorkomt, tonen de illustraties van de Typus een gezelschap van vijf wijze en vijf dwaze jongens, respectievelijk be- | |
[pagina 459]
| |
schermd door hun engelbewaarder of belaagd door de duivel.Ga naar voetnoot25 In 1605 maakte David van de Typus een uitgebreid embleemboek, Occasio Arrepta. Neglecta. Huius Commoda: Illius Incommoda,Ga naar voetnoot26 dat hij opdroeg aan de Habsburgse aartshertogen Leopold, bisschop van Passau, en Karel, kanunnik te Salzburg en Passau. Het boek wijst op de noodzaak elke kans aan te grijpen om het eeuwig heil na te streven in dit vergankelijke aardse leven. David richtte zich tot deze Habsburgers ten gevolge van een wenk vanwege hun verwant aartshertog Albertus, de toenmalige soeverein over de Zuidelijke Nederlanden. In de opdracht verklaarde David hun dat hij dit boek bedoelde als een tegenhanger van de Veridicus. Inderdaad, veel van de algemene schikking was overgenomen uit laatstgenoemd werk: de aanleg van elk embleem of ‘schema’ als bestaande uit een pictura met motto en onderschrift en nu voorzien van een uitvoerige prozacommentaar, besloten met een gebed. Als appendix hoort bij de Veridicus de loterijschijf met haar opdrachten. Aan de twaalf ‘schemata’ van de Occasio is een gedramatiseerd stuk toegevoegd, bestaande uit twaalf taferelen, die stuk voor stuk overeenkomen met de twaalf platen en dezelfde personages ten tonele voeren. In een proloog daarop deelde David mee dat de verzen in de subscriptiones afkomstig waren uit een samenspraak, die hij lange tijd geleden geschreven had. Omdat hij hoorde dat de studerende jeugd tweespraken en toneelstukken opvoerde op basis van de Typus, heeft hij de complete tekst hierna willen uitbrengen.Ga naar voetnoot27 Jan Moretus zorgde voor een oplage van 1250 exemplaren, die verkocht werden tegen 45 stuivers per stuk.Ga naar voetnoot28 Ook van dit werk bestonden luxe-exemplaren met een afzonderlijk kader rond | |
[pagina 460]
| |
de plaat.Ga naar voetnoot29 David ontving ook voor dit werk een gratificatie van de Kortrijkse schepenen.Ga naar voetnoot30 In 1607 publiceerde David Paradisus sponsi et sponsae, een tweeledig werk, bestaande uit Messis myrrhae et aromatum en Pancarpium Mariae.Ga naar voetnoot31 Het eerste deel, opgedragen aan de reeds vermelde aartshertog Albertus, is gewijd aan de passie van Christus. Het tweede gedeelte, bestemd voor Albertus' echtgenote, de infante Isabella, behandelt vijftig titels voor Onze-Lieve-Vrouw, ontleend aan de bijbel. In beide delen waren vijftig emblemen aanwezig. Hun layout was exact dezelfde als in Veridicus en Occasio: inscriptio en subscriptio - deze laatste alweer onder de vorm van drietalige (Latijn, Nederlands, Frans) disticha - werden gegraveerd in de plaat. De afzonderlijke scènes in de pictura werden met kapitalen gemerkt, die naar desbetreffende passages in de commentaar verwezen. Zoals in het geval van de Veridicus maakte de overvloedige illustratie, opnieuw van de hand van Theodoor Galle, de Paradisus tot een duur boek. De platen werden dan ook op losse bladen geleverd en niet als onderdeel van de gedrukte vellen. Moretus bezorgde een oplage van 1335 exemplaren, die verkocht werd tegen 24 stuivers het stuk. Net zoals voor de Veridicus werd de prijs voor de reeks van honderd illustraties afzonderlijk gesteld op vijf gulden.Ga naar voetnoot32 Ook ditmaal toonde de stad Kortrijk zich erkentelijk bij de aanbieding van een exemplaar.Ga naar voetnoot33 Het laatste embleemboek van David, Duodecim Specula Deum Aliquando Videre Desideranti concinnata, werd door Moretus gedrukt in 1610.Ga naar voetnoot34 Het leert de aanschouwing van God, als Hoogste Goed, via spiegels met positieve of negatieve werking (‘speculum propriae Vitilitatis’ tegenover ‘speculum fallax’). Zoals in de voor- | |
[pagina 461]
| |
gaande werken zijn de twaalf emblemen vergezeld van een commentaar, dit maal in de vorm van een dialoog tussen Desiderius en Anima, afgesloten met een gebed. De illustraties van Theodoor Galle sluiten inzake opzet nauw aan bij Davids rechtstreeks voorbeeld uit 1593, de Evangelicae historiae imagines van Natalis: iedere subscriptio omvat, naast een Latijns distichon, de legende van de scènes die op de pictura alfabetisch genummerd zijn. Nederlandse en Franse disticha ontbreken, ten gevolge van een suggestie van de uitgeverij. De 1250 exemplaren werden verkocht tegen 25 stuivers het stuk.Ga naar voetnoot35
Jan I Moretus overleed in 1610 en werd opgevolgd door zijn zonen Balthasar I en Jan II. Deze laatste stierf reeds in 1618, waarna zijn broer, die zou uitgroeien tot de meest wetenschappelijk geïnteresseerde figuur van het hele geslacht, als enige meester van de Gulden Passer overbleef. In die periode stierf ook pater David, in het jaar 1613. In 1617 herdrukte Balthasar Moretus Paradisus sponsi et sponsae. De oplage was iets kleiner dan voor de eerste druk: 1275 exemplaren, op de kop zestig minder dan de eerste keer. De prijs voor een exemplaar zonder illustraties werd opgetrokken tot 25 stuivers, hoewel deze herdruk precies evenveel pagina's telde als zijn voorganger. Werd hier een gestegen levensduurte zichtbaar? Een ander verschil was aanzienlijker: Balthasar Moretus verstrekte slechts 1000 stellen illustraties.Ga naar voetnoot36 Blijkbaar ging hij ervan uit dat een aantal kopers genoegen zou nemen met de tekst alleen. Zou de verkoop van de illustraties bij de editio princeps teleurstellend geweest zijn? En verklaart dit ook het lagere oplagecijfer van de tweede druk? In de periode tussen de jaren 1617 en 1634 kwam geen enkel nieuw embleemboek van de pers in de Officina Plantiniana. Weliswaar verscheen in 1622 een editie van de Emblemata van Alciato, maar die was slechts een herdruk, in samenwerking met Joannes | |
[pagina 462]
| |
Meursius, van de uitgave uit 1584.Ga naar voetnoot37 Er werden 1525 exemplaren geproduceerd tegen 9 stuivers het stuk.Ga naar voetnoot38 Het boek was goedkoop, doordat de houtsneden uit 1584 nog steeds konden gebruikt worden. Rond 1634 trad een nieuwe generatie auteurs van embleemboeken op de voorgrond. De eerste was Silvester Petrasancta, een Romeinse jezuïet en biechtvader van Petrus Aloysius Caraffa, pauselijk nuntius te Keulen. Petrasancta was een ijverig publicist. Balthasar Moretus drukte een aantal van zijn werken, duidelijk zonder zich zorgen te moeten maken over een mogelijk afzetgebied. In 1634 publiceerde hij diens De symbolis heroicis libri ix, een lijvige quarto die, na een uitvoerige stamboom van het geslacht Caraffa, alle mogelijke heroïsche symbolen en deviezen de revue laat passeren.Ga naar voetnoot39 Het werk behandelt heiligen, helden en vorsten van zowel geestelijke als wereldlijke origine. Het vijfde boek in het bijzonder was gewijd aan een theoretische beschouwing van het embleem. De overvloedige illustratie (292 stuks, in hoofdzaak het werk van Andries Pauwels, met een frontispice van Cornelis Galle naar tekening van Petrus Paulus Rubens)Ga naar voetnoot40 joeg de prijs naar het zeer forse bedrag van 9 gulden per exemplaar, wat Balthasar Moretus niet belette een oplage van 1525 stuks te drukken:Ga naar voetnoot41 in de Europese katholieke wereld van de Contrareformatie zag hij zeker voldoende kopers daarvoor. Een andere jezuïet, Petrus Biverus, hofprediker te Brussel, wendde zich eveneens tot Moretus om zijn voornaamste werken, Sacrum Oratorium en Sacrum Sanctuarium, gepubliceerd te krijgen. Sacrum Oratorium piarum imaginum immaculatae Mariae et animae creatae ac baptismo, poenitentia, et eucharistia innovatae (1634),Ga naar voetnoot42 op- | |
[pagina 463]
| |
gedragen aan de nagedachtenis van de aartshertogen Albertus en Isabella, begeleidt de christen ziel op haar weg naar het heil via de sacramenten van doop, biecht en eucharistie. Sacrum Sanctuarium Crucis et Patientiae Crucifixorum et Cruciferorum, emblematicis Imaginibus laborantium et aegrotantium ornatum (eveneens 1634),Ga naar voetnoot43 bestemd voor de nieuwe gouverneur, de kardinaal-infant don Ferdinand, verheerlijkt de marteling van het kruis, als ondergaan door Christus en door een groot aantal heiligen. In beide werken zijn een aantal illustraties hergebruikt en dus niet oorspronkelijk bedoeld bij de teksten van Biverus. Een deel van de zevenenvijftig platen in Sacrum Oratorium (met name die in het deel ‘Eucharistia’) stammen uit de Typus praedestinationis, gepubliceerd door de Antwerpse uitgever Hendrik Aertsens in 1630. De zeventig illustraties in Sacrum Sanctuarium werden eveneens opnieuw gebruikt na hun eerste verschijnen in Bartolomeo Ricci, Triumphus Iesu Christi crucifixi, een werk dat Jan I Moretus in 1608 uitgegeven had.Ga naar voetnoot44 Deze platen waren het werk van Adriaan Collaert en werden geretoucheerd voor de boeken van Biverus door Charles de Mallery.Ga naar voetnoot45 Beide kunstenaars waren schoonzoons van Filips Galle, vader van Theodoor en Cornelis Galle. Balthasar Moretus drukte 1025 exemplaren van beide werken van Biverus en verkocht ze tegen zeven gulden en tien stuivers het stuk.Ga naar voetnoot46 De benedictijn Benedictus van Haeften, prior van Affligem, de belangrijkste abdij van Brabant, liet de editio princeps van zijn embleembundel Regia Via Crucis verschijnen bij Balthasar Moretus in 1635.Ga naar voetnoot47 Van Haeften was toen reeds een gereputeerd auteur van catechetische en erudiete werken, evenals van emblematische literatuur. Niet weinige van zijn publicaties waren reeds uitgegeven door toonaangevende Antwerpse firma's als Verdussen, Mesius en Bellerus. De prior van Affligem was bovendien een zeer goede klant van de Plantijnse boekhandel. Het verbaast dan ook niet dat Balthasar Moretus de Regia Via Crucis publiceerde als een | |
[pagina 464]
| |
mooie octavo met een frontispice van Cornelis Galle naar een tekening van Rubens en met achtendertig illustraties, geleverd door het grafisch atelier van de Galles.Ga naar voetnoot48 Het boek verhaalt de gang van Staurophila onder het kruis, naar het voorbeeld van Christus zelf, die haar onderricht via een permanente dialoog. Balthasar Moretus bezorgde een royale oplage van 1560 exemplaren tegen de niet goedkope prijs van drie gulden en tien stuivers per exemplaar.Ga naar voetnoot49 Het boek zou de meest succesrijke publicatie van Van Haeften worden: het werd niet minder dan dertien keer vertaald. Betekende Van Haeften op het ogenblik van die publicatie reeds een gevestigde waarde in het geestelijke milieu van de Zuidelijke Nederlanden, dan stond de Antwerpse jezuïet Guilielmus Hesius nog aan het begin van zijn intellectuele carrière, toen Balthasar Moretus diens Emblemata sacra de fide, spe, charitate in 1636 uitgaf.Ga naar voetnoot50 De 116 illustraties waren - uitzonderlijk voor dit type van boek bij Moretus - houtsneden van Christoffel Jegher naar tekeningen van Erasmus Quellinus, een leerling van Rubens. In stijl en onderwerp lijken de afbeeldingen sterk op de zestiende-eeuwse Devises héroiques van Paradin en Simeoni, die Plantin uitgegeven had in 1561. Balthasar Moretus verkocht de 1225 exemplaren tegen 36 stuivers het stuk.Ga naar voetnoot51 Precies het gebruik van houtsneden maakte de lage prijs voor zoveel illustraties mogelijk. Vier jaar later, in 1640, bracht Balthasar zijn belangrijkste en mooiste publicatie uit op het gebied van de embleemliteratuur, het verhaal van de honderdjarige jezuïetenorde, in de Imago primi saeculi Societatis Iesu a Provincia Flandro-Belgica eiusdem Societatis repraesentata.Ga naar voetnoot52 Het initiatief daartoe was genomen door de provinciaal van de orde, Joannes de Tollenaer, hierbij geholpen door Joannes Bollandus, die daarvoor medewerkers engageerde als Sidronius Hosschius en Jacobus Wallius. Het resultaat was een doordacht | |
[pagina 465]
| |
en welsprekend verhaal van de uitbreiding der jezuïetenorde over de hele wereld met speciale aandacht voor haar ontvangst in de Nederlanden. Zes opeenvolgende onderdelen van dit relaas worden afgesloten met een reeks van oratorische, poëtische en emblematische demonstraties. Balthasar Moretus maakte er een grandioos kijkboek van, een foliant van 982 bladzijden met 126 emblemen, gesneden door Cornelis Galle. Het frontispice maakte hij naar een tekening van Filips Fruytiers. Elk embleem was gevat in een telkens verschillend exuberant kader, getuigend van de vindingrijkheid van de kunstenaar. De Imago stond voor het imponerende, barokke boek, dat Balthasar Moretus met zijn zin voor decorum graag publiceerde. Er werden 1050 exemplaren gedrukt. Dat was een mooie oplage, maar zeker geen recordaantal, zoals men dat zou verwachten met de universaliteit van de orde voor ogen. Maar de prijs was dan ook hoog: achttien gulden!Ga naar voetnoot53 De Imago was aldus een van de kostbaarste boeken, die Balthasar Moretus ooit publiceerde en heel zeker het duurste nummer onder zijn emblemata. Nog in hetzelfde jaar 1640 gaf hij een verkorte Nederlandse versie van de Imago uit onder de titel Af-beeldinghe van d'eerste eeuwe der societeyt Iesu voor ooghen ghestelt door de Duyts-Nederlantsche provincie der selver societeyt.Ga naar voetnoot54 Een nieuw frontispice werd gesneden door Michel Natalis naar een tekening van Abraham van Diepenbeeck. De prozateksten waren vertaald door Laurentius Udens, de verzen aangepast door Adrianus Poirters. Het formaat van het werk werd gereduceerd tot quarto, het papier was van een mindere kwaliteit en het aantal emblemen werd teruggebracht tot 104 nummers. Maar nog steeds in vergelijking met de Imago werd de oplage wel met een derde verhoogd: niet minder dan 1525 exemplaren werden afgedrukt. Balthasar Moretus moet becijferd hebben dat hij deze oplage tegen de prijs van negen gulden per exemplaar (dat is de helft van de prijs van de Latijnse versie) kwijt kon aan de Nederlandstalige begunstigers van de Sociëteit.Ga naar voetnoot55 | |
[pagina 466]
| |
Na dit hoogtepunt viel de deemstering vrij snel. Balthasar Moretus overleed een jaar later, in 1641. Hij werd als hoofd van de Gulden Passer opgevolgd door zijn neef, Balthasar II, de zoon van Jan II. Dank zij de uitvoer van liturgische werken naar Spanje maakte Balthasar II de firma nog eens tot het grootste typografische bedrijf in Europa. Maar de productie van embleemboeken, die geen dergelijk aanzienlijk marktsegment konden waarborgen als de devotionele literatuur, verviel. In 1648 werd voor het laatst een editie van Alciato's Emblemata in het Plantijnse huis ter perse gelegd.Ga naar voetnoot56 Die was een getrouwe replica van de editie uit 1622. De grote oplage (1500 stuks), het kleine formaat (sedecimo) en de lage prijs (14 stuivers) wijzen erop dat het boek bestemd was voor leerlingen van de Latijnse school.Ga naar voetnoot57 Daartegenover was het fraaie embleemboek in quartoformaat van Otto Vaenius, Amoris divini emblemata in 1660 bestemd voor een welgesteld publiek.Ga naar voetnoot58 De eerste druk van dit werk in 1615 was nog ooit ondernomen op aansporing van de infante Isabella. Het was toen uitgegeven door Martinus Nutius en Joannes Meursius. De embleemboeken van Vaenius bleven succesrijk gedurende heel de zeventiende eeuw. Hieronymus IV Verdussen bezorgde in 1659 een uitgave van Vaenius' Amorum emblemata, de wereldlijke pendant van de Amoris divini emblemata. De Officina Plantiniana ging dus geen groot risico aan bij het opnieuw uitgeven van het werk van deze bekende artiest. In 1676 verscheen nog een druk van Alciato, EmblemataGa naar voetnoot59 met als adres ‘Antverpiae, Ex Officina Plantiniana, Anno M.D.C.LXXVI. Sumptibus Matthaei de la Bastida, Bibliopolae Mantuae Carpentanorum’, maar dat is m.i. een roofdruk van de uitgever te Mantua. Het boek volgt de editie uit 1648 op de voet, met overneming van de kerkelijke approbatie (Antwerpen, 1621) en het privilege (Brussel, 1647). De druk zelf is in geen geval het werk van de Officina Plantiniana. Op de titelbladzijde staat een | |
[pagina 467]
| |
drukkersmerk (45 bij 53 mm) dat een onbeholpen kopie is van het originele merk (29 bij 38 mm) uit 1648. Ook de houtsneden die dienst doen als picturae bij de emblemen, zijn naar de Plantijnse modellen gekopieerd; ze zijn van een betere factuur dan het drukkersmerk. De typografie schreit ten hemel: het lettermateriaal is inferieur en de letters dansen. Matthias de la Bastida heeft niet alleen de editie uit 1648 klakkeloos nagedrukt. Door drukkersmerk en naam van de Antwerpse uitgeverij over te nemen beoogde hij zijn product te kunnen laten delen in de naam en faam die Plantins Alciato-uitgaven reeds meer dan een eeuw genoten.
Bij een globale blik op de zeventiende-eeuwse embleemboeken uit de Officina Plantiniana vallen alvast een paar constanten op. Daar is vooreerst de zeer grote groep van clerici onder de auteurs. Hun drukke aanwezigheid is niet alleen imponerend, ze is zelfs exclusief. De enige leken in dit gezelschap, Alciato en Vaenius, waren reeds overleden op het ogenblik dat hun werken herdrukt werden. De emblemataliteratuur van de Zuidelijke Nederlanden dankt haar nieuwe bloei in de zeventiende eeuw aan kerkelijke auteurs. Onder hen ontmoeten wij één eenzame benedictijn te midden van een talrijke compagnie jezuïeten. Die toestand is een getrouwe weerspiegeling van de culturele situatie in de Zuidelijke Nederlanden. De Contrareformatie trok de knapste koppen aan en dirigeerde ze in de richting van de clerus. Antwerpen als cultureel en godsdienstig centrum telde een massa kerkelijke instituten en werd uitgebouwd tot een bastion tegen de noordelijke ketterij. De jezuïeten in het bijzonder maakten gebruik van emblemataliteratuur bij hun pedagogische en catechetische activiteiten.Ga naar voetnoot60 Een tweede vaststelling geldt eveneens voor heel de zeventiende eeuw: de Officina Plantiniana was niet langer het riskante bedrijf van Christophe Plantin. Zijn nakomelingen, de meesters van de Gulden Passer, waren rijke patriciërs geworden. Zij konden selectief optreden ten aanzien van de auteurs die zij wensten uit te geven, en zij kozen enkel auteurs uit met een gevestigde literaire | |
[pagina 468]
| |
reputatie of met stevige, ver reikende connecties, bij voorkeur tot in het hof te Brussel. De eerste Moretussen vermeden populaire literatuur. Zij brachten de Latijnse editio princeps van Van Haeftens Regia Via Crucis uit, maar versmaadden de edities in de volkstaal van dit werk, die toch zeer in trek bleken te zijn. Zij publiceerden bij voorkeur werken in het Latijn. Onder alle behandelde embleemboeken zijn slechts twee publicaties in een andere taal, en wel in het Nederlands. In het eerste geval, dat van Davids Christeliicken Waerseggher, kwam deze versie in de volkstaal voort uit de intentie van de auteur zelf, die het boek wilde inzetten bij het catechismusonderricht. Het tweede Nederlandstalige werk, Af-beeldinghe van d'eerste eeuwe, werd aldus geproduceerd om het verzekerd succes, zoals blijkt uit het oplagecijfer. Maar in beide gevallen gold deze niet-Latijnse editie als secundair, als bestaand en getolereerd naast en na een Latijnse versie, die steeds als eerste van de pers kwam. In de eerste helft van de zeventiende eeuw stond de Officina Plantiniana duidelijk voor het ‘grote’ Antwerpse barokke boek, luxueus uitgegeven en overvloedig geïllustreerd. De onafgebroken verkoop van liturgische werken naar Spanje en zijn koloniën verzekerde aanhoudend economische winst. Dat gebeurde ten koste van intellectuele alertheid. De comfortabele sleur in de overheersende productie stimuleerde niet tot het aantrekken van nieuwe, levendige, maar alternatieve talenten. De embleemboeken van de Moretussen missen de intellectuele verscheidenheid en actuele directheid, die de wezenlijke kenmerken van Plantins keuze op dit gebied hadden uitgemaakt. Maar oogstrelende boeken waren en zijn het alleszins. |
|