De Gulden Passer. Jaargang 69
(1991)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |
BoekbesprekingenJ.A. Gruys & C. de Wolf, Thesaurus 1473-1800: Nederlandse boekdrukkers en boekverkopers, met plaatsen en jaren van werkzaamheid = Dutch printers and booksellers, with places and years of activity. - Nieuwkoop: De Graaf, 1989. - xxiii, 293 p.; 25 cm. - (Bibliotheca Bibliographica Neerlandica, 28). - ISBN 90-6004-403-7. Fl. 125.In 1980 verscheen met de ietwat weerbarstige titel Typographi & Bibliopolae neerlandici usque ad annum MDCC. Thesavrvs. Nederlandse boekdrukkers en boekverkopers tot 1700 met plaatsen en jaren van werkzaamheid (als dl. 13 van dezelfde serie) een revolutionaire ‘herwerking’ van A.M. Ledeboer, De boekdrukkers, boekverkoopers en uitgevers in Noord-Nederland (1872, met aanvullingen: Alfabetische lijst en Chronologisch register, resp. 1876 en 1877). Groot verschilpunt met Ledeboers amalgaam van compilatiewerk en brongegevens (met variabele status van betrouwbaarheid) was het principiële uitgangspunt: als basis dienden de namen voorkomend in impressa en colofons geregistreerd in de ‘drukkersregisters’ van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag en de universiteitsbibliotheken van Amsterdam, Leiden en Utrecht, aangevuld met de gegevens uit de standaardwerken over Nederlandse incunabelen (Hellinga Printing types) en postincunabelen (Nijhoff/Kronenberg) en de in bewerking zijnde aanvulling daarop (1541-1600) door P. Valkema Blouw (UB Amsterdam). ‘Thesavrvs 1980’ werd in dit tijdschrift voorgesteld door Dr. Francine de Nave (De Gulden Passer, 65, 1987, 121-122) en is een decennium lang een nuttig repertorium gebleken voor de Nederlandse boekhistoricus. Voortschrijdende ontwikkelingen (uitbouw van de drukkersregisters, begin van de werkzaamheden aan de ‘Short-Title Catalogue Netherlands’ alias STCN, nieuwe catalogi en monografieën over drukkers, genres etc.) maakten een herziene uitgave meer dan wenselijk. Deze nieuwe editie behandelt geografisch hetzelfde gebied (het huidige Nederland en zijn voormalige kolonies, doch is chronologisch uitgebreid tot 1800. Daarmede is thans de gehele periode van het ‘oude boek’ ontsloten. Het boek bevat: (1) een ‘Woord vooraf’ (p.v), een ‘Inleiding’ (p. vii-xiv) = ‘Introduction’ (p. xv-xxii), ‘Some frequently used Dutch terms with their English translation’ (p. xxiii), ‘In afkorting geciteerde publikaties’ (p. xxiv); (2) ‘Namen met plaatsen en jaren van werkzaamheid: alfabetisch’ (p. 1-202!); (3) ‘Namen: chronologisch per stad’ (p. 203-284!); (4) ‘Aanhangsels: I. Patronymica (p. 285-289: nuttig!), II. Kopijimpressa (p. 290), III. Steden: chronologisch op de eerst voorkomende naam’ (p. 291-293). De cruciale zin uit het Woord vooraf luidt: ‘de gegevens zijn uitsluitend ontleend aan de door hen [nl. boekdrukkers en -verkopers] uitgegeven boeken’. Dat de grenzen hiervan wel eens worden overschreden door te haastige gebruikers en speculatieve antiquaren (‘Niet in...’) is een welhaast onvermijdelijk bijverschijnsel van elk naslagwerk. Auteurs en recensenten kunnen alleen maar blijven hameren op de juiste gebruiksaanwijzing. In zijn fundamentele recensie (Dokumentaal, 19, 1990, 11-21 o.d.t. ‘Een Thesaurus voor de jaren negentig’ roept Bert van Selm op om thans de zijns inziens noodzakelijke volgende stap te zetten: een repertorium van drukkers en uitgevers als dé bouwsteen voor een geschiedenis van de boekhandel en het gehele boekbedrijf in Nederland. Wellicht overvraagt hij daarmee de ‘Thesaurus 1989’: deze vormt in feite een index op enkele grote drukkersregisters en (een deeltje van) de recente vakliteratuur. Vooral dat | |
[pagina 210]
| |
laatste ondergraaft o.i. een beetje de verifieerbaarheid van de gegevens: bij de afzonderlijke lemmata is niet vermeld op welke bronnen de jaartallen teruggaan. Zonder de juistheid van de gegevens in twijfel te trekken, dient hier toch gewezen op deze onzekerheid bij de gewetensvolle gebruiker: op welk drukkersregister, welke STCN-beschrijving of vakartikel berust uiteindelijk de vermelding van déze specifieke jaartallen? Van Selm droomde van een Nederlandse ‘Rouzet’: deze Thesaurus mét het werk van B. Dongelmans over de periode 1801-1850 en de ‘Adresboeken van de boekhandel’ vanaf 1851, zouden het materiaal kunnen leveren voor een database. Die kan dan worden uitgebreid met archiefgegevens, informatie uit boeken (inz. fonds- en veilingscatalogi) en kranten, vakliteratuur enz. Tijd en middelen lijken ons daarvoor echter nog niet voorhanden. J. Gruys en C. de Wolf publiceren ondertussen (jaarlijkse?) aanvullingen in Dokumentaal. Daarin wordt belangrijke vakliteratuur verwerkt (bv. de voorbeeldige inventaris Gheprint te Nymeghen uit 1990), evenals nieuwe gegevens uit de STCN. Hoe interessant ook voor de specialist, toch lijkt dat o.i. een minder gelukkige evolutie voor de gebruiker: de (herkomst van de) jaartallen worden ogenschijnlijk steeds meer een zaak van de bewerker dan van de bron - een ‘autoriteitskwestie’ dus. De zuiverste en meest betrouwbare oplossing lijkt ons de volgende: achter de jaartallen (daarvoor is typografisch genoeg wit beschikbaar) dient met behulp van (liefst doorzichtige en ook los toegevoegde) codes de bron(nen) te worden verantwoord (drukkersregisters, STCN, gedrukte catalogus van binnen- en buitenlandse collecties, ‘echte’ vakliteratuur). Dan heeft de gebruiker een controleerbaar houvast. Dan ook wordt het (nog) zinvoller de lijst periodiek beschikbaar te stellen. Zo groeit het repertorium organisch volgens de vakontwikkeling. Deze overwegingen doen echter geen afbreuk aan het praktische nut en de betrouwbaarheid van ‘Thesaurus 1989’. Daarvoor staat de acribie van de auteurs borg, evenals het vakmanschap van de uitgever (stevige linnen band, helder zetsel etc.). Dit boek wordt steeds onmisbaarder... Marcus de Schepper | |
1589-1989 Labore et Constantia. A collection of 510 editions issued by Christopher Plantin from 1555 till 1589. Catalogued by Claude Sorgeloos; introd. Leon Voet. - Brussels: Eric Speeckaert, 1990. - 465 p., ill., 25 cm. - BF. 3000.Ter gelegenheid van de vierhonderdste verjaardag van het overlijden van Christoffel Plantijn in 1589 bracht de Brusselse boekhandelaar Eric Speeckaert een belangrijke collectie van meer dan 500 Plantijn-drukken bijeen. Geïnspireerd door een catalogus van drukken van de Estienne-familie, opgesteld in 1982 te New-York, wou Eric Speeckaert een gelijkaardige catalogus tot stand brengen voor drukken van Christoffel Plantijn. De catalogus werd opgesteld door Claude Sorgeloos en van een inleiding voorzien door Prof. Dr. Leon Voet. In zijn inleiding ‘Plantin's everlasting fame’ beschrijft Sorgeloos kort leven en activiteit van Plantijn als drukker en geeft hij een beknopt overzicht van de aanwezigheid van Plantijn-drukken in enkele bibliotheek- en veiling- | |
[pagina 211]
| |
catalogi vanaf de dood van de aartsdrukker tot heden. De collectie die Eric Speeckaert bijeen gebracht heeft is indrukwekkend. Niet alleen door het aantal en de kwaliteit van de drukken, maar ook door de mooie boekbanden en de herkomst van deze exemplaren. Daarbij spreken enkele van de vroegere bezitters van deze boeken tot de verbeelding: koning Hendrik III van Frankrijk, Jacques-Auguste de Thou, Jean-Baptiste Colbert en zoveel andere bekende boekenliefhebbers uit vroegere en moderne tijden. Bijna alle belangrijke werken, gedrukt door Christoffel Plantijn, zijn vertegenwoordigd in deze verzameling. Alle voorname Plantijn-drukken opsommen die zich in deze collectie bevinden, zou uiteraard onbegonnen werk zijn. Toch wil ik de volgende hier vermelden: de verzamelde werken van Augustinus in tien delen (1577), het vierdelige Corpus iuris civilis (1575), de intrede van de hertog van Anjou te Antwerpen in 1582, de Opera van Joannes Goropius Becanus (1580), twee Italiaanse (1581 en 1588) en één Franse editie (1582) van de beschrijving van de Nederlanden van Lodovico Guicciardini, de verzamelde werken van Hiëronymus in 8 delen (1579), een twintigtal werken van Justus Lipsius, de Thesaurus Theutonicae linguae (1573) en de Vivae imagines van Juan Valverde (1572/79). Plantijns meesterwerk, de Polyglot-bijbel, is het pronkstuk van de collectie. Dit was immers het exemplaar dat in bezit was van de Franse koning Hendrik III, die Plantijn in 1577 trachtte over te halen zijn drukkerij naar Frankrijk over te brengen. Het exemplaar belandde na een tocht via diverse Zwitserse bibliotheken eind vorige eeuw weer in België bij de Jezuïeten van Edingen waar het bleef tot begin deze eeuw. In het eerste deel van deze Biblia Regia ontbreken de 2 folio's (p. [41-44]) met drie brieven van Filips II aan de hertog van Alva, Plantijn en de professoren van Leuven (wat Sorgeloos ‘the dedicatory to King Philip II’ noemt). Volgens Sorgeloos werd dit exemplaar daarmee ‘aangepast’ om de Franse koning, de grote rivaal van Filips II, niet voor het hoofd te storen. Dit verhaal klinkt eigenlijk te mooi om waar te zijn. Wat was het nut om deze vier pagina's te verwijderen als op de titelpagina vermeld stond ‘Philippi II reg. cathol. pietate, et studio ad sacrosanctae ecclesiae usum’ en in de voorrede nog verschillende andere brieven van Filips II en zijn privilegie opgenomen zijn, die niet uit dit exemplaar verwijderd zijn? Een logischer verklaring ligt in het feit dat deze drie brieven van Filips II op de volgende pagina's nog eens gedrukt staan en dat daarom de pagina's [41-44], die toch dubbel zijn, uit dit exemplaar verwijderd zijn. Merkwaardig in deze collectie is een aantal ordonnanties die in het bezit waren van Isaura-Maria-Josephina Moretus (1833-1905). Zij was de dochter van Edward Moretus, de laatste eigenaar van de Officina Plantiniana. 57 van deze ordonnanties werden nooit afgesneden. In een viertal gevallen vindt men zelfs twee verschillende ordonnanties gedrukt op hetzelfde vel. Hieronder bevindt zich ook de Franse versie van een ordonnantie van 10 februari 1583 voor de Franse kooplui te Antwerpen die niet beschreven is in de Plantin Press. Alleen een Nederlandse versie was hiervan tot nog toe bekend. Een tweede tot nog toe ongekende Plantin-druk is een heruitgave van de Synonyma propriorum nominum van de Franse humanist Joannes Ravisius Textor (1480-1522 of 1524), gedrukt door Plantijn in 1575. De eerste editie van dit werk door Plantijn dateert van 1565, waar het gedrukt was als een aanvulling op het Epithetorum... epitome van Ravisius Textor dat het jaar ervoor gedrukt was. Ook op de titelpagina van de editie van het Epithetorum... epitome van 1574 is de Synomyma... op de titelpagina aangekondigd. Beide werkjes konden samen of apart gekocht worden. Zo vond ik door een kleine steekproef in het Journal van 1575 (Museum Plantin-Moretus, archief nr. 53) een verkoop op 21 augustus van 5 Synonyma voor 1 st. het exemplaar en op 28 oktober | |
[pagina 212]
| |
een verkoop van 6 Epitheta samen met de Synonyma voor 4 st. het exemplaar. Van een viertal edities waarvan het bestaan tot nog toe alleen gekend was door een vermelding in de Plantijnse archieven, zijn in de collectie van Eric Speeckaert ook exemplaren aanwezig. Voor de beschrijving van al deze drukken heeft Sorgeloos nauwgezet het model van de Plantin Press van Prof. Voet gevolgd. Voor nieuwe edities geeft hij een bibliografische transcriptie van de titelpagina, de collatie, signaturen, paginering, inhoud en vingerdruk. Voor varianten van al gekende drukken beperkt hij zich tot het opgeven van de verschillen van deze varianten met de editie die reeds beschreven is in de Plantin Press. Erg storend is het groot aantal fouten in de tekst. Wanneer Sorgeloos zoveel aandacht wou besteden aan een juiste bibliografische transcriptie van de titelpagina, dan had dit toch met meer zorg moeten gebeuren. Vooral valt dit natuurlijk op als de foto van de titelpagina opgenomen is bij de beschrijving van het boek. Dan blijkt dat woorden soms verkeerd getranscribeerd zijn, accenten vaak foutief staan, afkortingen soms wel, soms niet opgelost zijn. De gebruikelijke afkorting van een eind-m of-n wordt weergegeven door een accent boven de klinker i.p.v. een horizontaal streepje, wat alleen maar verwarring kan veroorzaken tussen een dergelijke afkorting of een echt accent. Op p. 128 is in de titel van de Biblia Hebraica van 1583 het zinnetje ‘(libri) quos Ecclesia orthodoxa, Hebraeorum Canonem secuta, inter Apocryphos recenset’, in de titelbeschrijving veranderd in ‘qui vocantur APOCRYPHI’! Zo spreekt hij bv. ook telkens van de ‘Metamorphoseon’ van Ovidius (i.p.v. van ‘Metamorphoses’) (p. 192, 338, 339, 412). Nog enkele andere opvallende fouten: ‘Alacala’ i.p.v. ‘Alcala’ (p. 119), ‘exercimenta... Manuele’ i.p.v. ‘exercitamenta... Manuale’ (p. 164), de ligatuur van de Griekse letters σ en τ wordt gelezen als ξ (p. 208), ‘Hans Huys’ i.p.v. ‘Frans Huys’ (p. 419) en zo zijn er nog tientallen andere fouten te vinden in deze catalogus. Een dergelijke prestigieuze catalogus, die Eric Speeckaert blijkbaar op het oog had, had ook betere foto's verdiend. Een catalogus met zoveel mooie en verzorgde boekbanden had wel enkele kleurfoto's verdiend. De zwart/wit foto's die er nu in staan, zijn ook niet van al te beste kwaliteit. Zo is de band van nr. 187 (Ciceronis ac Demosthenis sententiae, 1561) mogelijk vervaardigd in de Gulden Passer zelf, maar de foto van deze band is niet veel meer dan een zwarte vlek. De hele collectie door Eric Speeckaert verzameld, is nu verkocht aan een privé-verzamelaar. Jammer dat een dergelijke rijke collectie Plantijn-drukken niet door een openbare instelling kon gekocht worden. Toch is ze voor iedere onderzoeker toegankelijk gemaakt door de nieuwe eigenaar, Culturafonds te Dilbeek - een prijzenswaardig initiatief. Dirk Imhof | |
Z.R.W.M. von Martels, Augerius Gislenius Busbequius. Leven en werk van de keizerlijke gezant aan het hof van Süleyman de Grote, Een biografische, literaire en historische studie met editie van onuitgegeven teksten. Proefschrift Groningen. - Groningen, 1989. - xx, 599 p./kol.; 27 cm. - ISBN 90-9002963-X. Fl. 75 (besteladres: Dr. Z.R.W.M. von Martels, Tolhuisweg 11, NL-7722 HS Dalfsen). | |
[pagina 213]
| |
Ogier Ghiselin, heer van Busbecq (het huidige Bousbecque in het Franse Département du Nord, op enkele kilometers van Komen en Wervik), doorgaans in de Latijnse teksten verschijnend als Augerius Gislenius Busbequius (1522-1592), is een fascinerende persoonlijkheid. Hij was een voortreffelijk humanist, maar heeft nagenoeg niets gepubliceerd op dat terrein. Wel duikt zijn naam voortdurend op in de geleerdenbriefwisseling van zijn tijd. Na studies aan enkele universiteiten (Leuven, Parijs, Bologna, Padua), trad hij in 1554, amper 32 jaar oud, als beroepsdiplomaat in dienst van Ferdinand, aartshertog van Oostenrijk, koning van Hongarije en Bohemen, in 1556 tevens keizer na de troonsafstand van zijn broeder Karel V. Hij is tot het einde van zijn dagen in dienst gebleven van de Oostenrijkse Habsburgers. De kersverse diplomaat werd onmiddellijk sultan van het machtige Ottomaanse rijk, Süleyman de Grote. Hij verbleef uit dien hoofde in Turkije van 1555 tot 1562. Bij zijn terugkeer te Wenen werd hij de preceptor van de jonge zonen van de nieuwe keizer Maximiliaan II, die hij o.m. op reizen naar Spanje begeleidde. Hij kreeg in 1574 opnieuw een vertrouwensmissie: hij moest te Parijs, na de dood van Karel IX, de douarie gaan opeisen van diens weduwe Elisabeth van Oostenrijk. Hij is in Frankrijk voor de belangen van de prinses blijven zorgen tot het einde van zijn leven, tevens te Parijs fungerend als ambassadeur van de Habsburgse keizers aan het hof van de Valois. De Westvlaming Busbequius heeft een druk en bewogen leven geleid, maar hij zou ongetwijfeld grotendeels in de vergetelheid zijn geraakt en enkel in de geschiedenis van het humanisme een voetnoot hebben gekregen om zijn transcriptie van de Res gestae van Augustus, het merkwaardig relaas van de regeringsdaden van de eerste Romeinse keizer, overgeschreven van een monument te Ancyra (het huidige Ankara) en, kenschetsend voor de man, aan een andere Zuidnederlandse humanist, Andreas Schottus, ter publikatie toevertrouwd; en om de 255 Griekse handschriften uit Constantinopel meegebracht, bewaard in de keizerlijke (thans: Nationale) bibliotheek te Wenen; ware het niet voor de vier zogenaamde Turkse brieven en de Exclamatio, een uiteenzetting over het Turkenleger en hoe dat te bestrijden. De Turkse brieven en de Exclamatio waren de neerslag van zijn belevenissen in het Ottomaanse rijk en geven een ongemeen belangwekkende - en objectieve - kijk op het politieke en sociale leven in het machtige imperium, dat toen een zo dreigende schaduw wierp over Midden-Europa. De eerste brief en de Exclamatio verschenen in 1581 te Antwerpen bij Christoffel Plantijn. Het ging - naar we mogen aannemen - om een ‘ongeoorloofde’ druk; in die zin dat de Brugse humanist Lodewijk Carrio, die in de Parijse woning van Busbequius een vaak geziene gast was, daar het handschrift moet hebben aangetroffen en meegenomen en het zonder de formele toestemming van de auteur aan Plantijn ter publikatie doorspeelde. Het heeft er echter de schijn van dat de gezant Carrio diens eigenmachtig optreden niet kwalijk heeft genomen. De tweede uitgave, reeds in 1582, eveneens bij Plantijn gepubliceerd, en waarin ook de tweede Turkse brief was opgenomen, kwam er in elk geval met zijn medewerking. Het was eveneens Busbequius die het mogelijk maakte dat de vier brieven (met de Exclamatio) uiteindelijk in 1589 in één deel konden verschijnen te Parijs bij Plantijns schoonzoon Egidius Beys. Het is echter typerend voor de angstvalligheid waarmede Busbequius zich steeds als auteur op de achtergrond wenste te houden, dat zowel de editie van 1582 als deze van 1589 nog steeds Lodewijk Carrio als ‘uitgever’ en initiatiefnemer blijven noemen. Het werk kende een enorme belangstelling en beleefde talloze herdrukken en heel | |
[pagina 214]
| |
wat vertalingen... Het zijn deze Turkse brieven en de Exclamatio die, zoals de titel duidelijk aangeeft, centraal staan in het proefschrift van Dr. von Martels. Maar de auteur geeft toch meer - en veel meer - dan hij belooft. Om de grote verscheidenheid en de potentiële betekenis van zijn studie duidelijk te maken, is het aangewezen de inhoud even door te nemen. De verhandeling is verdeeld over vier delen en opgesplitst in negentien hoofdstukken en vier appendices. I. De vroegste biografische traditie en de gescheidenis van Busbequius' faam over de laatste vier eeuwen (kol. 10-49). De oudste biografieën - Hfdst. II. Busbequius' faam; II. De ontstaans- en drukgeschiedenis van de ‘Legationis Turcicae epistolae quatuor’ (kol. 50-102). Hfdst. III. De wording van de ‘Legationis Turcicae epistolae quatuor’. Hfdst. IV. De drukgeschiedenis van de ‘Legationis Turcicae epistolae quatuor’; III. De levensgeschiedenis van Augerius Gislenius Busbequius (kol. 103-370). Hfdst. V. De jeugdjaren van Augerius Gislenius Busbequius. Hfdst. VI. Het gezantschap aan het hof van sultan Süleyman. Hfdst. VII. Van Wenen naar Madrid en terug (1554-1555). Hfdst. VIII. Terugkeer naar Constantinopel (1556). De onderhandelingen van Verantius, Zay en Busbequius over een wapenstilstand (1557). Hfdst. IX. De onderhandelingen van Busbequius na de dood van Rüstem Pasja (1557-1561). Hfdst. X. De laatste jaren van het gezantschap. Hfdst. XI. Het verblijf in Spanje en Wenen (1563-1574). Hfdst. XII. Het verblijf in Parijs. ‘Maître de Maison’ van Elisabeth, koningin-weduwe van Frankrijk (1574-1591). Hfdst. XIII. De laatste levensdagen van Busbequius. Zijn overlijden en begrafenis. IV. Busbequius' verdiensten op het gebied van de wetenschap (kol. 371-468). Hfdst. XIV. Busbequius als man van wetenschap en maecenas. Hfdst. XV. Antiquarische belangstelling. De ontdekking van het ‘Monumentum Ancyranum’. Hfdst. XVI. Busbequius' aandacht voor boeken en handschriften. De lotgevallen van zijn bibliotheek. Hfdst. XVII. Interesse voor de volkstalen. Het Krimgotisch. Hfdst. XVIII. Onderzoek naar planten en dieren. Hfdst. XIX. ‘Exclamatio, sive de re militari contra turcam instituenda consilium’; Appendices (kol. 469-548). I. De inhoud van de Turkse brieven. II. Documenten (uitgave van brieven van Busbequius aan de keizers Ferdinand en Rudolf II, aan de humanisten Andreas Masius en Von Dietrichstein; brief van Matthioli aan Busbequius; 1554-1576). III. Overzicht van de uitgaven van Busbequius' geschriften. IV. Overzicht van de correspondentie van Busbequius en van de overige ongepubliceerde documenten; gevolgd door een samenvatting in het Engels, een bibliografie, een register op verwijsplaatsen naar Busbequius' geschriften, en een register op persoonsnamen en geografische aanduidingen. De auteur heeft bronnen en reeds bestaande literatuur opgespoord met een zorg een een grondigheid die bewondering afdwingt. Hij heeft zijn materiaal met veel kritische zin bekeken en voortreffelijk verwerkt. Zijn verhandeling vormt een standaardwerk van grote waarde en blijvende betekenis voor het leven, de geschriften en de betekenis van zijn held, met vele bijkomende uitweidingen van belang voor de geschiedenis van het humanisme en de wetenschappen in de Nederlanden in de 16de eeuw en voor de kennis van het Ottomaanse rijk zoals het was en zoals het tevoorschijn treedt doorheen de verkleurende westerse bril van Busbeqius. De wijze waarop de stof werd verknipt over de negentien hoofdstukken leidt echter wel tot tal van herhalingen en langdradigheden en soms een zekere verwarring die had kunnen worden vermeden of minstens sterk beperkt. Het meest storend is o.i. toch wel het feit dat de auteur zijn verhandeling opent met een paar hoofdstukken over de vroegste biografische tradities en de geschiedenis van Busbequius' faam, maar nalaat voorafgaandelijk, al ware het maar in telegramstijl, de belangrijkste feiten uit het leven van de humanist-diplomaat op een rijtje te zetten. Nu ontrafelt het leven zich heel langzaam, versnipperd over vele hoofdstukken en verdronken in de massa bijko- | |
[pagina 215]
| |
mende details. Een zware handicap voor de lezer die niet door en door vertrouwd is met de biografie van Augerius Gislenius Busbequius. Dit zijn evenwel bemerkingen die in niets afbreuk doen aan de waarde en de betekenis van het proefschrift van Dr. von Martels. L. Voet | |
A.F. Allison & D.M. Rogers, The contemporary printed literature of the English Counter-Reformation between 1558 and 1640: an annotated catalogue. Volume I. (With the collaboration of W. Lottes) Works in languages other than English. - (Aldershot): Scolar Press, (1989). - xxviii, 291 p.; 24 cm. - ISBN 0-85967-640-4. £60.00.Wie zich bezighoudt met drukken uit de zestiende en de eerste helft van de zeventiende eeuw, komt vroeg of laat in aanraking met verboden boeken. Wèlke boeken verboden worden, hangt uiteraard af van de overheid van het ogenblik. Zo werden in de Nederlanden ten tijde van Keizer Karel en Filips II de hervormde geschriften het slachtoffer. In Engeland waren het nu eens boeken die de nieuwe leer propageerden (onder ‘Bloody Mary’), vanaf 1558 de werken van de Rooms-katholieken. Verboden geschriften werden toch gedrukt, natuurlijk, ofwel in het buitenland waar het ongestraft kon gebeuren, of ondergronds in eigen land. De lange heerschappij van Elizabeth I (1558-1603) was er oorzaak van dat de Engelse katholieke schrijvers hun toevlucht tot bovengenoemde praktijken hebben gezocht. Sedert geruime tijd hebben twee Engelse geleerden, Anthony Allison en David Rogers, destijds respectievelijk verbonden aan de British Library en de Bodleian Library, deze omvangrijke literatuur opgespoord en geïnventariseerd. In 1956 verscheen het Engelstalige luik hiervan onder de titel A catalogue of catholic books in English printed abroad or secretly in England, 1558-1640; het werk is bij bibliografen, bibliothecarissen en antiquaren bekend als A & R. Het plan voor een nieuwe uitgave kreeg spoedig een uitgebreidere doelstelling. Het beeld van de controverse literatuur in Engeland in de betrokken periode kan slechts volledig zijn door ook de niet-Engelstalige drukken er bij te betrekken. De nieuwe bibliografie is in twee delen opgevat: het eerste deel dat nu ter tafel ligt, behandelt de nog niet eerder besproken anderstalige edities van Engelse katholieke auteurs; het tweede deel zal een bijgewerkte editie van A & R zijn. Geschriften van katholieken in Engeland dus: Engeland te verstaan in de ruime zin, met inbegrip van Ierland, Schotland en Wales. Nader bepaald gaat het om ‘affairs of English catholics’, d.w.z. alles wat van ver of nabij met katholieke aangelegenheden te maken heeft. Werken over bv. natuurkunde zijn dus niet opgenomen, ook al komt de auteur ervan wèl met andere werken over katholieke zaken voor (in de bibliografie gemerkt met een dubbel kruisje). Dat bepaalde onderwerpen randgevallen zijn, is al spoedig duidelijk: werken over filosofie, politiek en geschiedenis bv. worden wel opgenomen ‘if they have a sufficiently close bearing on the politico-religious situation in England’. Literaire geschriften komen in aanmerking wanneer het onderwerp of de ontstaansgeschiedenis ervan met het katholicisme in Engeland te maken hebben. Dit | |
[pagina 216]
| |
verklaart o.m. de afwezigheid van More's Utopia, om een algemeen bekend voorbeeld te noemen. De Engelse katholieke colleges op het continent, zoals dat te Dowaai, te Sint-Omaars, te Luik komen met hun literaire activiteiten wèl aan de orde. Voor de buitenstaander/zoeker lijkt dit eerste selectiecriterium niet altijd glashelder. Toch is het historisch verantwoord en levert het voor hen die een beetje met dit aspect van de Engelse geschiedenis vertrouwd zijn, geen noemenswaardige moeilijkheden op. Anders is het met enkele van de volgende criteria (ik som ze gewoon op): godsdienstige werken van niet-Engelse tijdgenoten door Engelse katholieken uitgegeven (bv. De instructione sacerdotum van de Spanjaard F. de Toledo, bezorgd door R. Gibbons); middeleeuwse teksten door en voor Engelse katholieken in de betrokken periode gepubliceerd (bv. een editie van Thomas a Kempis door F. Walgrave); liturgische werken in het Latijn ‘ad usum’ van de Engelse katholieke gemeenschap; Engelse katholieke auteurs die als vertaler optreden; niet-Engelse katholieke auteurs van commentaren en replieken op werk van Engelse katholieken; werken door niet-Engelse katholieken over Engelse katholieke aangelegenheden. Dit eerste deel repertorieert alfabetisch in een eerste (en grootste) onderdeel, ‘Catalogue part I (Personal)’, d.z. de persoonsnamen (meer dan 1400 nummers). Persoonsnamen zijn evenwel niet steeds auteursnamen: het kunnen ook onderwerpen zijn (bv. teksten over Mary Stuart staan s.v. Mary, Stuart, Queen of Scots), of de namen van Engelse vertalers en tekstbezorgers van geschriften van vreemde auteurs (bv. een Latijnse uitgave van Ignatius' Exercitia spiritualia bezorgd door het Jezuïetencollege te Sint-Omaars staat s.v. English Jesuits). Verder zitten in de auteursnamen ook corporatieve auteurs (bv. England. Catholic Church als verantwoordelijke voor de publikatie van liturgica). Het tweede, kleinere onderdeel, ‘Catalogue Part II (Subject Section)’ behandelt, chronologisch geordend, de geschriften van al dan niet Engelse katholieken die aan het hoofdcriterium beantwoorden, ‘maar geen plaats hebben kunnen vinden in Part I’. In deze opsplitsing ligt m.i. het enige zwakke punt van A & R I. Werken die op een of andere manier in relatie staan met de ‘affairs of English catholics’ kunnen immers, al naar gelang van het geval, op auteursnaam, corporatief hoofdwoord, anoniem hoofdwoord of onderwerp een plaats in het alfabet krijgen. Vooral ook omdat dit tweede onderdeel slechts iets meer dan twintig pagina's bedraagt, zal de gebruiker er steeds op bedacht moeten zijn Part II niet over te slaan! De titelbeschrijving houdt het ideale midden tussen een echte ‘short title’ en een uitgebreide transcriptie; het impressum is woordelijk weergegeven. Verder is in de regel slechts het bibliografisch formaat gegeven en het ev. aantal delen. Bijzonder waardevol en verhelderend zijn in al hun beknoptheid de toelichtingen bij de meeste titels gegeven: betreffende de inhoud of de auteur, bibliografische bijzonderheden, waaronder de collatie voor zover die het enige element ter onderscheiding van twee drukken is. Dit betekent dat de titels die deze toelichting niet hebben, dus niet meteen met een ander exemplaar gecollationeerd kunnen worden: de auteurs bestempelen hun werk inderdaad ook als een geannoteerde catalogus, niet als een bibliografie. Naar bestaande repertoria wordt verwezen voor zover ze meer gegevens bezitten. Er is in dit boek a.h.w. gewoekerd met de plaatsruimte; het resultaat is een perfect leesbaar, handzaam boek waarvan de inhoud véél zwaarder weegt dan het object! De specifieke invalshoek - ‘affairs of English catholics’ - maakt registers meer dan ooit onontbeerlijk. Er is een titelindex, een topografisch en een alfabetisch register van drukkers en uitgevers, een chronologisch register en ten slotte een algemeen register van persoons- en plaatsnamen. De exemplaaropgave is geschied zoals gebruikelijk in de Engelse STC's. Er is evenwel, na de vermelding van Londen, Oxford en Cambridge, voorrang verleend aan de bibliotheken op het continent; het Amerikaanse bezit kan | |
[pagina 217]
| |
immers gemakkelijk uit de National Union Catalog afgelezen worden. Vermits een Europese NUC nog niet voor morgen is, mogen wij de auteurs hiervoor wel bijzonder erkentelijk zijn, ook al zijn de exemplaren tot 15 beperkt. Overigens is de lijst van bibliotheken omvangrijk (acht bladzijden), waarin België met 25 bibliotheken vertegenwoordigd is. De Germaanse taal die in dit land wordt gesproken blijkt voor velen helaas nog steeds een onduidelijk iets te zijn: van ‘Dutch’ wordt een zie-ookverwijzing naar ‘Flemish’ gemaakt en omgekeerd (p. 27) waar het resp. een Amsterdamse en een Antwerpse druk betreft! De taal van de oude Nederlanden is ‘Nederlands’, in het Engels ‘Dutch’; daarbinnen zijn Hollands, Zeeuws, Vlaams, Brabants... streekvarianten. Zoals reeds even aangeraakt, is dit niet enkel inhoudelijk maar ook van allure een wetenschappelijk boek: aangenaam papier, geen nodeloze witpartijen in het zetwerk en kleine perfect leesbare letter, gebonden in okerkleurig linnen met een sobere stofwikkel waarop de titel; in één woord eenvoud en duidelijkheid ten behoeve van de gebruiker. Hier kunnen heel wat uitgevers op het continent zich op inspireren. Elly Cockx-Indestege | |
E. Van Balberghe, Etiquettes anciennes de libraires belges. Première série. - (Documenta et opuscula, no7). - Brussel: E. Van Balberghe, 1987. - (38) p., ill., 23 cm. - BF 350.De nood aan een corpus van etiketten van Belgische boekhandelaars uit het verleden doet zich reeds lang gevoelen bij wie zich inlaat met de geschiedenis van de produktie en distributie van het boek. Etiketten geven aan welke boeken of handschriften door welke boekhandelaars (of antiquaren) in welke centra verhandeld werden. Niet zelden vormt het etiket een eerste aanknopingspunt bij het onderzoek naar de datering (bij benadering) van ongedateerde drukken. Net zoals het ex-libris, kan het iets vertellen over de geschiedenis van dat welbepaalde exemplaar waarin het voorkomt. Emile Van Balberghe heeft het op zich genomen zulk een corpus samen te stellen. De eerste serie bevat de reproduktie van 25 etiketten van 10 verschillende boekhandels uit de tweede helft van de 18de en de eerste helft van de 19de eeuw. De reprodukties gaan vergezeld van korte biografische notities en bibliografische verwijzingen. Wij juichen dit initiatief toe en hopen dat dit repertorium verder zal uitgebreid worden. Toch kunnen wij het niet nalaten te betreuren dat de auteur geen grotere inspanning geleverd heeft om meer biografische en bedrijfshistorische gegevens samen te brengen betreffende de betrokken boekhandels. Hij heeft zich beperkt tot de bestaande literatuur en geen gebruik gemaakt van de ter beschikking staande bescheiden in stads- en rijksarchiefbewaarplaatsen. De consultatie van bevolkingsregisters, registers van de patentbelasting e.d.m. had - voor wat de 19de eeuw betreft - ongetwijfeld gegevens opgeleverd voor de - inzake de boekgeschiedenis zo belangrijke - nadere datering van de gereproduceerde etiketten (bijv. door het achterhalen van opeenvolgende | |
[pagina 218]
| |
adreswijzigingen).Ga naar voetnoot1 Wij vinden het spijtig dat de auteur niet aangeeft in welke boeken de gereproduceerde drukseltjes voorkomen: niet enkel omdat hierdoor iets meer zou kunnen vernomen worden over het fonds van de betrokken handelaar, maar ook omdat aldus een kans onbenut is gelaten inzake de datering van de etiketten. Misschien zal opgeworpen worden dat de publikatie daardoor te lijvig en onbetaalbaar zou worden. Daartegen valt echter in te brengen dat een meer compacte lay-out gemakkelijk dat euvel zou kunnen verhelpen. De gereproduceerde etiketten waren, voor zover wij dit kunnen nagaan, in typografie uitgevoerd. Voor nummer 2 is dit op de reproduktie minder duidelijk: betrof het misschien een steendruk? Aan dit onderscheid zal in de toekomst eveneens aandacht moeten besteed worden, al was het alweer maar ter wille van de datering. Wanneer wij hier deze kritische bemerkingen publiceren, dan is dit enkel omdat wij er zo sterk van overtuigd zijn dat er een zo bruikbaar en betrouwbaar mogelijk repertorium van boekhandelsetiketten uit onze gewesten tot stand zou moeten komen. A.K.L. Thijs | |
Le Salon Emile Verhaeren: donation du Président René Vandevoir au Musée Plantin-Moretus à Anvers = Het Salon Emile Verhaeren: schenking Voorzitter René Vandevoir aan het Museum Plantin-Moretus te Antwerpen: catalogue de la collection rédigé par René Vandevoir (†), complété et mis au point par Francine de Nave - catalogus van de verzameling door René Vandevoir, aangevuld en bijgewerkt door Francine de Nave. - Antwerpen: Museum Plantin-Moretus. 1987. - [xiv], 661 p., ill.; 26 cm. - BF 2500.Op 20 november 1965 schonk de Franse magistraat René Vandevoir (1892-1966) zijn ‘Ensemble Emile Verhaeren’ aan het Museum Plantin-Moretus te Antwerpen. Samen met de Verhaerencollecties in de Koninklijke Bibliotheek Albert I te Brussel (handschriften, brieven, bibliotheek en werkkamer), vormt deze verzameling de basis voor het onderzoek van leven en werk van de grote symbolistische dichter. Emile Verhaeren (St.-Amands 21 mei 1855 - Rouen 27 november 1916) werd met zijn talrijke bundels (van Les Flamandes 1883 tot Les Heures du Soir 1911) een sleutelfiguur in de renaissance van de Franstalige literatuur in België rond de eeuwwisseling. In gloedvolle verzen vertolkte hij zijn humanitair geloof in menselijke vooruitgang en solidariteit, evenals zijn liefde voor de kunstenares Marthe Massin (1860-1931), die in 1891 zijn vrouw werd. René Vandevoir, die na een lange carrière in de magistratuur in 1957 Kamervoorzitter bij het Hof van Beroep te Dowaai werd, begon reeds op jeugdige leeftijd zijn bewondering voor de dichter bibliofiel vorm te geven. Hij verzamelde systematisch handschriften, drukproeven, eerste edities, opdrachtexemplaren, bibliofiele uitgaven en allerlei ‘Verhaeriana’ m.b.t. vrienden en artistieke relaties van de dichter. Deze documenten liet hij door de beste Franse boekbinders in een passende band | |
[pagina 219]
| |
samenvoegen met de betreffende bundels en werken. In 1937 publiceerde hij in A Marthe Verhaeren de 219 brieven tellende correspondentie van de dichter met zijn vrouw. Vandevoir zelf beschreef in de lyrische rede Sur la route exaltante de Verhaeren, uit 1959, zijn admiratie voor de dichter van l'Escaut. Om zijn ‘Ensemble Emile Verhaeren’ waardig te bewaren, vertrouwde hij het toe aan het Plantijnmuseum, de prachtige woning van de Fransman Christophe Plantin in de stad aan Verhaerens stroom, de Schelde. R. Vandevoir overleed op 26 juli 1966, kort vóór de opening van de ‘Salon Emile Verhaeren’ op 19 oktober 1966. Zelf had hij het grootste deel van zijn verzameling gedetailleerd beschreven. Het persklaar maken daarvan en de aanvullende beschrijvingen werden voltooid door Dr. Francine de Nave, conservator van het Plantijnmuseum. Het indrukwekkend ‘Ensemble Emile Verhaeren’ omvat 48 handschriften, 18 bundels correspondentie, 836 boeken (waaronder 514 met werk van Verhaeren), talloze archivalia, een honderdtal foto's, evenveel tekeningen, prenten en schilderijen etc. Zo is er werk van beeldende kunstenaars als J. Ensor, A. Maillol, F. Rops, J. Toorop, Th. van Rysselberghe en uiteraard van Marthe Verhaeren. De beschrijvende catalogus (pp. 105-660!) wordt voorafgegaan door een aantal gelegenheidsteksten en -toespraken, gedeeltelijk eerder verschenen (1966) in de plaquette bij de presentatie van de schenking in het Museum. R. Vandevoir wordt voorgesteld en herdacht door enkele vrienden en collega's. Zijn ‘Liminaire’ bij de catalogus bestaat uit ‘Pages brèves’ - een ontroerende terugblik op de groei van zijn verzameling - en de hogervermelde lofrede ‘Sur la route exaltante de Verhaeren’. Daar Verhaerens eigen bibliotheek (grotendeels) in Brussel wordt bewaard, zijn hier slechts enkele opdrachten aan Verhaeren aanwezig (o.m. van Francis Jammes en André Gide). Het aantal opdrachtexemplaren door Verhaeren gesigneerd is daarentegen welhaast uniek; E. de Goncourt, J. Barbey d'Aurevilly, G. Eekhoud, J.K. Huysmans, E. Zola, S. Mallarmé, P. Loÿs, R.M. Rilke, J. Greshoff, S. Zweig enz. Vaak bevatten de banden ‘aanvullende’ documenten, autografen van de gedichten, correspondentie met uitgever en illustrator. Zo bv. nr. 323 met brieven van Insel-uitgever A. Kippenberg en S. Zweig, én met de 15 originele tekeningen van Henry Ramah. Deze uitzonderlijke ensembles werden gebonden door meester-binders als Mercier, Huser, Claessens, Stroobants e.a., alle volgens aanwijzingen van Vandevoir. Wie de Verhaerenvitrines in het Plantijnmuseum bekijkt, zal de vaak geraffineerde schoonheid ervan kunnen bewonderen. (Dergelijke moderne banden zijn trouwens ook te zien in de eveneens in het Museum bewaarde collectie van Max Horn, met vooral oudere Franse literatuur). Een namen- en titelregister zou de rijkdom aan boekhistorische en literaire en artistieke gegevens nog beter hebben ontsloten. Wie bv. de opdrachtexemplaren aan Rilke wil terugvinden, zal enige tijd nodig hebben voor hij bij de nrs. 250 (Les Héros 1908) en 281 (Les rythmes souverains 1910) terechtkomt. Voorbeeldig vormgegeven (H. Binneweg) en gedrukt (Govaerts) is deze in linnen gebonden catalogus (met bijpassende hoes) een fraai werkstuk, de bibliofiele liefde van verzamelaar en museum waardig. Bij het naderen van een nieuwe eeuwwisseling biedt hij ons beelden, gedachten en gevoelens uit een welhaast voorgoed verdwenen wereld, in handschrift en druk verwoord door een fascinerend dichter. Marcus de Schepper |
|