De Gulden Passer. Jaargang 74
(1996)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 249]
| |
De Moretussen en de Antwerpse boekgeschiedenis van de 17de en 18de eeuw
| |
[pagina 250]
| |
A. De context: Antwerpen als typografisch centrum (eind 16de - tweede helft 18de eeuw)Zoals bekend zette de capitulatie van Antwerpen voor de Spaanse landvoogd Alexander Farnese op 17 augustus 1585 de eindstreep onder het schitterende typografisch wereldcentrum Antwerpen. Met de overgave volgde voor Antwerpen en de Spaanse Nederlanden onmiddellijk een diepe economische inzinkingGa naar voetnoot1, die zich onmiddellijk doorzette op het terrein van de conjunctuurgevoelige industrie die de boekdrukkunst in wezen was. In het voetspoor van de vele handelaars en ondernemers die Antwerpen reeds verlieten vanaf 1579 omwille van Farneses opmars naar de metropool en het daarmee steeds concreter wordende doembeeld van onderbroken handelsrelaties en een ingeschrompelde afzetmarkt, zegden duizenden het eens zo schitterende wereldhandelcentrum definitief vaarwel. Zij kozen voor een nieuwe start in Duitsland en vooral in het opkomende Noorden. Economische motieven bewerkten van velen het vertrek, maar daarnaast bepaalden ook religie redenen de emigratie. Met het Reconciliatieverdrag van 17 augustus 1585 werd te Antwerpen immers voortaan uitsluitend nog de roomse Kerk erkend. Overtuigde protestanten weken daarom uit. Het Reconciliatieverdrag dat hun vier jaar tijd liet om de stad te verlaten met familie en bezit bood hun daartoe overigens ruime faciliteiten. Onder de duizenden emigranten, die toen vanuit Antwerpen de uittocht definitief hebben ingezet, bevonden zich ook vele typografen. Het is immers bekend dat in 1584 niet minder dan de helft van wie werkzaam waren in het Antwerpse boekbedrijf de hervorming waren toegedaanGa naar voetnoot2. De impact die van deze Antwerpse emigranten is uitgegaan, is vooral in het Noorden spectaculair geweest. Zij schonken de Verenigde Provinciën inderdaad wat deze tot zover in ruime mate | |
[pagina 251]
| |
hadden gemist: ondernemingsgeest, vakbekwaamheid, kapitaal en brede cultuur. Nog tot omstreeks 1630 creëerden de uitgeweken Antwerpse drukkers-uitgevers, boekhandelaars, lettersnijders en - zetters, houtsnijders en plaatdrukkers, kaartenmakers, boekbinders en boekslotmakers hier nieuwe, degelijk geoutilleerde bedrijven die uitgerust werden met het beste typografische materiaal. Daarnaast bewerkten deze Antwerpse typografen en boekverkopers, die tevoren mee de pijlers waren geweest van Antwerpens Gouden Eeuw, samen met zo vele andere Zuid-Nederlandse en Antwerpse handelaars en ondernemers met hun grenzeloze overdracht van werkkracht, cultuur, kapitalen, wijdvertakte handelsrelaties en hoogontwikkelde typografie er de opkomst van het Gouden Holland van de 17de eeuw. Onder hun impuls werden Dordrecht, Middelburg, Gouda, Leiden en Amsterdam hier al vlug opbloeiende, concurrerende drukkerscentra die een eersterangsplaats gingen veroveren op de West-Europese boekenmarktGa naar voetnoot3. Een dergelijke evolutie kon niet anders dan nadelig zijn voor Antwerpen. De metropool verloor hierdoor op nauwelijks enkele jaren tijd zijn positie van typografische hoofdstad van het westen. Toch werd de Scheldestad evenwel niet totaal op het terrein van de boekproductie verdrongen. Het economisch herstel, ingetreden vanaf het midden van de jaren negentigGa naar voetnoot4, consolideerde Antwerpen immers als warenhandelscentrum van de Zuidelijke Nederlanden. Tegelijkertijd bleef de Scheldestad ook internationaal nog een zeer belangrijke geldmarkt. In deze context kon de Antwerpse boekdrukkunst nog tot omstreeks 1650 een schitterend | |
[pagina 252]
| |
naseizoen beleven. De gevestigde faam van de resterende typografenGa naar voetnoot5 en het feit dat Antwerpen als centrum van onderwijs en boekdrukkunst na 1585 werd uitgebouwd tot grensoverstijgend bolwerk van de Contrareformatie in de Nederlanden bezorgden de typografische sector hier al onmiddellijk veel nieuwe opdrachten. Daarnaast opende de hernieuwde inschakeling van de Zuidelijke Nederlanden in de Ibero-Amerikaanse economieGa naar voetnoot6 met haar zeer expansieve vraag naar kerkdrukken ingevolge de kwalitatieve achterstand en mindere capaciteit van de Spaanse lokale ateliers nieuwe perspectieven voor de Antwerpse boekdrukkunst. Een en ander bewerkte dat meerdere grote Antwerpse drukkersgeslachten uit de tweede helft van de 16de eeuw ook in de eerste decennia van de 17de eeuw hier verder bedrijvig bleven. Te vermelden zijn in dit opzicht de firma's Bellerus, Aertsen, Cnobbaert, Van Ghelen, Gymnicus, Trognesius, Van Tongeren, Van Wolschaten en Meursius. Daarnaast waren ook de Verdussens, die de handboeken produceerden voor de colleges van de augustijnerordeGa naar voetnoot7, belangrijke uitgevers. In opvolging van het drukkersgeslacht Nutius, van wie Jan-Baptist Verdussen (Antwerpen, 1625-1689) huis en drukkersmerk in 1635 had overgenomen, specialiseerden zij zich ook in de productie van werken in het Spaans, evenals in deze van processionalen, antifonaria en gradualen bestemd voor de Spaanse marktGa naar voetnoot8. Daarnaast continueerde de firma Phalesius ook voor internationale afzet haar productie van muziekdrukkenGa naar voetnoot9. Tenslotte waren te Antwerpen ook nog zeer vele kleinere druk- | |
[pagina 253]
| |
kers, waaronder vele nieuwkomersGa naar voetnoot10, bedrijvigGa naar voetnoot11 voor de voorziening van de lokale markt met vooral populaire, mystieke en devotiewerkjes in de volkstaal. De hoeksteen voor de typografische bedrijvigheid in de Scheldestad bleef ehter ook nu de Officina Plantiniana. Onder de leiding van Jan I Moretus (Antwerpen, 1543-1610) en zijn zonen Jan II (Antwerpen, 1576-1618) en Balthasar I Moretus (Antwerpen, 1574-1641), die evolueerden tot de grote drukkers van de Contrareformatie in de Nederlanden, bleef De Gulden Passer nog steeds de belangrijkste typografische onderneming van de Zuidelijke Nederlanden en een der grootste in EuropaGa naar voetnoot12. Precies dank zij de activiteit van de Moretussen, geschraagd door productiemonopolies voor verordeningen uitgevaardigd door de Antwerpse magistraat (tot in 1705), schoolboeken voor de jezuïetencolleges in de Nederlanden (1593 sqq.)Ga naar voetnoot13 en godsdienstige werken voor de Spaanse en Spaans-Amerikaanse markt (vanaf 1607)Ga naar voetnoot14, die nog lange tijd afhankelijk bleef van de Antwerpse drukpersenGa naar voetnoot15, en de bedrijvigheid van nog vele andere drukkers-uitgevers behield | |
[pagina 254]
| |
Antwerpen in de eerste helft van de 17de eeuw als eerste typografisch centrum van de Zuidelijke Nederlanden nog een zeer belangrijke plaats op het forum van het internationale boekbedrijf. De Antwerpse typografische productie stond daarbij vooral in dienst van de vigerende Contrareformatie. Als zodanig was zij in essentie gericht op de editie van godsdienstige werken met vooraan bijbeluitgaven, zoals de gezaghebbende Moerentorf-bijbel. Deze befaamde Biblia Sacra dat is de geheele Heylighe Schrifture bedeylt int Oudt ende Nieu Testament..., die in 1599 bij Jan I Moretus verscheen, oogstte als de nieuwe officiële katholieke bijbel een bijzonder succes en werd dan ook tot in de 18de eeuw als de officiële katholieke bijbel herhaaldelijk herdrukt, inzonderheid in de Verenigde ProvinciënGa naar voetnoot16. Daarnaast viel het accent ook op liturgische werken, theologische verhandelingen en katholieke strijdschriften, die hier het licht zagen in het teken van de Contrareformatie. De Antwerpse boekproductie werd op deze wijze gekenmerkt door een overwegend aandeel van religieuze werken. Dit sloot echter niet uit dat ook andere genres hier van de persen bleven komen. Spaanse drukken en prentenalbumsGa naar voetnoot17 verschenen hier nog steeds, hoewel exclusief bij de grote firma's. Historische en juridische verhandelingen zagen eveneens het licht, terwijl ook de humanistische productie nog belangrijk bleef. De Officina Plantiniana publiceerde in dit opzicht in de jaren 1592-1623 inderdaad nog jaarlijks minstens één werk in eerste druk of herdruk van Justus Lipsius (Overijse, 1547 - Leuven, 1606)Ga naar voetnoot18. Het verzameld werk van deze gezaghebbende filoloog, filosoof, historicus en leider van het posterasmiaanse humanisme in de Nederlanden kwam hier in 1637 in vier foliobanden van de persen als laatste in | |
[pagina 255]
| |
de reeks van de Antwerpse ‘Opera Omnia’-uitgavenGa naar voetnoot19. In de lijn van de Contrareformatie, die toen precies de beste intellectuelen recruteerde, verschenen deze werken hier echter niet langer meer als producten van het tolerante lekenhumanisme, maar als militant katholiek van geest. Een treffend voorbeeld leveren in dit opzicht de Acta Sanctorum, het typografisch monument van de ContrareformatieGa naar voetnoot20, dat vanaf 1643 gepubliceerd werd bij Jan van Meurs naar het plan en de methode, ontwikkeld door pater Heribertus Rosweyde S.J. (Utrecht, 1569 - Antwerpen, 1629) en in 1607 verschenen bij Jan I Moretus onder de titel Fasti sanctorum quorum vitae in Belgicis bibliothecis manuscriptae [...]Ga naar voetnoot21. De uitvoering van dit gigantisch project, dat tot op heden onvoltooid bleef, ging definitief van start na Rosweydes overlijden onder zijn ordegenoten Jean Bolland en Godfried Henskens (Henschenius)Ga naar voetnoot22, waarbij het geslacht Meursius nog tot in 1668 deze ondernemingGa naar voetnoot23 continueerde. In deze context en ook ingevolge de concentratie van vorsers en geleerden in het Noorden hinkte de wetenschappelijke editie te Antwerpen onvermijdelijk achterop. Op het terrein van de cartografie had Amsterdam dank zij de Zuid-Nederlandse immigratie al vlug Antwerpens positie van centrum van de wetenschappelijke cartografie in de Nederlanden veroverdGa naar voetnoot24. Dit verhinderde echter niet dat in de metropool aanvankelijk nog belangrijk cartografisch werk werd uitgegeven. Jan I Moretus bezorgde in 1598 de ‘editio princeps’, voorbereid door | |
[pagina 256]
| |
Abraham Ortelius, van de vermaarde reiskaart van het laat-Romeinse rijk, naar een 13de-eeuwse copie, onder de titel Tabula Itineraria ex illustri Peutingerorum BibliothecaGa naar voetnoot25. Daarnaast leverde de Officina Plantiniana onder Balthasar I Moretus nog in 1612 en 1624 heruitgaven van Ortelius' Theatrum.... en Epitome Theatri Orbis TerrarumGa naar voetnoot26.
Ook op het terrein van de fysica bleef men hier verder actief met als exponent het beste werk voortgebracht door de wiskundige school van de Antwerpse jezuïeten, nl. de Opticorum libri sex [...] van Franciscus Aguilonius (Brussel, 1566 - Antwerpen, 1617). Deze studie over de optica, het licht, de wetten van de waarneming en hun toepassing in de technologie en kunst, verschenen in 1613, bleef tot Newton in de tweede helft van de 17de eeuw toonaangevendGa naar voetnoot27. Ook op het gebied van de botanica werd verder gepubliceerd. In 1601 verscheen hier onder de titel Rariorum Plantarum Historia het verzameld botanisch oeuvre van de grote Zuid-Nederlandse plantkundige Carolus Clusius (Atrecht, 1526 - Leiden, 1609)Ga naar voetnoot28. Terwijl de Antwerpse productie in het algemeen beschouwd echter beduidend inboette aan inhoudelijke kwaliteit bereikte zij anderzijds naar de vorm beschouwd in de lijn van de toenmalige evolutie van de Antwerpse industrie naar concentratie op artistieke luxeproductieGa naar voetnoot29 een hoogtepunt. Reeds ten tijde van Jan I Moretus oriënteerde de Officina Plantiniana zich op de productie van prachtboeken, waarbij de fraaie uitvoering voortaan ging primeren boven de inhoudGa naar voetnoot30. Voorbeelden vormen in dit opzicht de bij- | |
[pagina 257]
| |
zonder fraaie edities die Jan I Moretus in 1601 en 1609 bezorgde van het Officium Beatae Mariae [...]. Daarnaast is het door hem uitgegeven Graduale Romanum [...] (1599) ongetwijfeld het meest somptueuze werk ooit gerealiseerd in de OfficinaGa naar voetnoot31. Met de publicatie in 1608 van het Electorum libri II..., een studie over het Romeinse leven bezorgd door Filips Rubens (Siegen, 1574 - Antwerpen, 1611), de oudere broer van Pieter Paul (Siegen, 1577 - Antwerpen, 1640), geïllustreerd met kopergravures door Cornelis I Galle (Antwerpen, 1576-1656) naar ontwerptekeningen van Pieter Paul Rubens, werd in de Officina trouwens definitief het accent verlegd naar vormperfectie en fraaie illustratie. Deze tendens, waarbij lettertype, illustratie en lay-out voortaan primeerden boven de inhoud, zegevierde onder Balthasar I Moretus. In samenwerking met zijn schoolvriend P.P. Rubens, die vanaf 1613 tot 1637 de ontwerpen voor zijn titelpagina's (frontispices) en boekillustraties leverdeGa naar voetnoot32, creëerde deze kleinzoon van Plantijn het barokboek, dat het renaissancistisch karakter van de boekkunst ten tijde van zijn grootvader en vader voorgoed verdrongGa naar voetnoot33. Als schitterend geïllustreerd, fraai gedrukt, monumentaal van vorm en luxueus uitgevoerd kreeg het barokboek door zijn toedoen vanuit Antwerpen verder in gans Europa navolging. Deze late schittering van de Antwerpse boekdrukkunst overleefde echter niet het midden van de 17de eeuw. Vanaf 1630 beschikte de Contrareformatie niet langer over belangrijke auteurs. Zij bloedde dan ook geestelijk doodGa naar voetnoot34. Rubens overleed in 1640. Balthasar I Moretus stierf het volgende jaar. Na de Vrede van Munster (30 januari 1648), die een einde stelde aan de Tachtigjarige Oorlog en de Republiek der Verenigde Provinciën erkende, beleefde Antwerpen op economisch vlak zeer moeilijke tijden. Niet zozeer de definitieve Scheldesluiting, maar vooral de economische opkomst van het Noorden resulteerden in de Zuidelijke | |
[pagina 258]
| |
Nederlanden in een economische inzinking en een ernstige achteruitgang van de koopkracht van de bevolking. De industriële expansie van de Republiek vormde immers naast het mercantilisme van de buurlanden een zware handicap. Daarnaast bewerkten de krijgsverrichtingen, waarvan de Zuidelijke Nederlanden in de jaren 1667-1713 aanhoudend het toneel werdenGa naar voetnoot35, hier de totale ontwrichting van het economisch levenGa naar voetnoot36. Tot in de 18de eeuw ging het voor Antwerpen daardoor steeds verder bergaf. Parallel hiermee volgde ook een diepgaande culturele verschraling. Een algemeen verval trad in en onvermijdelijk deelde daarin ook de boekdrukkunst. Artistiek kon de vroegere kwaliteit daardoor niet langer worden aangehouden.Ga naar voetnoot37 Anderzijds ging ze ook inhoudelijk stelselmatig achteruit. Opiniërende contrareformatorische publicaties behoorden daarmee definitief tot het verleden. Werken als de Acta Sanctorum en het oeuvre van de Antwerpse priester, botanicus en mycoloog Frans van Sterbeeck (1630-1693), die met zijn Theatrum fungorum oft tooneel der campernoelien (J. Jacobs, 1675) en zijn verhandeling over oranje- en laurierbomen, Citricultura oft regeringhe der uythemsche boomen te weten oraniën, citroenen, limoenen, granaten, laurieren en andere (J. Jacobs, 1682), ook de eerste botanische werken uit onze gewesten verlucht met kopergravures bezorgdeGa naar voetnoot38, werden totale uitzonderingen. Van aanvankelijk nog deels wetenschappelijk georiënteerd viel de productie daardoor onvermijdelijk terug op nagenoeg exclusief klassiekers, liturgische en godsdientige werken voor de regionale markt en vooral voor export naar de buurlanden, Italië en bij uitstek SpanjeGa naar voetnoot39. Wie buiten deze werken, die de missionarissen toen tot in | |
[pagina 259]
| |
China toe hebben verspreidGa naar voetnoot40, en verder ook nog schoolboekenGa naar voetnoot41, devotieboeken en goedkope ontspanningsliteratuur, waarvan de productie als onaangetast door de verminderde koopkracht van de bevolking nu meer en meer de bovenhand kreegGa naar voetnoot42, in andersoortige literatuur geïnteresseerd was, was aangewezen op import vanuit het buitenlandGa naar voetnoot43. In de laatste decennia van de 17de eeuw geraakte typografisch Antwerpen dan ook geheel op de terugweg om te verworden tot een regionaal centrum dat geleidelijk aan door Brussel overschaduwd werd. Alleen dank zij de productie van brevieren en missalen voor de Spaanse markt door de Moretussen en van Spaanse drukken door de Verdussens behield Antwerpen nog een plaats in het internationale boekbedrijfGa naar voetnoot44. Na het midden van de 18de eeuw volgde echter ook in dit opzicht het keerpunt. Met het intrekken door de Spaanse koning Karel III van het Spanje-monopolie van de Moretussen op 3 juni 1764Ga naar voetnoot45 verloor Antwerpen definitief zijn betekenis als typografisch centrum. Zijn schitterende rol van internationaal cultuurdrager als wereldcentrum van het boek behoorde toen echter al sinds lang tot een ver verleden. | |
B. De exponenten van een drukkersgeslacht: de opeenvolgende Moretussen als drukkers - uitgevers (1589 - tweede helft 18de eeuw)Zoals vermeld behield het Antwerps typografisch bedrijf nog deels een internationaal karakter tot het midden van de 18de eeuw dank zij de activiteit van de Moretussen. Daarom is het hier | |
[pagina 260]
| |
aansluitend de plaats om de bedrijvigheid van de opeenvolgende bedrijfsleiders van de Officina nader in de kijker te stellenGa naar voetnoot46. | |
Jan I Moretus
| |
[pagina 261]
| |
zeer dienstig tijdens zijn vele zakenreizen naar het buitenland, waar hij geregeld de internationale boekenmarkt te Frankfurt bezocht, maar maakte hem bovendien ook tot een zeer geschikt gesprekspartner in het Plantijnse Huis, dat zich met Plantijn als spilfiguur ontwikkelde tot het belangrijkste humanistisch centrum van de Nederlanden. In dit intellectuele milieu ontplooide Jan I Moretus zich eveneens tot een zeer verdienstelijk vertaler in het Nederlands. Hij bezorgde in dit opzicht een zeer gedegen vertaling uit het Latijn van Lipsius' bekende filosofische traktaat De Constantia libri duo (Chr. Plantijn, 1584), die nog in 1584 bij Plantijn van de persen kwam onder de titel Twee boecken van de Stantvasticheyt. Eerst int Latijn gheschreven door J. Lipsius; Ende nu overgheset inde Nederlantsche taele door J. Mourentorf. Voor alles bleef Jan I Moretus echter een hardwerkend zakenman. Dit had voor gevolg dat hij in 1582, toen Plantijn tijdelijk naar Leiden emigreerde, samen met zijn geleerde schoonbroer, de befaamde oriëntalist Franciscus I Raphelengius (Lannoy bij Rijsel, 1539 - Leiden, 1597), die in 1565 Plantijns oudste dochter Margaretha (Parijs, 1547 - Leiden, 1594) had gehuwd, de praktische leiding van de Officina Plantiniana in handen kreeg. Raphelengius zorgde daarbij voor de directe leiding van de drukkerij, terwijl hijzelf instond voor de verkoop van haar productie. Na Plantijns terugkeer in 1585 bleef Jan I Moretus verder nauw betrokken bij de leiding van de zaak. Deze omstandigheid heeft Plantijn aansluitend geïnspireerd tot een voor Jan I Moretus zeer gunstige testamentaire beschikking. Toen de aartsdrukker op 1 juli 1589 overleed kwamen dan ook de drukkerij met de woning aan de Vrijdagmarkt, evenals de volledige stock aan gedrukte werken hier voorhanden evenals in de magazijnen aan de Kammenstraat en te Frankfurt toe aan Jan I Moretus, die daardoor mede op grond van nog andere tegemoetkomingen voor meer dan de helft participeerde in Plantijns nalatenschapGa naar voetnoot47. Deze bevoorrechting heeft het Jan I Moretus aanvankelijk niet gemakkelijk gemaakt. Moeilijkheden met zijn mede-erven konden inderdaad niet uitblijven. Ze kregen echter al vlug hun beslag op 16 maart | |
[pagina 262]
| |
1590. Jan I Moretus heeft toen met de hem kenmerkende persoonlijke grootmoedigheid een compromis gesloten waarbij hem en zijn echtgenote de Gulden Passer definitief werd toegewezen mits zeer belangrijke financiële compensaties aan zijn verwanten. Deze persoonlijke generositeit, die voor gevolg had dat Jan I Moretus toen tegen hoge interesten aanzienlijke kapitalen te ontlenen had, wat hem vele jaren lang zeer weinig financiële armslag heeft gelaten, bewerkte samen met de moeilijke tijdsomstandigheden dat hij het vooral aanvankelijk beslist niet gemakkelijk heeft gehad. Toch slaagde hij erin op grond van doorzicht en taaie werkkracht de Officina Plantiniana, die in januari 1589 met nauwelijks vier van de zestien persen in bedrijf in de jaren 1567-1576 en hooguit 16 personeelsleden van de minstens 56 in dienst in 1574-1576 nog slechts een schim was van wat zij ooit geweest was, met vaste hand te laveren doorheen de zwaarste crisis waarmee zij in de loop van haar meer dan driehonderdjarig bestaan heeft moeten afrekenen. Aanvankelijk in theoretisch co-vennootschap met zijn schoonmoeder Jeanne Rivière en na haar dood in 1596 werkend in volledige zelfstandigheid, wist Jan I Moretus vooreerst de relaties, die Plantijn met tal van invloedrijke prominenten had gelegd, in stand te houden. Hij dankte er niet alleen zijn benoeming aan van officieel drukker van de Stad Antwerpen in opvolging van zijn schoonvader, waardoor hij een functie monopoliseerde die aan zijn opvolgers gereserveerd zou blijven tot in 1705. Hij bekwam op deze wijze ook de continuering op zijn naam van Plantijns privilegies voor het drukken van liturgische werken in de Nederlanden. Bovendien werd Jan I Moretus ook de officieuze drukker van de jezuïetenorde in de Nederlanden, die onmiddellijk na 17 augustus 1585 het geestesleven te Antwerpen en de Spaanse Nederlanden ging beheersen. De productie van de vele werken van de vooraanstaande denkers en geleerden, die de jezuïetenorde toen heeft voortgebracht, droeg er zeker toe bij dat de Gulden Passer weerom een bloeiend bedrijf werd. Met 7 drukpersen in werking in de jaren 1603-1610 en gemiddeld 27 werknemers kon de Officina als grootste drukkerij-uitgeverij van de Spaanse Nederlanden terug rang nemen onder de allergrootste typografische onderne- | |
[pagina 263]
| |
mingen van die tijd. Deze heropstanding dankte de Gulden Passer niet in het minst aan de contacten met Spanje. Sinds hun stilvallen na 1585 kon Jan I Moretus deze weer herstellen op grond van het verzoek van 25 november 1606 van de hiëronymieten van het San Lorenzo-klooster in het Escuriaal, die sinds 1573 vanwege Filips II het verkoopsmonopolie voor de liturgische werken bestemd voor de Spaanse markt en de kolonies overzee verkregen hadden. Naast dit heropstarten van de productie van het ‘Nuevo Rezado’ wist Jan I Moretus ook zeer handig in te spelen op het nieuwe geestelijke klimaat dat in de Zuidelijke Nederlanden met de capitulatie van Antwerpen was ingetreden. Het feit dat hij aanvankelijk in de lijn van zijn schoonvader lid was geweest van de geheime spiritualistische sekte het Huis der Liefde, die buiten het patroon van de bestaande kerken om verdraagzaamheid en diep geloof in Christus voorhield, belette hem daarbij niet zijn productie in de context van de sinds 1585 zeer expansieve markt in de Spaanse Nederlanden voor het religieuze boek voornamelijk te oriënteren op katholieke strijdschriften, godsdienstige en liturgische werken, die in de geest van het Concilie van Trente toen in zeer ruime mate werden voortgebracht door geestelijke auteurs, die vaak geen onbeduidende humanisten waren. Jan I Moretus is daardoor de geschiedenis van de typografie in de Nederlanden ingegaan als de grootste drukker van de Contrareformatie. Deze hoedanigheid heeft hem echter hoe dan ook niet verhinderd ook humanistische en wetenschappelijk werken te publiceren. Hoewel beperkt qua aantal in het raam van zijn gehele productie, die in het algemeen beschouwd beduidend kleiner was dan die van Plantijn, hebben deze categorieën van werken nog een ruim aantal belangrijke publicaties omvat. Vaste waarden in zijn humanistisch fonds vormden daarbij, zoals voormeld, de talrijke filologische en andere studies van zijn huisvriend Justus Lipsius, van wie bijna 70 edities van werken in de Officina van de persen kwamen in de jaren 1590-1610. Jan I Moretus was daardoor de | |
[pagina 264]
| |
drukker bij uitstek van Lipsius' werkenGa naar voetnoot48. Tot zijn humanistische publicaties behoorden ook de reeds vermelde Electorum libri II. In quibus antiqui Ritus, Emendationes, Censurae [...] van Filips Rubens, evenals de archeologische reisgids van Italië van Franciscus Schottus (Antwerpen 1548 - Antwerpen, 1622) die in 1600 verscheen onder de titel Itinerarii Italiae rerumque Romanarum libri tres [...]. In de lijn van Plantijn continueerde Jan I Moretus ook de publicatie van woordenboeken. In 1599 bezorgde hij met het Etymologicum Teutonicae linguae: sive dictionarium Teutonico-Latinum... van Cornelis Kiliaan (Duffel, 1528/1529 - Antwerpen, 1607) een grondig herwerkte en aangevulde editie van diens Dictionarium Teutonico-Latinum (1574, Antwerpen, Chr. Plantijn). Dit werk, dat ook thans nog een onmisbare bron vormt voor wie de Nederlandse taal of haar ontwikkeling bestudeert, zou als het gedurende enkele eeuwen belangrijkste Nederlandse woordenboek aan de basis liggen van alle latere Nederlandse woordenboeken. Op het vlak van de wetenschappelijke editie bleef Jan I Moretus eveneens verder actief. In 1591 bezorgde hij onder de titel Icones stirpium, seu plantarum tam exoticarum, quam indigenarum een tweede uitgave van de plantenatlas van Matthias Lobelius (Rijsel, 1538 - Highgate bij Londen, 1616), die onder de titel Plantarum seu stirpium icones in 1581 zonder tekst door Christoffel Plantijn op zijn persoonlijk initiatief in omloop was gebracht met niet minder dan 2.176 illustraties in een relatief klein formaat. Daarnaast publiceerde hij in 1593 een laatste editie van de door Carolus Clusius in het Latijn vertaalde werken van Garcia ab Orto, Nicolaus Monardes en Christophorus a Costa, die respectievelijk in 1567, 1574 en 1582 waren uitgegeven door Plantijn. Tenslotte bezorgde hij in 1601 Clusius' verzameld botanisch oeuvre onder de titel Rariorum plantarum historia. Buiten de eerste uitgebreide wetenschappelijke mycologische monografie, t.w. de Fungorum in | |
[pagina 265]
| |
Pannoniis observatorum brevis historiaGa naar voetnoot49 bracht dit werk met meer dan duizend houtsnedenGa naar voetnoot50 bovendien als eerste in de Nederlanden een voorstelling van de aardappelplant. Deze werken werden nog steeds aangemaakt aan de hand van de in de Officina sinds Plantijn voorhanden houtblokken. Jan I Moretus zag dan ook bewust af van dure investeringen voor de aanmaak van etsplaten die de nieuwe, veel preciezere illustratiewijze van botanische werken aan de hand van etsen vereiste. Zo bleef het ook onder zijn opvolgers, die de beschikbare houtblokken tot in 1647 bleven gebruikenGa naar voetnoot51. Jan I Moretus was ook op het terrein van de wetenschappelijke aardrijkskunde en cartografie bedrijvig. In 1596 publiceerde hij een herdruk van Ortelius' Thesaurus geographicus. Zijn bekendste uitgave op dit gebied is evenwel de reeds vermelde Tabula Itineraria ex illustri Peutingerorum Bibliotheca quae Augustae Vindel. est beneficio Marci Velseri septemviri Augustani in lucem edita geworden. Deze publicatie verscheen in 1598 op grond van de kopie uitgevoerd door Johannes Moller te Augsburg in opdracht van Marcus Welser, een neef van de in 1547 overleden Augsburgse humanist Konrad Peutinger, van de Tabula Peutingeriana. Dit handschrift op perkament, dat in de 12de of vroege 13de eeuw gekopieerd was van een ouder, verdwenen exemplaar, leverde de voorstelling van de enige ons overgeleverde wegenkaart van het Romeinse rijk vanaf Groot-Brittannië tot Ceylon en dagtekenend wellicht uit de eerste helft van de 5de eeuw. Peutinger had dit handschrift in 1508 geërfd van Konrad Celtes, verbonden aan de Weense universiteit. Toen alle delen van de kaart in zijn bibliotheek in 1598 waren teruggevonden zond Marcus Welser de voormelde kopie aan Ortelius die de kaart vervolgens liet drukken bij Jan I Moretus. | |
[pagina 266]
| |
Deze publicatie verscheen na Ortelius' overlijden op 28 juni 1598 in december van dat jaar. Jan I Moretus was ook geïnteresseerd in de uitgave van geschiedkundige werken. Zoals vermeld, bezorgde hij in 1607 de uiteenzetting van het plan en de methode van de Acta Sanctorum met de Fasti sanctorum quorum vitae in Belgicis bibliothecis manuscriptae... van Heribertus Rosweyde. Daarnaast bezorgde hij in 1610 de werken Antverpia en Origines Antverpiensium van de rector van het Antwerpse jezuiëtencollege Carolus Scribanius (Brussel, 1561 - Antwerpen 1629). Zijn belangrijkste publicatie op dit gebied bleef evenwel de vanaf 1589 tot 1612 verschenen monumentale editie in 12 delen van de Annales ecclesiastici... van kardinaal Caesar Baronius (Sora bij Napels, 1538 - Rome, 1607). Deze geschiedenis van de roomse Kerk, gericht tegen de eerste in haar soort die van protestantse zijde te Bazel was bezorgd in de jaren 1559-1574, was nog begonnen onder Plantijn in 1588, onder wiens naam het eerste deel direct naar de eerste Vaticaanse editie verscheen in 1589. De resterende elf delen werden gepubliceerd door Jan I Moretus, die bij deze enorme typografische onderneming in de jaren 1605-1607 heel wat moeilijkheden kreeg met de auteur. Baronius eiste immers de opname van het door de Spaanse koning Filips III in het elfde deel veroordeelde hoofdstuk ‘De monarchia Siciliae’. In het conflict omtrent de gewraakte tekst, die terecht de rechten van de Spaanse kroon op het Koninkrijk der Beide Siciliën nietig verklaarde ten voordele van de Heilige Stoel, bracht uiteindelijk het overlijden van kardinaal Baronius in 1607 de oplossing. Jan I Moretus, die uiteraard in het conflict steeds de Spaanse partij, waarvan hij economisch afhankelijk was, gekozen had, publiceerde reeds in 1608 het elfde deel zonder de kwestieuze tekst. Deze humanistische en wetenschappelijke publicaties vormden evenwel een minderheid in de totale productie van Jan I Moretus. Die omvatte inderdaad voornamelijk devote en liturgische werken naast katolieke strijdliteratuur en bijbeledities met vooraan de bijbel in het Nederlands, verschenen in 1599 ter vervanging van de eerste Nederlandse officiële katholieke bijbel van 1548. Deze nieuwe, geïllustreerde katholieke bewerking, werd zoals | |
[pagina 267]
| |
vermeld door Jan I Moretus in 1599 bezorgd onder de titel Biblia Sacra dat is de geheele Heylighe Schrifture bedeylt int Oudt ende Nieu Testament: Van nieus met groote neersticheyt oversien, ende naer den lesten Roomschen text verbetert, door sommighe Doctoren in der Heyligher Godtheyt inde vermaerde universiteyt van Loven. Verloor de productie van de Gulden Passer daarmee op inhoudelijk vlak heel wat van haar vroegere kwaliteit, naar de vorm leverde ze een zo mogelijk nog grotere perfectie dan ten tijde van Plantijn. De edities van het Officium Beatae Mariae..., die onder Jan I Moretus verschenen in 1601 en 1609, behoren tot de mooiste werken die ooit gerealiseerd werden op de Plantijnse persen. Anderzijds vormt het op perkament gedrukte Graduale Romanum: de Tempore et Sanctis. Iuxta ritum Missalis, ex Decreto sacrosancti Concilii Tridentini restituti: et Pii V. Pont. Max. iussu editi: Cum Calendario Gregoriano, & officiis aliquot SS., ex praecepto Sixti V. et S.D.N. Clementis VIII. uit 1599, de monumentaalste publicatie gerealiseerd door de Moretussen. Samen met de folianten verzorgd door Plantijn leveren deze werken de meest indrukwekkende getuigenissen voor het haast onbeperkt typografisch kunnen van de Officina. Ware pronkstukken van typografisch vakmanschap vormen daarnaast ook de verslagen van de Blijde Intredes te Antwerpen van aartshertog Ernest van Oostenrijk, gouverneur-generaal van Filips II, op 14 juni 1594 en van de aartshertogen Albrecht en Isabella op 8 december 1599. Deze werken, respectievelijk getiteld Descriptio publicae gratulationis, spectaculorum et ludorum, in adventu sereniss. principis Ernesti archiducis Austriae... (1595) en Historica narratio profectionis et inaugurationis serenissimorum Belgii principum Alberti et Isabellae, Austriae archiducum, et eorum optatissimi in Belgium adventus... (1602), konden als samengesteld door de Antwerpse stadssecretaris- humanist Joannes Bochius (Brussel 1555-Antwerpen, 1609) en geïllustreerd met etsen van Pieter van der Borcht (Mechelen, ca. 1540-Parijs, 1608) dankzij subsidies van de Stad Antwerpen worden uitgegeven. Voor de verluchting van zijn prachtboeken kon Jan I Moretus aanvankelijk een beroep doen op kunstenaars die tevoren nog in opdracht van Plantijn hadden gewerkt. Tot deze equipe behoor- | |
[pagina 268]
| |
den de reeds vermelde Pieter van de Borcht evenals de gebroeders Wierix. Het grootste deel van de koperplaten werd echter geleverd door het grafische atelier van Filips Galle (Haarlem, 1537 - Antwerpen, 1612). Buiten zijn beide zonen Theodoor (Antwerpen, 1571 - Antwerpen, 1633) en Cornelius I, waren hier ook zijn schoonzonen Adriaan Collaert (Antwerpen, 1560 - Antwerpen, 1618) en Charles de Mallery (Antwerpen, ca. 1598 - ?) bedrijvig. Theodoor Galle, die meestal naar eigen ontwerpen werkte, was trouwens door zijn huwelijk met Catharina Moretus in 1598 Jan I Moretus' eigen schoonzoon geworden. Tekeningen werden daarnaast ook geleverd door Antwerpse kunstenaars als Cornelis Floris III (Antwerpen, 1551 - Antwerpen, 1615), Adam van Noort (Antwerpen, 1562 - Antwerpen, 1641), Joos I de Momper (Antwerpen, 1564 - Antwerpen, 1634/35) en Pieter I de Jode (Antwerpen, 1570 - Antwerpen, 1634). De door hen geïllustreerde werken leveren het onweerlegbare bewijs dat in de Gulden Passer voortaan rijke boekillustratie vooropstond. Deze trend, die met het verschijnen in 1608 van F. Rubens' Electorum libri II als het eerste boek geïllustreerd naar ontwerptekeningen van Pieter Paul Rubens geconsolideerd werd, zou een hoogtepunt bereiken onder zijn zonen Balthasar I en Jan II Moretus. Terwijl Plantijn steeds de inhoud van een werk had vooropgesteld, primeerde hiermee voortaan in de publicatie de vormperfectie. Op dit terrein heeft Jan I Moretus overigens al zijn tijdgenoten drukkers-uitgevers zowel binnen als buiten de grenzen van de Nederlanden geheel in de schaduw gesteld. | |
Balthasar I
| |
[pagina 269]
| |
Afb.. 1 Peter Paul Rubens (Siegen 1577 - Antwerpen 1640), Portret van Jan I Moretus (olieverfschilderij op paneel, uitgevoerd tussen 1612 en 1616; Museum Plantin-Moretus, V.IV.51).
| |
[pagina 270]
| |
mengesteld op 3 maart 1610 in overleg met zijn echtgenote Martina Plantijn. Deze verlichte wilsbeschikking bepaalde dat na het overlijden van de zaakvoerder het bedrijf zou overgaan aan die afstammeling(en) die de familie voor de leiding het meest geschikt achtte. Ze zou overigens verder in de latere generaties van de familie Moretus blijvend worden gerespecteerd met als uiteindelijk zeer gelukkig resultaat dat op deze wijze het bedrijf compleet met gebouwen, uitrusting, archief en inboedel van generatie op generatie bleef overgeleverd tot in de tweede helft van de 19de eeuw toen de Officina reeds meer dan honderd jaar alle rendabiliteit verloren had. Evenals zijn vader ten tijde van Plantijn werd Jan II Moretus de zaakvoerder van het bedrijf. Hij was geen intellectueel, maar beschikte wel over zeer goede noties van het Spaans, wat hem toeliet te corresponderen in deze taal. In Antwerpse zakenmiddens werd Jan II Moretus ten zeerste gewaardeerd. Hij dankte hieraan zijn verkiezing tot deken van het Sint-Lucasgild in 1616-1617. Zijn broer Balthasar I Moretus was daarentegen het uitgesproken type van de teruggetrokken intellectueel. Sinds zijn geboorte verlamd aan de rechterzijde, had Balthasar I in de studie compensatie gezocht voor zijn fysieke gebrekkigheid. Hij ontwikkelde zich daarbij tot een zeer goed student, die zich na de Antwerpse kapittelschool in de jaren 1592-1594 als ‘contubernalis’ of huisgenoot van Justus Lipsius te Leuven mocht vervolmaken in het Grieks en het Latijn. Op deze wijze ontplooide Balthasar I zich tot een niet onverdienstelijk humanist, die in de intellectuele kringen van zijn tijd hoog aangeschreven stond en contacten onderhield met zowel de leden van de eigen Antwerpse en Zuid-Nederlandse intellegentsia als deze uit het buitenland, die in de Gulden Passer nog steeds een gastvrij huis vonden. De vriendenkring van Balthasar I Moretus telde dan ook vooraanstaande figuren uit het internationale humanisme, zoals de beroemde Hollandse dichteres Anna Roemers Visscher (Amsterdam, 1583 - Alkmaar, 1651), die hem hulde bracht in 1640 in een nog in haar kalligrafisch handschrift in het Museum Plantin-Moretus bewaard sonnet. Daarnaast behoorden geleerden als Justus Lipsius, Erycius Puteanus (Venlo, 1574 - Leuven, 1646), Gaspar Gevartius (Ant- | |
[pagina 271]
| |
Afb. 2 Erasmus II Quellin (Antwerpen, 1607 - Antwerpen, 1678), Portret van Balthasar I Moretus (grisaille op paneel; Museum Plantin-Moretus, V.IV.38).
| |
[pagina 272]
| |
Afb. 3 Jacob van Reesbroeck (Antwerpen, 1620 - Hoogstraten, 1704), Portret van Balthasar II Morerus (olieverfschilderij op paneel, 1659; Museum Plantin-Moretus, V.IV.43).
| |
[pagina 273]
| |
Afb. 4 Jacob van Reesbroeck, Portret van Balthasar III Moretus op veertienjarige leeftijd (olieverfschilderij op doek, 1660; Museum Plantin-Moretus V.IV.46).
| |
[pagina 274]
| |
werpen, 1593 - Antwerpen, 1666), Nicolaas Rockox (Antwerpen, 1560 - Antwerpen, 1640), Joannes Woverius (Antwerpen, 1576 - Antwerpen, 1635), Jacob Edelheer (Leuven, 1597 - Antwerpen, 1657), Ludovicus Nonnius (Antwerpen, 1553 - ? Antwerpen, 1640), Aubertus Miraeus (Brussel, 1573 - ?, 1640) en kanunnik Joannes Hemelarius (Hemelaers) (Den Haag, ca. 1580 - Antwerpen, 1655) tot zijn Antwerpse en Zuid-Nederlandse humanistische relaties. Deze meest geleerde van alle Moretussen werd reeds op jeugdige leeftijd opgenomen in de zaak. Evenals zijn broer Jan II wellicht vanaf 1592, hielp inderdaad ook Balthasar I Moretus vader reeds in het bedrijf vanaf 1594. Na diens overlijden in 1610 nam hij de intellectuele en artistieke leiding van de Gulden Passer op zich. Hij zou hiervoor ook verder blijven instaan tijdens het vennootschap, dat hij na het overlijden van zijn broer Jan II op 11 maart 1618 afsloot met diens weduwe Maria de Sweert (Antwerpen, 1588 - Antwerpen, 1615) en haar schoonbroer, de drukker Jan van Meurs (Meursius, Antwerpen, 1583 - Antwerpen, 1652), en tot in maart 1629 heeft standgehouden. Voor de continuering van de Gulden Passer waren de tijdsomstandigheden Jan II en Balthasar I Moretus gunstig. Het Twaalfjarig Bestand, dat in 1609 werd ingesteld, bracht twaalf jaar lang een rustpauze in de vijandelijkheden tussen Noord en Zuid. Samen met het einde van de burgeroorlog in Frankrijk bewerkte deze toestand dat de Hollandse en Franse boekenmarkten en inzonderheid de foor te Frankfurt weer bezocht konden worden. Anderzijds kwam het ‘Nuevo Rezado’, de productie van missalen, brieven en getijdenboeken, speciaal bestemd voor de Spaanse markt, die reeds hersteld was onder Jan I Moretus, vanaf 1615 geheel en al op gang. Het drukken van liturgische en godsdienstige werken voor vooral de gebieden onder Spaans gezag ging hiermee nu volop primeren in de productie van de OfficinaGa naar voetnoot52. Terwijl bijbels en | |
[pagina 275]
| |
Afb. 5 Onbekend meester, Portret van Anna Maria de Neuf, echtgenote van Balthasar III Moretus (olieverfschilderij op doek; Museum Plantin-Moretus V.IV.123).
| |
[pagina 276]
| |
Afb. 6 Onbekend meester, Portret van Balthasar IV Moretus (olieverfschilderij op doek; Museum Plantin-Moretus, V.IV.128).
| |
[pagina 277]
| |
Afb. 7 Jan van Helmont (Antwerpen, 1650 - Antwerpen na 1714), Portret van Joannes Jacobus Moretus (olieverfschilderij op doek, 1717, Museum Plantin-Moretus, V.IV.20)
| |
[pagina 278]
| |
andere godsdienstige werken in de jaren negentig van de 16de eeuw nauwelijks meer dan een kwart hadden uitgemaakt van de globale boekenproductie, steeg dit aandeel nu tot ongeveer driekwart in de jaren veertig van de 17de eeuwGa naar voetnoot53. Hoewel de verkoopcijfers ervan toen nog lang niet de alles over heersende allures kregen die ze onder Balthasars opvolgers zouden aannemen, werd toen reeds de tendens aangekondigd die de productie van de Gulden Passer in de tweede helft van de 17de eeuw zou kenmerken. Met werken als het Missale Romanum, ex decreto Sacrosancti Concilii Tridentini restitutum, Pii. V. Pont. Max. iussu editum, et Clementis VIII. auctoritate recognitum, waarvan edities verschenen in 1613, 1616 en 1618, het Crux triumphans et gloriosa... descripta libris sex, Ad sacrae et profanae historiae lucem, et Christianae pietatis augmentum, utilissimus (1617) van Giacomo Bosio (Chivasso, 1544 - Rome, 1627) en onder meer de opeenvolgende bijbeluitgaven van 1624, 1625 en 1631 werden Balthasar I en Jan II Moretus na hun vader dan ook de belangrijkste drukkers van de Contrareformatie in de Nederlanden en ditmaal ook uit persoonlijke overtuiging. Ondanks het overwegend godsdienstig karakter van haar productie bleef de Officina Plantiniana ook nu nog en zelfs internationaal een zekere faam genieten als humanistische en wetenschappelijke uitgeverij-drukkerij. Bovendien was ze ook op het terrein van de politieke actualiteit bedrijvig. In dit laatste opzicht publiceerde Balthasar I Moretus in de lijn van zijn vader een aantal werken die in de toenmalige politieke actualiteit hun oorsprong vonden. Het relaas van het beleg en de val van Breda voor de Spaanse troepen van generaal Ambrogio Spinola in mei 1625, samengesteld door zijn kapelaan, de jezuïet Herman Hugo (Brussel, 1588 - Brussel, 1629) die als ooggetuige de gebeurtenissen had meegemaakt, werd hier onder de titel Obsidio Bredana armis Philippi IIII. auspiciis Isabellae ductu Ambr. Spinolae perfecta... verheerlijkt in een eerste Latijnse editie van 1626, een tweede van 1629, een Spaanse vertaling van 1627 en een Franse versie van 1631. Verder werd de ontvangst in de Zuidelijke Nederlanden in 1631 van de Franse koningin-moeder in bal- | |
[pagina 279]
| |
Afb. 8 Peter Paul Rubens, Drukkersmerk van de Officina Plantiniana (tekening met pen en lavis en waterverf van vóór 15 maart 1630, basis voor alle verdere drukkersmerken van de Moretussen; Museum Plantin-Moretus, Tekeningenverzameling, sign. TK. 391).
| |
[pagina 280]
| |
Afb. 9 Het wapenschild dat Balthasar III Moretus op 1 september 1692 werd toegekend bij zijn verheffing in de adelstand door koning Karel II van Spanje. Het is bovenaan samengesteld uit een gouden veld waarop een zwarte adelaar met rood schild met daarin een gouden ster op de borst. Deze ster ging terug op deze die Balthasar I zich gekozen had als symbool ter illustratie van zijn devies ‘Stella duce’ (met de ster als gids). (Museum Plantin-Moretus, V.IV.3.12).
| |
[pagina 281]
| |
Afb. 10 Twee drukpersen uit de tijd van Jan I Moretus. Zij vormen de oudste nog op wereldvlak bewaarde houten drukpersen (Museum Plantin-Moretus, V.V. 31, 1-2).
| |
[pagina 282]
| |
lingschap, Maria de Medici, hier aanleiding tot de publicatie in 1632 van de Histoire curieuse de tout ce qui s'est passé à l'entrée de la Reyne Mere du roy tres-chretien, dans les villes des Pays Bas, samengesteld door J. Puget de la Serre (Toulouse, 1600-1665). Het toenmalige bezoek van Maria de Medici aan de Officina Plantiniana bracht Balthasar I Moretus bovendien in contact met invloedrijke personen uit haar omgeving. Dit had in 1637 de uitgave voor gevolg van het apologetische werk Diverses Pieces pour la Defense de la Royne Mere du Roy tres-chrestien Louys XIII..., samengesteld door haar vertrouweling, de notoire polemist Mathieu de Morgues (Saint Germain Laprade, 1582 - Parijs, 1670). Via deze abt van Saint Germain kwam Balthasar I Moretus ook in relatie met meerdere leden van de familie Chifflet, herkomstig uit Besançon in Franche-Comté, wat in de Officina Plantiniana leidde tot vele publicaties van hun werken. Als actualiteitswerk publiceerde Balthasar I Moretus ook de postume lofrede ter ere van aartshertogin Isabella, gedicht door François l'Hermite, sieur du Solier, alias Tristan l'Hermite (Château du Solier, 1601 - Parijs, 1655), die een van de meest begaafde dichters van zijn tijd was. Na het verschijnen van dit werk, getiteld La Peinture de la Sérénissime princesse Isabelle Claire Eugénie Infante d'Espagne, in 1634, na het overlijden van de prinses, werd het bezoek aan Antwerpen van haar opvolger aartshertog Ferdinand, gouverneur-generaal van de Spaanse Nederlanden, de aanleiding tot de uitgave van een bundel teksten van de huldegedichten aangebracht op de toen opgerichte triomfbogen. Dit werk, samengesteld door Gaspar Gevartius, verscheen in 1635 onder de titel Inscriptiones arcuum triumphalium et pegmatum Antverpiae erectorum... Afgezien van deze actualiteitswerken bezorgde de Officina Plantiniana onder Balthasar I Moretus ook nog wetenschappelijke publicaties, hoewel in zeer beperkt aantal. Op het terrein van de botanische studies verscheen hier in 1616 een Latijnse heruitgave met verbeteringen van de Stirpium Historiae pemptades sex sive libri XXX (1583) van Rembert Dodoens (Mechelen, 1517 - Leiden, 1585). Ze werd in 1635 gevolgd door de Historia Naturae, maxime peregrinae, libris XVI. distincta... van de Spaanse jezuïet Joannes Eusebius Nierembergius S.J. (Ma- | |
[pagina 283]
| |
Afb. 11 Titelpagina van de Opticorum libri sex van Franciscus Aguilonius. Deze beroemde studie op het gebied van de fysica werd door Balthasar I en Jan II Moretus bezorgd in 1613 als voorzien van een titelprent en zes vignetten gegraveerd door Theodoor Galle naar ontwerpen van P.P. Rubens (Museum Plantin-Moretus, Bibliotheek, R.52.1).
| |
[pagina 284]
| |
drid, 1590 - Madrid, 1658). Deze wetenschappelijke studie over fauna en flora werd geïllustreerd met al voorhanden houtsneden, maar ook met nieuwe van de hand van Christoffel Jegher, die als enige houtsnijder voor Rubens werkteGa naar voetnoot54. Op het gebied van de aardrijkskunde volgde in 1611 onder de titel Litterae Japonicae anni M.DC.VI. Chinenses anni M.DC.VI & M.DC.VII. Illae à R.P. Joanne Rodriguez, hae à R.P. Matthaeo Ricci, Societatis Jesu Sacerdotibus, transmissae ad admodum R.P. Claudium Aquavivam ejusdem Societatis praepositum-Generalem. Latinè redditae à Rethoribus Collegii Soc. Jesu Antverpiae, een landbeschrijving van Japan en China op het ogenblik dat hier de eerste jezuïetenmissionarissen toekwamen. In 1612 bezorgden Balthasar I en Jan II Moretus daarnaast herdrukken van Ortelius' Theatrum Orbis Terrarum en Epitome Theatri Orbis Terrarum, die gerealiseerd werden aan de hand van platen die uit de nalatenschap van J.B. Vrients waren overgekocht. In 1624 publiceerde Balthasar I Moretus bovendien de kaarten met betrekking tot de geschiedenis van de Oudheid in Ortelius' Theatrum als gebundeld in een afzonderlijke editie onder de titel Theatri Orbis Terrarum sive veteris geographiae tabulae als een der allereerste historische atlassen uit de geschiedenis. Op het terrein van de fysica kwamen hier in 1613 de reeds vermelde Opticorum libri sex [...] van de rector van het Antwerps jezuïetencollege, Franciscus Aguilonius, van de persen. Daarnaast heeft Balthasar I Moretus ook diverse geschriften uitgegeven van de theoloog, wis-en natuurkundige en hoogleraar filosofie te Leuven Libertus Fromundus (Froidmont; Haccourt, 1587 - Leuven, 1653). In 1627 publiceerde hij zijn Meteorologico rum libri sex met een theorie over de getijden, terwijl hij in 1631 diens heftige aanval op het heliocentrisch systeem van Copernicus en Galilei, getiteld Ant-Aristarchus sive Orbis-terrae immobilis. Liber unicus..., bezorgde. Geschiedkundig werk werd eveneens uitgegeven door Balthasar I Moretus. Te vermelden zijn in dit opzicht de Annales Ducum seu principum Brabantiae totiusque Belgii Tomi tres: Quorum Primo solius Brabantiae, Secundo Belgii uniti Principum res gestae, Tertio Belgi- | |
[pagina 285]
| |
| |
[pagina 286]
| |
| |
[pagina 287]
| |
| |
[pagina 288]
| |
| |
[pagina 289]
| |
| |
[pagina 290]
| |
ci Tumultus, usque ad Inducias anno M.DC.IX. pactas, enarrantur... (1623) van Franciscus Haraeus (Verhaer, 17 de eeuw). Daarnaast zagen hier toen ook juridische verhandelingen het licht zoals de De Justitia et Jure ceterisque Virtitibus Cardinalibus libri quatuor... (1612, 1617, 1621, 1626 en 1632), een werk over de Gerechtigheid, het Recht en de Kardinale Deugden, zoals voorgesteld door Thomas van Aquino, dat samengesteld was door Leonardus Lessius S.J. (Brecht, 1555 - Leuven ?, 1623), professor aan de universiteiten van Leuven en Douai. Op het gebied van de uitgave van reglementeringen en wetteksten bleef men hier eveneens bedrijvig, zoals bewezen door de ordonnantie betreffende de Orde van het Gulden Vlies, die in 1626 werd uitgegeven voor rekening van de Spaanse koning onder de titel Constitutiones Ordinis Velleris Aurei e Gallico in Latinum conversae. Uiteraard werd ook de humanistische editie aangehouden. In dit verband leidde de verering van Balthasar I Moretus voor zijn vroegere leermeester Lipsius in 1615 tot de uitgave van diens laatste Seneca-editie onder de titel L. Annaei Senecae philosphi Opera, quae exstant Omnia. A Justo Lipsio emendata et Scholiis illustrata. Editio secunda, atque ab ultima Lipsii manu. In dit perspectief moet ook zijn uitgave in vier delen van Lipsius' verzamelde werken worden beschouwd, die in 1637 verscheen onder de titel Justi Lipsii V.C. Opera omnia... Buiten deze werken publiceerde de Officina ook numismatische studies zoals onder meer de Imperatorum Romanorum Numismata Aurea (1615), een geleerd commentaar van Johannes Hemelarius (Hemelaers), kanunnik van de Antwerpse kathedraal, bij de Romeinse munten in de verzamelingen van Charles de Croÿ, hertog van Aarschot, en Nicolaas Rockox, burgemeester van Antwerpen. Balthasar I Moretus publiceerde tenslotte ook nog Neolatijnse dichtbundels zoals de Lyricorum libri IV (1632) van de Poolse jezuïet Mathias Casimir Sarbiewski of Sarbievius (Sarbiewski, 1593 - Warschau, 1640), die de Poolse Horatius werd genoemd. Ondanks deze productie was de grote culturele rol van de Officina Plantiniana onder Jan II en Balthasar I Moretus echter onher- | |
[pagina 291]
| |
roepelijk voorbij. De niet te ontkennen zeer beduidende achteruitgang op het inhoudelijke terrein werd echter meer dan ruimschoots gecompenseerd op artistiek gebied. Voor de verluchting van zijn edities deed Balthasar I Moretus immers een beroep op niemand minder dan de leider van het toenmalige internationale kunstgebeuren, Pieter Paul Rubens. Rubens was zijn jeugdvriend met wie hij tot in 1592 de Antwerpse Latijnse kapittelschool had doorgelopen onder leiding van rector Rumoldus Verdonck. Na Rubens' terugkeer te Antwerpen in 1608, nog onder Jan I Moretus, kon Balthasar I Moretus hem blijvend interesseren voor de boekillustratie en bewegen tot het ontwerpen van titelpagina's en portretten. Tussen 1613 en 1637 realiseerde Rubens dan ook in opdracht van Balthasar I Moretus niet minder dan 24 ontwerpen voor titelpagina's. Vanaf 1637 liet Rubens om gezondheidsredenen of uit tijdsgebrek de uitvoering van dit werk over aan zijn leerling Erasmus II Quellin (Antwerpen, 1607 - Antwerpen, 1672), die hij echter nog wel vooraf daartoe het concept bezorgde. In de titelpagina trachtte Rubens de inhoud van het werk weer te geven aan de hand van allerlei allegorieën en zinnebeelden die vaak zo ingewikkeld waren dat toelichting hierover door de uitgever in het voorwoord noodzakelijk was. Voor vormgeving en layout werden de meester aanvankelijk aanwijzingen verstrekt door Balthasar I Moretus. Vaak gebeurde dit in overleg met de schrijver of opdrachtgever van het werk. Rubens' verdienste was het dan weer deze ontwerpen te vertalen in de hem eigen vormentaal. De meester trachtte daarbij de kosten voor de ontwerptekeningen zoveel mogelijk te drukken door uitvoering van dit werk op zonen feestdagen, wanneer hij niet met zijn leerlingen bedrijvig was. Merkwaardig genoeg werd de ontwerper zelf voor dit werk veel minder betaald dan de graveurs die de tekeningen overbrachten op koperplaat. Het graveerwerk werd veelal uitgevoerd in het atelier ‘De Witte Lely’ van Theodoor Galle, soms door hem persoonlijk, maar vooral door zijn broer Cornelis. Andere kopergraveurs in dienst van Balthasar I Moretus waren de Rubens-medewerker Lucas Vorsterman (Bommel in Gelderland, laatste kwart van de 16de eeuw - Antwerpen, 1675), Charles de Mallery en Andries Pauwels (Antwerpen, 1600 - Antwerpen, 1639), die onder meer | |
[pagina 292]
| |
de 24 platen voor de nooit verschenen facsimile-uitgave van het manuscript van het Martyrologium Sancti Hieronymi graveerde. Daarnaast werkten ook houtsnijders in zijn opdracht, zoals Christoffel II van Sichem (Basel, 1577 - Amsterdam, 1658) en Jacobus de Weerdt (Antwerpen, 1569 - Antwerpen, na 1600). De belangrijkste onder deze kunstenaars was evenwel Christoffel Jegher of Jegherendorff (Duitsland, ca. 1578/1590 - Antwerpen, 1652), die als enige houtsnijder in dienst van Rubens ook voor de Officina Plantiniana heeft gewerkt in de jaren 1625-1643. Deze samenwerking van Pieter Paul Rubens en Balthasar I Moretus, die persoonlijk reeds in het begin van zijn carrière de idee had voorop gesteld dat in het boek typografie en titelpagina op elkaar dienden afgestemd, bewerkte dat het renaissanceboek thans voorgoed plaats maakte voor het rijke en overvloedig geïllustreerde barokboek, dat tot ver in de 17de eeuw overal werd aangehouden. Terwijl op het vlak van de artistieke kwaliteit de productie van Balthasar I Moretus hiermee een nooit verder geëvenaard hoogtepunt bereikte, bleef ze hoe dan ook beduidend verliezen aan inhoudelijke hoedanigheid. Door haar werking voornamelijk af te stemmen op werken die in het raam van de Contrareformatie tot in de Spaanse kolonies toe een ruime afzet vonden, kon de productie echter flink worden opgevoerd. Daarnaast bewerkte ook de geregelde activiteit van de Officina als officiële drukkerij van de Antwerpse magistraat dat haar aantal in werking zijnde drukpersen verder kon toenemen. De zeven drukpersen in bedrijf in 1610 werden er dan ook reeds negen in 1614 en elf in 1622. Na de tijdelijke inzinking volgend op de ontbinding van het vennootschap met Jan van Meurs in 1629 waren er in 1640 opnieuw negen in werking. Toch bleef in de jaren 1610-1641 de totale productie onder het niveau bereikt ten tijde van Plantijn en werd hier toen vooral gewerkt voor afzet in eigen land en de onmiddellijke buurlanden. Desondanks bleef de Gulden Passer de belangrijkste typografische onderneming in de Zuidelijke Nederlanden en een der grootste in Europa. Dat ze daarbij zeker niet aan faam en uitstraling had ingeboet dank zij haar overigens van nature bescheiden leider bewijzen de vele bezoeken van vorsten, hoogwaardigheids- | |
[pagina 293]
| |
bekleders en prominenten, waarmee zij toen nog werd vereerd. Het bezoek van Maria de Medici in gezelschap van aartshertogin Isabella in 1631 en dit van de kardinaal-infant Ferdinand in 1635 leveren daarvan een bewijs. | |
Balthasar II Moretus
| |
[pagina 294]
| |
noeming tot ‘prototypograaf des konings’ met vrijstelling van alle burgerlijke en militaire lasten. Op 6 mei 1647 verkreeg Balthasar II Moretus de begeerde titel van Filips IV, evenwel zonder de gevraagde vrijstelling. Met het economisch verval dat voor Antwerpen en de Spaanse Nederlanden vanaf Munster desastreuze vormen aannam verliep hier ook meer en meer het culturele en artistieke leven. Onder deze omstandigheden bezocht Balthasar II Moretus dan ook nog zelden de boekenmarkt te Frankfurt (onder meer in 1644 en 1656) en restte hem weinig meer dan de stelselmatige uitbating van de monopolies verworven door zijn voorgangers. De productie van de Gulden Passer werd onder zijn beheer dan ook nagenoeg volledig afgestemd op gebedenboeken en andersoortige godsdienstige werken, die voortaan zowat de exclusieve bestaansreden werden van het bedrijf. Deze productie van liturgische werken vond afzet op grote schaal in de Zuidelijke Nederlanden, Holland, Duitsland, Frankrijk, Italië en bij uitstek in Spanje. Met vaak elf drukpersen in werking, bleef de Officina Plantiniana dan ook onder Balthasar II Moretus en nog verder gedurende nagenoeg een eeuw de belangrijkste typografische onderneming van de Zuidelijke Nederlanden. Als actieve en welvarende onderneming kon de Gulden Passer daarbij als een van de weinige toen nog te Antwerpen gevestigde bedrijven werken voor export naar het buitenland. Door de omstandigheden gedwongen tot hoofdzakelijk liturgische productie was Balthasar II Moretus de laatste der Moretussen die nog andersoortige publicaties heeft voortgebracht. Naast theologische en politieke verhandelingen kwamen nog laat-humanistische werken van zijn persen, zoals het nog door Balthasar I Moretus ontworpen vijfde deel van de Opera Omnia van Hubertus Goltzius. Deze Icones Imperatorum Romanorum, ex priscis numismatibus ad vivum delineatae et brevi narratione historica illustratae. Accessit modo Impp. Romano-Austriacorum series ab Alberto II. Aug. ad usque Ferdinandum III. Aug. per annos CC. continuos deducta stylo et opera Casperii Gevartii kon Balthasar II Moretus in 1645 toevoegen aan de vier eerste delen van deze verzamelde archeologische werken van Goltzius, die als uitgegeven te Antwerpen in de jaren 1617-1620 door Jacobus Biaeus (Jacques de Bie) en ge- | |
[pagina 295]
| |
drukt door G. Wolschaten, in 1627 door Balthasar I Moretus waren overgekocht van P.P. Rubens, die de houtblokken voor het vijfde deel nog laten snijden had in de jaren 1631-1633 door Christoffel Jegher naar eigen ontwerpen van deze kunstenaar en van Erasmus Quellin en de samenstelling van de tekst over de keizers uit het Habsburgse Huis gevraagd had aan de Antwerpse humanist en stadssecretaris Gaspar Gevartius. Tot de verdere humanistische publicaties van Balthasar II Moretus behoorden nog de De re vestiaria veterum, praecipue de lato clavo libri duo van Pieter Pauls zoon Albert Rubens (Antwerpen, 1614 - Antwerpen ?, 1657), evenals de bundels Neolatijnse poezie van M.C. Sarbievius (Lyricorum libri IV, 1646), Philomathus (Musae juveniles, 1654), Sidronius Hosschius (Merkem bij Diksmuide, 1596 - Tongeren, 1653; Elegiarum libri sex, 1656), Jacobus Wallius (Kortrijk, 1599 - Antwerpen, 1690; Poematum libri novem, 1656) en G. Becanus (Ieper, 1608 - Leuven, 1683; Idyllia et elegiae, 1657). Balthasar II Moretus publiceerde daarnaast ook enkele wetenschappelijke werken zoals het Cruydt-Boeck van Dodoens (1644), een herziene editie van de Nederlandse versie die in 1618Ga naar voetnoot55 bezorgd was door de van Ravelingen in Leiden van Dodoens' Stirpium historiae pemptades sex, en de houtsneden voor Den Danske Urtebog (Kopenhagen, Melchior Martzan voor Jochim Moltken en Jørgen Holst, 1648) van de arts en professor te Kopenhagen Simon Paulli (Rostock, 1603 - Kopenhagen, 1680)Ga naar voetnoot56. Daarnaast zette hij in de lijn van zijn oom ook de publicatie voort van de werken van de Chifflets. Van Jean-Jacques Chifflet (Besançon, 1588 - Brussel, 1660), die eerste geneesheer van de infante Isabella was geweest, publiceerde hij in 1655 onder de titel Anastasis Childerici I. Francorum regis, sive thesaurus sepulchralis Tornaci Nerviorum effossus, & Commentario illustratus... een verhandeling over de door hem onderzochte schatten uit het in 1653 te Doornik ontdekte graf van de Franken-koning Childeric I. Zijn laatste belangrijke publicatie werd in 1666 een herdruk van de | |
[pagina 296]
| |
Legatus, een verhandeling over de plichten van de ambassadeur, samengesteld door Frederic de Marselaer (Antwerpen, 1584-1670) en in 1626 uitgegeven door Balthasar I Moretus. Zoals hij in het spoor van zijn voorgangers nog werken van betekenis heeft willen uitgeven, hoewel deze in zijn totale productie slechts een zeer kleine minderheid vormden, heeft Balthasar II Moretus ook getracht om typografisch zeer verzorgd werk te leveren. Hij besteedde dan ook zeer veel aandacht aan de illustratie van zijn publicaties en contacteerde hiervoor kunstenaars die vroeger reeds voor zijn oom hadden gewerkt. Erasmus II Quellin, Abraham van Diepenbeeck ('s-Hertogenbosch, 1596 - Antwerpen, 1675), Nikolaas van der Horst (Antwerpen, 1587 - Brussel, 1646) en Jan-Christoffel Jegher (Antwerpen, 1618 - Antwerpen, 1667) werkten in zijn opdracht naast enkele nieuwe figuren met onder meer Jan Boeckhorst (Munster in Westfalen, 1605 - Antwerpen, 1668). De gedegen liefde voor het vak van Balthasar II werd dan ook door niemand minder dan Joost van den Vondel verheerlijkt in zijn ode De Drukkunst, die hij hem in 1645 heeft opgedragen. Ondanks al zijn inzet heeft Balthasar II Moretus niet kunnen optornen tegen de tijdsomstandigheden. Kwalitatief en kwantitatief liep zijn productie hoe dan ook steeds verder terug t.o.v. deze van zijn voorgangers. Dit belette echter niet dat de Officina Plantiniana nog steeds zeer rijke inkomsten bleef leveren, vooral dan op basis van de liturgische productie die toen tot in China toe werd verspreid. Deze inkomsten, nog verruimd met deze uit het vermogen van de zeer bemiddelde Anna Goos (Antwerpen, 1627 - Antwerpen, 1691), met wie Balthasar II Moretus op 23 juli 1645 was gehuwd, stelden hem in staat zeer rijkelijk te leven. Hoewel adellijke ambities hem in de lijn van deze van zijn oom niet vreemd waren, bleef hij desondanks een nuchter zakenman, die eervolle, maar geldverslindende ereposten handig wist te ontgaan. Een consequente inzet voor opgang in de adelstand zou echter wel zijn oudste zoon Balthasar III Moretus kenmerken, die na | |
[pagina 297]
| |
het overlijden van zijn vader op 59-jarige leeftijd op 26 maart 1674 de leiding kreeg over de Gulden PasserGa naar voetnoot57. | |
Balthasar III Moretus
| |
[pagina 298]
| |
brevieren, missalen, horae, officia en andere liturgische werken, die intussen het leeuwendeel in de productie van de Officina waren gaan uitmaken, zouden de werking en de levenskracht van de Gulden Passer verder voor bijna een eeuw blijvend waarborgen. Hoewel de rol van de Gulden Passer op humanistisch en wetenschappelijk gebied nu voorgoed was uitgespeeld en het bedrijf ondanks de medewerking van tekenaars als Jan-Erasmus Quellin (Antwerpen, 1634 - Mechelen, 1715), Godfried Maes (Antwerpen, 1649 - Antwerpen, 1700), Jan-Claudius de Cock (Brussel, 1667 - Antwerpen, 1735) en Richard van Orley (Brussel, 1663 - Brussel, 1732) en graveurs als Martinus Bouche (Antwerpen, ca. 1640 - Antwerpen, 1693), Jan-Anton de Pooter (Antwerpen, 1660 - Antwerpen, na 1709), Gonzales van Heylen (Antwerpen, 1661 - Antwerpen, 1720) en Mathurin Vernoeil (? - ?) met het verdwijnen van de school van Rubens ook niet meer kon bogen op het vroegere artistieke prestige, bleef de onderneming op grond van de ‘rezado’-werken nog lange tijd een zeer winstgevende zaak. Als zodanig werd ze dan ook niet opgegeven toen Balthasar III Moretus na heel wat stappen uiteindelijk op 1 september 1692 door koning Karel II van Spanje in de adelstand werd verheven met de zeer begeerde titel van ‘jonkheer’. Integendeel stelde Balthasar III Moretus vanaf oktober 1692 alles in het werk om zijn activiteit van drukker-uitgever met de pas verworven adeldom verenigbaar te laten verklaren. Ook in dit opzicht slaagde hij uiteindelijk. De koninklijke patentbrief daartoe werd evenwel pas op 3 december 1696 verleend, enkele maanden na zijn overlijden op 50-jarige leeftijd op 8 juli van dat jaar. Anna-Maria de Neuf Na de dood van Balthasar III Moretus zorgde zijn weduwe Anna-Maria de Neuf voor de voortzetting van de Gulden Passer tot in 1714. Op 13 mei 1707 ging zij daarbij een vennootschap aan met haar oudste zoon Balthasar IV Moretus, die de helft kreeg in | |
[pagina 299]
| |
de drukkerij en winkel en de daartoe horende roerende en onroerende bezittingen. Dit gebeurde onder bepaalde financiële voorwaarden die het gevolg waren van het feit dat de broers en zusters van Balthasar IV toen nog minderjarig waren en hun rechten moesten worden gevrijwaard. Dit bracht financiële lasten mee die Balthasar IV aanvankelijk verplicht hebben tot meerdere leningen bij zijn moeder ingevolge liquiditeitsmoeilijkheden. Balthasar IV Moretus was de laatste meester van de Gulden Passer die als drukker-uitgever was opgeleid. Na studies te Lier was hij als jongen van zestien in 1695 naar Rijsel gestuurd om zich bij de drukker en boekhandelaar François Fievet verder te bekwamen in het Frans. Onder Anna-Maria de Neuf en Balthasar IV Moretus, die op 31 mei 1702 in het huwelijk was getreden met Isabella Jacoba de Mont alias de Brialmont (1682-1723), bleef de Gulden Passer via de productie van liturgische werken voor de Spaanse markt en als officiële drukkerij van de Antwerpse magistraat tot bij het verzaken in 1705 aan dit privilegie, dat in 1579 verworven was door Plantijn, ook verder een zeer winstgevend bedrijf. Minstens acht en maximum elf persen waren hier toen in werking, een toestand die ook behouden bleef ten tijde van de Spaanse Successie-oorlog. Deze oorlog, die in 1700 uitbrak na het kinderloos overlijden van koning Karel II van Spanje ingevolge zijn toewijzing van zijn rijk aan Filips van Anjou, een kleinzoon van Lodewijk XIV, en tot in 1713 grotendeels werd uitgevochten in de Zuidelijke Nederlanden tussen Frankrijk en Spanje enerzijds en de Verenigde Provinciën, Engeland en de Habsburgse erflanden anderzijds, heeft de werking van de Gulden Passer niet onderbroken. Wel moest Anna-Maria de Neuf op 1 maart 1703 beslissen tot inkrimping van de werktijd en daarmee tot loonbeperking om op deze wijze het stilleggen van een aantal persen en het ontslag van een deel van de werklieden te voorkomen. | |
Balthasar IV Moretus en zijn broer Joannes Jacobus Moretus (Antwerpen, 17 juni 1690 - 5 september 1757)Na het overlijden van Anna-Maria de Neuf op 16 oktober 1714 | |
[pagina 300]
| |
werd volgens haar laatste wilsbeschikking Balthasar IV Moretus niet de enige eigenaar van de Gulden Passer. Hij behield zijn helft, maar de resterende helft kwam toe aan zijn jongste broer Joannes Jacobus die bij zijn meerderjarigheid in juni 1715 (volgens het Antwerps recht voor ongehuwde mannen op 25 jaar) met ingang van 1 januari 1716 in de zaak kwam. Joannes Jacobus Moretus werd de eerste meester van de Gulden Passer die universiteit gelopen had. Na studies te Douai en Leuven was hij hier op 19 juni 1711 gepromoveerd tot licentiaat in de beide rechten. Op 1 maart 1713 legde hij de eed af als advokaat bij het Hof van Brabant. Onder de gemeenschappelijke leiding van de beide broers bleef de Gulden Passer in hoofdzaak drukken voor de Spaanse markt. De transacties met de hiëronymieten van San Lorenzo kregen daarbij een enorme omvang, alleszins in verhouding tot de afzet in de voortaan sedert 1715 Oostenrijks geworden Zuidelijke Nederlanden waar het economisch leven stagneerde. De productie van de Gulden Passer behoorde toen dan ook tot de belangrijkste afgewerkte exportwaren die door de Oostenrijkse Nederlanden werden voortgebracht. Met het verdiende geld werd voortaan zeer succesvol gespeculeerd. Balthasar IV was vooral geïnteresseerd in allerlei buitenlandse waarden. Joannes Jacobus, gehuwd met de rijke Theresia Mathilda Schilder (1696-1729) op 21 april 1716, werd de financier bij uitstek onder de Moretussen. Buiten de drukkerij om dreef hij groothandel in allerlei zaken. Het grootste deel van zijn kapitaal belegde hij echter in renten en obligaties van openbare leningen evenals in aandelen in tal van vooral buitenlandse maatschappijen. Evenals de Antwerpse financiers Ch. de Proli, F.E. van Ertborn en anderen was hij ook betrokken in de oprichting van de Compagnie van Oostende en wat later in die van Triëste en Fiume. Beide broers gingen dan ook door voor de rijkste ingezetenen uit het Antwerpse. Bovendien kon Joannes Jacobus Moretus zich met zijn gelukkige geldoperaties opwerken tot een van de rijkste personen uit de Zuidelijke Nederlanden, zo niet de rijkste. Ondanks zijn financiële successen bleef Joannes Jacobus Moretus geïnteresseerd in de drukkerij. Toen zijn broer op 51-jarige | |
[pagina 301]
| |
leeftijd overleed op 23 maart 1730 en noch diens oudste zoon Balthasar V Moretus (Antwerpen, 14 maart 1705 - Antwerpen, 15 december 1762), noch zijn jongste zoon Simon Franciscus Moretus (Antwerpen, 1715 - Antwerpen, 1758) belangstelling hadden voor de zaak, kocht hij bij overeenkomst van 30 augustus 1730 het deel van zijn broer in om op deze wijze de enige eigenaar te worden van de Gulden Passer. De Officina bleef vooralsnog een zeer rendabele onderneming met buiten de ‘rezo romano’ naar Spanje om een ruime afzet in de Oostenrijkse Nederlanden. Buiten de hier gecontacteerde boekhandelaars, onder meer gevestigd te Antwerpen, Brussel, Leuven, Bergen, Luik, Namen, Mechelen, Maastricht, Brugge, Gent, Ieper, Doornik, Douai en Valenciennes, telde de Officina Plantiniana echter ook afnemers in het buitenland, in Duitsland (te Keulen, Neurenburg en Regensburg), Oostenrijk (Wenen), Frankrijk (Parijs en Bordeaux), Engeland (Londen), de Verenigde Provinciën (Amsterdam) en Portugal (Lissabon voor verscheping naar Amerika). De Gulden Passer bleef daardoor de belangrijkste drukkerij van de Oostenrijkse Nederlanden en een van de grootste van Europa met niet minder dan 48 personeelsleden in dienst in 1734Ga naar voetnoot58 en acht persen in bedrijf in de jaren 1751-1758 na een inzinking ten tijde van de Oostenrijkse Successie-oorlog (1740-1748), toen er van de negen persen in de jaren 1740-1743 nog slechts twee in werking waren in 1747. Sinds omstreeks 1738 waren de werknemers in het Antwerpse boekbedrijf overigens in hoofdzaak geconcentreerd rond de Officina Plantiniana die toen nagenoeg de helft van deze werknemers binnen haar muren tewerksteldeGa naar voetnoot59. | |
Franciscus Joannes Moretus
| |
[pagina 302]
| |
leeftijd op 5 september 1757 kwam de zaak in handen van zijn oudste zoon Franciscus Joannes Moretus. Evenals zijn vader was hij universitair geschoold. Na studies in de filosofie te Douai was hij in 1742 tot doctor in de rechten gepromoveerd aan de Leuvense universiteit. In het spoor van zijn vader maakte Franciscus Joannes Moretus ook carrière in de financiële wereld, waarbij hij een van de vijf afgevaardigden werd die de belangen van de Zuid-Nederlandse aandeelhouders in de Compagnie van Triëste-Fiume moesten behartigen. Evenals zijn vader omringde hij de Gulden Passer verder met de beste zorgen. Dit bracht hem gedurig in conflict met de Franse kunstenaars op wie hij in de lijn van Joannes Jacobus Moretus bij gebrek aan kunstenaars van niveau in de Oostenrijkse Nederlanden voor de boekillustratie een beroep moest doen. Ook onder Franciscus Joannes Moretus bleef de Gulden Passer nog steeds een grote kapitalistische onderneming die met gemiddeld zes drukpersen in bedrijf in de jaren 1759-1765 vooraan stond in het internationale boekbedrijf. In deze gunstige conjunctuur had de Gulden Passer beslist ook verder blijven delen zo de Spaanse koning Karel III niet op 3 juni 1764 was overgegaan tot een beslissing die fataal werd voor de voorspoed van de Gulden Passer, namelijk het intrekken van alle privilegies m.b.t. Spanje in handen van buitenlandse drukkers. Hiermee kwam abrupt een einde aan het monopolie voor de ‘rezo romano’-productie en volgde meteen de doodsteek voor het bedrijf dat sinds omstreeks 1650 precies in de ‘rezo romano’ zijn bestaansreden had gevonden. De intense activiteit die de Gulden Passer tot zover nog had ontplooid stortte nagenoeg onmiddellijk in. Direct en desastreus waren de gevolgen: nauwelijks drie persen waren nog in werking in juli 1765, terwijl de personeelsbezetting toen reeds was teruggelopen van zevenentwintig op zeventien personen. Het bedrijf bleef vervolgens voortwerken voor afzet in eigen land en in de nabuurlanden. Het kon de slag van 1764 echter niet meer te boven komen. Het overlijden nauwelijks vier jaar later op 31 juli 1768 van de toen 49-jarige bedrijfsleider bemoeilijkte daarbij zo mogelijk nog de toestand. | |
[pagina 303]
| |
Maria-Theresia Josephina Borrekens
| |
[pagina 304]
| |
zijn Gulden Passer, die toen herleid was tot een bezienswaardigheid uit een glorieus typografisch verleden, voor de verdere toekomst veilig te stellen, verkocht hij op 20 april 1876 na drie jaar onderhandelen het oude Plantijnse Huis compleet met gebouwen, grond, drukkersalaam, bedrijfsarchief en inboedel aan de Stad Antwerpen. Meer dan drie eeuwen drukkersactiviteit, die dank zij de Moretussen was in stand gehouden, was hiermee bezegeld, maar evenzeer dankte de aloude Officina Plantiniana aan dit gelukkige initiatief van haar laatste eigenaar haar tweede leven als Museum Plantin-Moretus en daarmee een meer dan zinvol voortbestaan.
Museum Plantin-Moretus Antwerpen | |
[pagina 305]
| |
SummaryWith the arrival around 1549 of the French-born Christophe Plantin (Saint Avertin, near Tours, ca. 1520 - Antwerp, 1 July 1589), the city of Antwerp became the leading centre for typography in Europe during the second half of the 16th century. Thanks to Plantin, the Antwerp art of printing reached hitherto unprecedented heights, both due to its perfection of graphic design and intrinsic quality. He had such a stimulating effect on the Antwerp printers and editors that they made their city into the centre of the world of the book industry. Political and economical factors prevented Antwerp from shining for much longer as the zenith of typography. From the late 16th century onward it lost its supremacy in the field of book industry. Even so Antwerp remained an important centre for book production of international renown till well in the sixties of the 18th century. This prolonged continuity was effected by the peculiar economical understanding and the purposeful approach of Plantin's successors, the Moretuses. This synthesis aims to draw attention to the lines of force which emerge in the activities of, successively, Jan I, Balthasar I and Jan II, Balthasar II, Balthasar III, Anna-Maria de Neuf and Balthasar IV, Joannes Jacobus, Franciscus Joannes, Maria-Theresia Josephina Borrekens, and the later Moretuses and to emphasize the important part they played in the history of Antwerp printing. |
|